Overzicht alle verhalen

Tags Alfabetisch Nieuwste

3 verhalen voor tag: wraak

Blini

13-10-2013

Het drankgebruik was wat aan de ruime kant.

Het drankgebruik was wat aan de ruime kant.

/ / /

13-10-2013

Het was een regenachtige zondagochtend waarop de twee kinderen besloten het niet langer te accepteren. Jonas, negen jaar oud, sprak zijn zusje Jula, zeven en een half, ernstig toe. ‘Elke dag van ons leven hebben ze gecontroleerd, hebben ze ons als kinderen behandeld, hebben ze gedaan alsof wij er niks mee te maken hadden. Hebben ze gedaan alsof wij bepaalde dingen niet zouden begrijpen en hebben ze alles gegeven om ons ook in het keurslijf dat de maatschappij heet, te duwen. Maar wij doen er niet meer aan mee, hoor je me Jule?’

 

Jule wreef wat slaperig in haar ogen en keek haar broer daarna ernstig aan. ‘Mag mijn haar dan ook kortgeknipt?’ Jule had goudblond haar tot halverwege haar rug. Ze droeg het in twee lange vlechten, die alleen gemaakt konden worden na lange sessies haren kammen, die vaak in gehuil eindigden. 

 

‘Ja,’ sprak haar broer, ‘natuurlijk mag je haar dan ook kort.’ Jule grijnste bij het vooruitzicht. ‘Dan doe ik mee.’

 

Hun ouders lagen nog in bed, de zondagochtend mochten de kinderen zelf naar beneden de televisie aanzetten en kijken wat ze wilden. Zondagmiddag waren er meestal borrels in de buurt. De wijk was bewoond door allerlei ouders zoals die van Jonas en Jule. Die namen hun kinderen ook mee, en die speelden met Jonas en Jule. De borrels liepen nogal eens uit en daarom waren alle kinderen uit de wijk op maandagochtend moe in de klas. Maar daar waren de volwassenen niet mee bezig. Zij gooiden zo nu en dan een fles cola of slakom vol frietjes de kinderkamer in, waar de kinderen dan films keken of spelletjes speelden op hun playstations, wii’s, ipads, nintendo’s of telefoons. Soms stuurden de kinderen iemand naar beneden voor ijs, koek of meer batterijen.

‘Wat spelen ze toch leuk met elkaar,’ verzuchtten de moeders met de vierde bel rosé in hun handen. ‘Veel makkelijker dan thuis’ beaamden de anderen. Sinds de vader van Benthe en Yaël een wijnkelder had laten aanleggen was het drankgebruik van de ouders wat aan de ruime kant te noemen. De eerste keer dat de kinderen in de gaten hadden dat er vreemde dingen gebeurden, was een paar maanden geleden. De moeder van Caesar legde haar mobiele telefoon in de keukenla van de vader van Elodie-May. ‘Kan ik hem later weer komen ophalen’ had ze erbij gefluisterd in het oor van de vader van Elodie-May. Hij had een tevreden knorgeluidje gemaakt. Dit schouwspel werd allemaal gade geslagen door Jonas die toevallig achter het kookeiland op de grond lag, op zoek naar de vierde controller van de wii.

Eenmaal terug bij de andere kinderen (de controller lag  uitiendelijk tussen de kussens van de bank) deed hij uitgebreid verslag. Elodie-May ging hartverscheurend huilen en plaatste een aantal emotionele tweets en zelfportretten online. Caesar bleef naar zijn schietspel kijken terwijl hij zo nu en dan wat mompelde over ‘die vieze hoer’.

Dit was nog maar het begin geweest, vele incidenten volgden.

De moeder van Benthe en Yaël was opgehouden met eten, ze dronk alleen nog maar groen sap en champagne. Ze had haast dezelfde maat als haar elfjarige dochter, en greep elke gelegenheid aan hierover te praten. De vader van Jonas en Jule had drie mobiele telefoons die elk moment af konden gaan. ‘Hij werkt nu eenmaal heel hard’ zei hun moeder altijd. Hij was ook niet altijd aanwezig op de borrels. Dan dronk hun moeder zoveel rosé dat ze nu al twee keer had gekotst in de hoek van de tuin, waarvan een keer over het konijn dat de kinderen jaren geleden hadden gekregen en maar niet dood ging. 

