Vakantie

Dit verhaal heet:
Overzicht
alle
verhalen

Soms droomde ze met open ogen, soms was ze wakker met ogen dicht.

17-02-2019

De verveling was er langzaam ingeslopen, ongemerkt – de lijn tussen comfort en saaiheid was dun. Ze had alles waar ze ooit op had gehoopt, naar had verlangd, gestreefd. En nu verveelde ze zich te pletter.

Het huisje in het vakantiepark, de stationwagen, de kwispelende hond, de kinderen die zeurden of ze naar het zwembad mochten, haar man die een boek zat te lezen op de bank. Met alles in haar lichaam probeerde ze zich vervuld te voelen, gelukkig en trots. Ze had niets te klagen, niets te wensen. Toch lag ze al dagenlang in een joggingpak op de bank te staren naar de witte muren, naar de fletse kunstwerken aan de muur.

‘Mama heeft een beetje te hard gewerkt, ze moet uitrusten,’ hoorde ze haar man tegen de kinderen zeggen. Het was lief en het was onjuist. Ze had hard gewerkt, maar niet te hard. Misschien had ze wel te zacht gewerkt. Zelfs in haar werk was de verveling geslopen, was het plezier haast ongemerkt weggelopen, gemorst.

Man en kinderen verlieten met veel gedoe het huisje om nog eens naar het tropisch zwemparadijs te gaan. Daarna zouden ze patat gaan eten en boodschappen gaan doen, wat haar zeker vier uur rust zou geven.

Maar rust waarvan precies? Ze sloot haar ogen en probeerde in slaap te vallen. De afgelopen dagen had ze steeds in een soort sluimerstand doorgebracht, halfwakker, halfslapend. Soms droomde ze met open ogen, soms was ze wakker met ogen dicht.

Het was niet dat ze spijt had van haar keuzes. Ze had geen spijt van haar kinderen, haar man, haar baan. Zelfs van deze vakantie kon ze geen spijt hebben.

Er was niks mis.

Niet met het huisje, het park, zelfs niet met het weer.

Dat ze hier lag, kwam enkel doordat ze niet meer kon voelen, al maanden niet. Geen spijt, geen blijdschap, geen boosheid, geen verdriet, geen honger, geen energie. De laatste weken was ze als een zombie opgestaan, aangekleed, naar haar werk gegaan. Ze had leuke dingen gedaan, had geborreld met vrienden, verjaardagen gevierd, was met de kinderen naar de dierentuin geweest.

Ook had ze zich al verdiept in wat er mogelijk mis zou kunnen zijn. Overspannen, burn-out, oververmoeid, een tekort in vitamine b12, of toch een mysterieus virus of syndroom… Google was onuitputtelijk gebleken, maar geen enkele diagnose wist haar echt te overtuigen.

Ze stond op van de bank om koffie te gaan zetten. Van koffie was nog nooit iemand slechter geworden. Terwijl het apparaat begon te pruttelen en druppelen keek ze uit het keukenraampje dat uitzicht bood op het kronkelende schelpenpad richting het strand.

Vanuit de verte zag ze een man in een gele regenjas naar beneden lopen. Hij droeg kaplaarzen en had een grote grijze baard die in de wind wapperde. In zijn rechterhand een houten stok, een staf haast. Het geheel was indrukwekkend en vreemd, maar belangrijker nog: het haalde haar voor een moment weg van de staat waarin ze tot dat punt in had verkeerd.

Ze schonk een kop koffie in en en slofte terug naar de bank. Ze zette de tv aan en keek zonder met haar ogen te knipperen naar het thuiswinkelkanaal dat een serie van obscure uitvindingen presenteerde. Ze overwoog de chopstar waarmee je komkommers kon doorknippen, het ergonomische hoofdkussen en de trilplaat waar je alleen maar op hoefde te staan voor een complete workout.

Langzaam dommelde ze weer een beetje in, de afstandsbediening gleed uit haar hand, viel op de grond waar het klepje aan de achterkant losliet en de batterijen wegrolden onder de bank.

‘Dat is niet handig’, hoorde ze een zware stem zeggen. Verschrikt keek ze op. In de kamer stond de man met de regenjas. ‘Hoe, hoe komt u hier binnen?’ vroeg ze hem. ‘De deur was open en ik heb zin in koffie,’ zei hij met een kalme vanzelfsprekendheid die haar nog verder verwarde.

‘Wij kennen elkaar niet, dus sorry, nee. En ik moet alleen zijn,’ zei ze.

‘Geen zorgen, ik kom alleen voor een bak koffie en ga dan weer. Ik zie dat je nog hebt staan.’

Hoofdschuddend liep ze naar het keukentje en schonk ze de man een kop koffie in.

‘Melk, suiker?’

‘Zwart .’

De man was aan de eettafel gaan zitten, de houten stok leunde tegen de muur. Het leek alsof de man op een andere schaal gebouwd was dan zij, dan alles in de ruimte. Hij was reusachtig. Zwijgend zette ze de koffie op tafel. Het koffiekopje verdween haast in zijn handpalm.

‘Fijne vakantie?’ zei hij toen.

Ze haalde haar schouders op. ‘Het is leuk voor de kinderen.’ Ze krabde even aan haar hoofd en ging toen weer op de bank liggen.  Met haar ene oog keek ze naar de thuiswinkelzender, met het andere naar de man in de regenjas.

‘En wat is er met jou aan de hand?’ zei de man.

‘Ik kijk tv,’ zei ze zonder hem aan te kijken.

‘Het lukt je niet hè?’ zei de man. ‘Ik zie het wel hoor. Het lukt je niet.’ 

Ze zei niks. Langzaam stond de man op van tafel. ‘Het gaat wel weer over. Vergeet niet dat alles altijd over gaat.’

Met zware passen liep hij naar de voordeur. Hij keek niet om, maar zij keek hem wel na.

Ze verzamelde de batterijen van onder de bank, zette de afstandsbediening weer in elkaar en de tv uit. Toen ze opstond, voelde ze zich lichter.

Onder de douche neuriede ze een liedje uit haar jeugd en toen haar gezin weer binnenkwam, zei ze: ‘Wat fijn dat jullie er weer zijn,’ en ze meende elk woord omdat ze wist dat het over zou gaan.