12-11-2014
‘Hoe was je dag?’ Ze vraag het zo opgewekt mogelijk, ook al staat zijn gezicht op onweer.
‘Gaan we dit gesprek voeren? Je weet toch dat ik niet aan middelmatigheid doe. Wat moet ik met zo’n vraag?’
Hij schenkt zichzelf een whisky in.
‘Ik ga koken.’
‘Prima.’
Ze verwarmt de borden voor, legt het damasten tafelkleed op de tafel. De zilveren kandelaar van haar oma gaat ook op tafel, net als de kristallen wijnglazen. Ze kookt met de grootst mogelijke aandacht. Eerst een eitje met truffel, dan een velouté met aspergepunten, kreeft als hoofdgerecht en als afsluiter is er nog kaas. Hans houdt niet van zoet. Zij houdt wel van zoet, maar om nog eens in haar eentje, onder zijn afkeurende blik een huigemaakte apple crumble naar binnen te werken, ze heeft er geen zin meer in.
Aan niks ontbreekt het hen hier, in het grote huis. Kookeiland, regendouche, in elke ruimte een haard, deuren met glas-in-lood, marmeren schouwen, oude plafondlijsten, ligbaden op pootjes en nog meer dingen waar ze zo verliefd op werd toen ze verliefd werd op haar echtgenoot. Of was het andersom gegaan? Ze wist het niet meer en eigenlijk maakte het ook niet meer uit. Ze was hier in dit huis, een mevrouw geworden.
Alles van vroeger was voorbij, zelfs haar naam werd niet meer gebruikt. Van Maggie naar Magalie. Haar familie kwam alleen als hij er niet was, dat gebeurde tamelijk vaak, haar echtgenoot was een man van de wereld. Zij was geen vrouw van de wereld, zij was van dit domein, en elke keer wanneer ze elkaar zagen voelde ze zijn ogen prikken, zijn verveling. Ze was in topconditie, het huis was prachtig, het eten perfect. Maar genoeg was het nooit en zou het ook nooit worden. ‘Tevredenheid is middelmaat en middelmaat is het einde van alles’ zei haar man.
Hij ging aan tafel zitten, en zij tegenover hem. Het haardvuur knapperde achter hen. Ze haalden synchroon hun servetten uit hun zilveren servetringen met hun initialen erin, en legden het servet op schoot. Zwijgend aten ze de eerste twee gangen. Ze wilde graag een gesprek met hem voeren, maar was tegelijkertijd bang dat ze weer zou laten blijken dat ze toch meer Maggie was dan Magalie, toch minder extra, toch meer ordinair. Een interessante vraag had ze tijdens het koken bedacht en nu, bij de kaas, had ze de moed om hem te stellen. Ze haalde diep adem en vroeg haar echtgenoot:
‘Ben je weleens eenzaam?’
Haar man leek niet verbaasd te zijn over deze vraag, hij leek de vraag te verwachten of ten minste vele malen eerder te hebben beantwoord. Hij depte zijn mondhoeken met zijn servet en begon toen:
‘Eenzaam? Natuurlijk. Iedereen is eenzaam. Wat denk jij nou? Alleen worden we geboren en alleen gaan we dood. Alles ertussenin proberen we te vullen met zoveel mogelijk dingen, om de tijd te doden, zo comfortabel mogelijk, het liefst.’ Haar man gebaarde om zich heen. ‘Comfort, daar draait het om in deze wachtkamer van de dood. Daar zitten wij nu in. Maar wel met een degelijke vloerverwarming tijdens het wachten. Wist je dat je, als je goed luistert, de tijd kunt horen wegglippen?’
Hij sloot zijn ogen. ‘Hoor je wel?’
Ze hoorde niks.
‘Liefste, ik wilde alleen maar weten of je wel eens eenzaam bent geweest…’
Met een zucht opende hij zijn ogen weer.
‘Eenzaamheid zei je? Eenzaam zijn we allemaal. Wie weet nu werkelijk wat de ander denkt? Wie weet nu werkelijk wat hij zelf denkt? Jij niet hoor, ik evenmin. Om terug te komen op je vraag: Ja, ik ben eenzaam. En jij ook. Dat zijn we elke dag. Daarmee is jouw vraag die je me net stelde, in essentie gelijk aan de vraag hoe mijn dag was. En je weet wat ik daarvan vind.’
‘Ik weet wat je daarvan vindt,’ zei ze gedwee.
‘Dan ga ik nu even naar de voorkamer, breng je me zo een espresso?’
Ze knikte en hij stond op.