Dan was er het gedoe met de traktaties op school. Vera was nog steeds woest op haar ouders, die schaaltjes met blini’s met crème fraîche hadden georganiseerd. De kaviaar kon niet achterblijven en daarom was Vera in een vissenpak gehesen met een holte vooraan. Daarin de kaviaar die door haar moeder met een paarlemoeren lepeltje werd opgediend. Vera’s moeder was als zeemeermin verkleed gegaan en Vera’s vader als piraat. Hij moest Vera dragen omdat het vissenpak te strak was om in te lopen.  De dagelijkse vernedering die Vera sindsdien nog meemaakte stond in schril contrast met het geflirt waar haar moeder mee bezig was, zij had een verpletterende indruk gemaakt op veel van de vaders op het schoolplein. ‘Maar die borsten, die heeft ze van mij’ riep haar vader altijd in gezelschap. Vera was een van de meer op wraak beluste kinderen uit de wijk. Iedereen begreep dat. 

Het was half vier en de woonkamer begon vol te lopen. De kinderen drentelden normaal gesproken een beetje rond totdat ze naar boven werden gestuurd. Vandaag was het anders. Jonas had alle kinderen in de groepsapp een bericht gestuurd en zwijgend verdwenen de kinderen achter elkaar naar boven waar ze in een kring op de grond gingen zitten.  

[wordt vervolgd]

Mode

24-01-2013

Ze zag er niet langer ongedisciplineerd uit.

Ze zag er niet langer ongedisciplineerd uit.

/

24-01-2013

‘Zo, kom eens even wat dichterbij’ zei de modeontwerper. Het meisje keek hem aan met grote ogen. Ze was jong, nog geen achttien. Haar hoofd leek te zwaar voor het fragiele lichaam, haar bewegingen waren langzaam, lijzig. Met trillende vingers vouwde ze een lokje haar achter haar oor. Haar huid was lichtpaars doorschijnend en bedekt met zacht dons, op haar armen waren de aders goed zichtbaar, als rietjes onder een dun vlies. Ze had het koud, trilde op haar benen. Het zou niet lang meer duren en ze zou knakken.  

 Hij had het avondjurkje nog wat aangepast sinds de vorige doorpas, en nu was ze hier om te kijken of de pasvorm nu goed was. De modeontwerper stond bekend om zijn perfectionisme, wat hem de bijnaam ‘Perfecte Paulo’ had opgeleverd. Zijn partner David noemde hem Peepee. Het meisje dat hier tegenover hem stond, zei meneer Peepee. Ze was het achternichtje David en wilde een succes worden in de modewereld. Ze was niet onaardig, in elk geval lang genoeg, haar gezicht was onopvallend genoeg om iets moois op te schilderen met make-up en ze had mooi haar. Daarnaast was ze vastberaden en eerbiedig. Paulo vond het geen probleem haar even onder zijn hoede te nemen, de gedachte dat hij zo’n leuk jong ding kon maken of breken gaf hem een gevoel van controle. Controle die hij in het grote maakproces van de kledingstukken vaak leek te verliezen. Als dat gebeurde, liet hij alle werknemers op het atelier nablijven. ‘Nabespreking’ noemde hij dat. Maar het was niet de bedoeling dat zijn werknemers zouden spreken, het was een donderpreek van een uur, waarbij hij het zoveel mogelijk op de man speelde. Meestal ontaardde deze preek in een hoop gehuil, maar de laatste keer dat hij zich daar iets van had aangetrokken kon hij zich al niet meer heugen. Het was gelekt naar de pers, door een stagiair waarschijnlijk, maar stoppen was niet mogelijk. De nabesprekingen waren een verslaving geworden, gaven hem rust, werkten beter dan yoga en waren nog goedkoper ook.

 Hij keek nog eens naar het meisje, het speet hem dat de carrière waar ze zo van droomde nooit zou gebeuren. Niet omdat ze ongeschikt was, maar omdat haar oom David het verpest had, een paar maanden geleden. Het was koud geweest buiten, het was donker. Normaal gesproken was de donderdagavond van Paulo gereserveerd voor een uitgebreide massage, maar de masseur had een ongeval in de familie. Paulo werkte nog wat door in het atelier en besloot toen naar huis te lopen. Het was een lange dag geweest en de frisse lucht zou hem goed doen. Het rook al naar herfst en de wandeling was inderdaad louterend, zo zou hij de kleine straatjes doorkruisen en David verassen met zijn vroege thuiskomst. Misschien konden ze nog een glaasje drinken en samen in bad. Paulo kroop wat dieper in zijn kraag, de wind was guur. In de cafés die hij passeerde brandde donkeroranje licht. Als de deur openging vulde de straat zich kort met een warme stroom van geroezemoes die met een doffe klap werd afgesloten.

 Op de hoek zat café Mijn Liefde, een klein donker hok waar zolang Paulo zich kon herinneren dezelfde man achter de toog stond. Hij keek naar binnen, een paar stamgasten dronken jenever en in een hoekje zat een koppeltje te flikflooien. Het meisje had lange donkere haren en een rechte pony. De man die tegenover haar zat streelde door het haar en fluisterde dingen in haar oor die het meisje deden blozen. Paulo zag de man van achter, en was gecharmeerd van de brede schouders en het vaalgroene overhemd dat om zijn armen spande. Het deed hem denken aan… Paulo schrok en keek nog eens, een steek in zijn buik. Het was David, zijn David. Hij zag zijn geliefde naar voren leunen, hij kuste het meisje. Zoals hij ook Paulo had gekust. Zoals hij Paulo zou kussen, straks thuis, in dat mooie huis.

 Verslagen was Paulo doorgelopen. Onderweg gaf hij twee keer over. Groene bonensalade en bietensoep van de biologische traiteur. Dertig euro aan kleurrijke prut op de stoep. Thuis had hij een lange douche genomen en een schone pyjama aangetrokken. David was twee uur later thuisgekomen. Hij rook naar bloemetjesparfum. Paulo kroop extra dicht tegen hem aan. Hij snoof de geur op. Zo zoet als het verraad rook, zo zoet zou zijn wraak zijn. Twee dagen later hadden ze gesproken over het nichtje van David, over haar vooruitgang, over haar carrière. David was trots op haar. Het voelt alsof ze mijn dochter is, zei hij. Dat had hij niet moeten zeggen, dacht Paulo. Wat is er erger voor een ouder dan zijn kind te verliezen. Niks is er erger voor een ouder. David zou kapot gaan van verdriet, maar Paulo zou er voor hem zijn. De snikkende nachten, de plotselinge veranderingen in humeur, de hartverscheurende begrafenis, de herinneringen die zo dierbaar zijn en leken te vervagen. Hij zou er niet alleen doorheen hoeven gaan. Het zou een storm zijn waar hij en Paulo samen doorheen zouden gaan, ze zouden er sterker uit komen. Maar eerst dat verlies. Ze moest het zichzelf aandoen. Met een beetje hulp, een beetje hulp kan nooit kwaad.

 Nadie was steeds vaker naar het atelier gekomen. Elke week dronken ze wat thee en paste ze de laatste ontwerpen. Paulo gaf haar tips. Geen suiker meer. Geen alcohol. Geen brood. Geen frisdrank. Geen pasta. Geen aardappels. Geen rijst. Geen vlees. Ze werd steeds slanker. Toch bleven de ontwerpen haar moeilijk passen. Ze zou de showstopper worden, de belangrijkste van de show. Maar die jurk, die moest wel goed passen. Elke week, voordat de masseur kwam vermaakte Paulo de jurk. Hij nam de naden in, een heel klein beetje, elke keer opnieuw. Op de opleiding werd hij al geroemd om zijn nauwkeurige steek. Niemand die het zag, niemand die het hoefde te weten. Het meisje was gewoon een beetje ongedisciplineerd, dat zagen ze wel vaker bij van die jonge modellen.

 Vandaag zag ze er niet ongedisciplineerd uit. Ze was zelfs nauwelijks zichtbaar. De jurk was weer smaller gemaakt, maar deze keer paste hij goed. De botten bij haar heupen staken door de jurk heen, de halslijn hing als aan een kledinghaak over haar holle borstkas. De jurk paste. ‘Dit is de mooiste dag uit mijn leven’ fluisterde het meisje met tranen in haar ogen. Ze probeerde te glimlachen maar ze was er te zwak voor. Voorzichtig omhelsde Paulo haar. ‘Je bent mijn ster, hoor je me? Mijn ster.’ Het meisje beefde op haar benen. Paulo hielp haar uit de jurk en drapeerde hem voorzichtig over de stoel die in de hoek stond. ‘Kleed je maar aan, dan gaan we het vieren in de stad’ zei hij. Ze gaf geen antwoord. Een zachte plof klonk. Op de grond een karkas.

 Met gillende sirenes was de ambulance vertrokken. Ze waren er snel. Op de terugweg waren de zwaailichten uit en was het stil. Het lichaam opgeraapt, meegenomen, ingesnoerd, lag af te koelen in de wagen.

Hond

23-09-2012

Het beest was zo opgetogen dat het ogenblikkelijk begon te plassen.

Het beest was zo opgetogen dat het ogenblikkelijk begon te plassen.

/

23-09-2012

Het donkerblauwe pak met gouden knopen was gestoomd bij de duurste stomerij van de stad. Grover Willensteijn had het in de ochtend met zorg gekozen en aangetrokken. Hij was tweeënzestig, maar kon voor begin vijftig doorgaan. Hij was een verzorgde man met goede manieren. Een man die deuren open hield voor vrouwen en niet op straat at. Een man met verzorgde nagels en handen. Een man die rechtop liep op schoenen van hoge kwaliteit. Een man met een keurig huis en een neus voor goede wijn. Een kenner van literatuur en klassieke muziek.

Willensteijn liep door het winkelcentrum van de kleine gemeente waar hij woonde. Hij bezat een zeker elan waar dit winkelcentrum geen enkel verstand van had. Dat hij hier terecht gekomen was, kwam door de brief die hij in zijn linkerhand droeg. Het  postkantoor uit zijn buurt bleek te zijn afgeschaft en te zijn verplaatst naar een kantoorboekhandel in het winkelcentrum. Hij hield niet van onverwachte wendingen in zijn dag en een gesloten postkantoor was daar een duidelijk voorbeeld van. Hij keek om zich heen. Voor de winkels stonden borden met aanbiedingen, vol met spelfouten. Spelfouten die de Nederlandse taal niet verdiende, dacht Willensteijn. Steeds vaker begon hij te denken dat de wereld waarin hij leefde, de mensen om hem heen, dat eigenlijk alles- alles een complot was. Een complot waarin de stupiditeit in het leidingwater werd gestopt en het achterlijke woord via de beeldbuis werd verspreid.  Een complot waarin grote lelijke mensen in slecht zittende kleding het recht namen- met een vanzelfsprekendheid die zowel tenenkrommend als verbazingwekkend was- om zich uit te spreken over alles wat los en vast zat. Mensen die een frituurpan in hun bezit hadden en dan boven de bakken druipend vet samenschoolden en een referendum tegen het buitenland hielden, of tegen boeken. Het waren de kinderen die eendjes doodslaan met een stok. Ze waren volwassen geworden en liepen hier- hier in dit winkelcentrum op felgekleurde rubberen schoenen met gaten erin. Praktische schoenen waren het, dat zeker. Voor op van die feestjes waar ze met zijn tienduizenden naartoe gaan, allemaal hetzelfde gekleed. Valt er eentje neer, dan loopt iedereen door. Eroverheen, als dat de kortste route naar de bar is. Handig, die schoenen. Zo kan de smerigheid van de uitgedrukte mens makkelijk worden afgespoeld.

Willensteijn bekeek de etalages. Plastic kleding op goedkope poppen, felle kleuren en rekken vol met waar in slechte kwaliteit. Bejaarden schuifelden voor hem uit, ze waren gekleed in een kleurenwaaier die alles tussen beige en stront toonde. Een jonge moeder met een disproportioneel achterwerk liep met een winkelwagen. Voorin, in het zitje een dik roze kind met ook van die schoenen aan. Het kind staarde apathisch voor zich uit terwijl zijn kwijl naar beneden droop, over zijn kin, over de duwstang van de winkelwagen, als dikke draden doorzichtig slijm langzaam naar de grond. Het broertje van het kind stond te krijsen naast de wagen. Dit kind was ook dik en roze maar had iets meer haar en ook meer tanden. De moeder graaide in de boodschappenwagen en duwde de twee kinderen een grote gekleurde lolly in de handen. De kwijl van de kleine was nu groen met blauw geworden en liet sporen achter op de vloer van het winkelcentrum.

‘Grover!’ Klonk het plots achter Willensteijn. Hij kromp ineen- wie noemde hem nu nog bij zijn voornaam. Zijn moeder misschien, maar die had hij lang geleden al begraven. Niet zijn vrienden, een handjevol slechts, die eigenlijk meer kennissen waren. Zij noemden hem bij zijn achternaam en zouden bovendien niet in dit godvergeten oord rondlopen. Toch werd zijn naam steeds duidelijker geroepen. Hij draaide zich om en zag een vrouw van een jaar of vijftig in een lichtgroene broek hurken terwijl ze zijn naam riep. Qua uiterlijk had ze alle hoop en inzet laten varen, zoveel was duidelijk. Haar haren als vergeelde suikerspin, een lichaam dat aan alle kant uit haar broek probeerde te ontsnappen, tanden geel met zwart en diepe wallen onder haar fletse ogen. Met doorrookte stem riep ze nogmaals ‘Grover!’ Uit de bloemenstal kwam nu een harig beest aangesneld- luid keffend snelde het dier langs zijn baasje, in een rechte lijn, zo op Willensteijn af. Het beest begon zonder omhaal het linkerbeen van Willensteijn te berijden. De donkerblauwe broekspijp werd smerig, het beest liet haren, speeksel en hondenvoorvocht achter. Willensteijn stond als versteend en kokhalsde toen hij de vlekken zag. ‘Grover heb er de laatste tijd gewoon superveel zin an’ zei de vrouw in de lichtgroene broek, toen ze het beest had aangelijnd. Willensteijn had zijn mond tot een streepje getrokken, maar de vrouw was alweer doorgelopen en nu stond hij daar, vol met briljante reprimandes en snedige antwoorden. Hij stond daar, zomaar, misplaatst en alleen. Een echte heer met een vieze broekspijp in een winkelcentrum.

Na het ongeloof dat hem zojuist had overvallen, kwam nu de vastberadenheid. Hij liep achter de vrouw aan, het was tijd om verhaal te halen. Hoe kon iemand zijn naam, zijn edele voornaam nu zo misbruiken? Het stuk pus met bont, aangelijnd en wel, gewoon zomaar zijn naam geven. Het moest haast wel een complot zijn, dit, dit alles. Maar hij, Grover Willensteijn, besloot het niet langer lijdzaam te ondergaan. Het was genoeg geweest. Hij liep de supermarkt in, langs de groenten en het fruit, langs het vlees en de wijn, en vond de vrouw bij de chips terug. Natuurlijk bij de chips. De vrouw was zojuist een bekende tegengekomen die een donderbruin gelooid decolleté toonde, ook een doorrookte stem had en lange nepnagels met zebraprint. Ze sprak luid en vertelde dat ze vanaf nu ‘lekker haar ding aan het doen was’ en de vrouw in de lichtgroene broek knikte begripvol. Maar het beest- het beest was er niet.

Binnenmonds vloekend liep Willensteijn terug naar de ingang waar het klappoortje hem er niet uit wilde laten- onhandig klom hij over het hekje. Hij keek om zich heen en vond zijn naamgenoot rechts voor de winkel. Het dier kwispelde toen hij Willensteijn zag aankomen. Het beest was zelfs zo opgetogen dat het ogenblikkelijk begon te plassen. Het plaste een ongelofelijke hoeveelheid knalgele pis, zo tegen de kleine helikopter waar ouders van krijsende peuters een euro in gooiden voor een minuut rust. Willensteijn wachtte tot het beest was uitgeplast en nam toen de riem die om een prullenbak heen gewikkeld was. Hij keek om zich heen- niemand die op hem lette. Niemand die ergens op lette. Zo snel hij kon liep Willensteijn met het dier de supermarkt weer in.

De hond kwispelde opgetogen en Willenstein liep langs de groenten en het fruit, langs de wijn, langs de chips, waar de vrouwen nog steeds stonden, hij nam het beest mee richting de uiterste hoek van de supermarkt. Hier lagen alle diepvriesproducten. Het was rustiger, hier klonk alleen het gezoem van de vriezers. De hond keek schuin omhoog toen Willensteijn tot hem sprak: ‘Beste Grover, het spijt me, maar het is voor iedereen beter zo’. Na deze woorden schoof hij het vriesvak open en tilde hij de hond op. Hij zette het beest kwispelend tussen de Mexicano’s en de Pikantjes, niet ver van de rundvleeskroketten. Nu schoof hij de vriezer weer dicht. Het beest kefte, jankte en piepte, maar de dikke glazen platen maakten dat het geluid verdween in het gezoem van de vriezers.

Voldaan liep Willensteijn richting de kassa’s, nu hij toch hier was besloot hij het er maar van te nemen en een pak chocomelk aan te schaffen. Dat gaf hem dat gevoel van vroeger, toen alles beter was en de mensen beleefd. Hij zou er graag nog over mijmeren op een bankje, maar hij had nog een brief te posten.