Overzicht alle verhalen

Tags Alfabetisch Nieuwste

58 verhalen voor tag: vrouw

Kinderspel

25-08-2020

Is dit het feestje?

Is dit het feestje?

/ / /

25-08-2020

Veel kan weer doorgaan, veel kan ook nog niet doorgaan. Je vrienden knuffelen zonder schuld- dat niet. Een vreemde penetreren tegen betaling- dat wel. Handen schudden? Dat niet. Buik aan rug in de rij staan voor je vlucht naar Benidorm? Dat wel.

Wat er ook doorging, was het verjaardagsfeestje voor de 6-jarige Timo. Het feest vond plaats in het park want hoewel kinderen in principe veilig zouden zijn, wist je maar nooit. En better safe than sorry, beter het zekere voor het onzekere nemen, als het kalf verdronken is, wat een gekke tijden, het nieuwe normaal, viruswaanzin, Bill Gates, vaccinatiemaffia, gezond verstand, zelfgemaakte mondkapjes, gezellig. En wat zijn de aardbeien lekker dit jaar.

De groep kinderen stormde het park in alsof ze stieren in een arena waren. Ze joelden, duwden en trokken aan elkaars kleding. Het waren er niet meer dan 8, maar het geluid was indrukwekkend te noemen. De jarige droeg een tooi waarop een grote 6 geplakt was. Zijn ouders sjokten met hangende schouders achter de groep aan. Ze zagen eruit alsof ze zojuist iets verschrikkelijks hadden meegemaakt.

‘We gaan eerst iets drinken jongens,’ zei de vader met een dunne stem. Zijn grauwe gezicht stak scherp af bij het vrolijk gebloemde overhemd dat hij aanhad.

‘Julie, Nela, niet weglopen, hier komen, nu!’ schreeuwde de moeder van de jarige. Terwijl haar man op vreugdeloze toon grapjes probeerde te maken: ‘Wie wil er een glaasje Taksi? Toetoet, daar komt ie hoor!’, zwaaide zij driftig met haar multomap om alle kinderen bijeen te houden.

‘Dit is een speurtocht, dit is leuk!’ riep ze naar een groepje van drie kinderen die zich hadden afgezonderd om te oefenen met radslagen.

‘Moeder van Timo, ik kan ook een flikflak,’ riep het meisje met de vlechten terug.
‘Het is een speurtocht,’ zei de moeder, ditmaal sloeg haar stem over.

De vader klapte hard in zijn handen en zei: ‘Iedereen nu als de sodemieter naar Petra. Anders komt die speurtocht nooit af!’

‘Je mag geen sodemieter zeggen,’ zei een jongetje met een groen petje.

‘Dat maak ik zelf wel uit,’ zei de vader, zijn wangen rood van ergernis.

‘Wie is Petra?’ vroeg een meisje.

‘Dat is de moeder van Timo,’ zei de vader wijzend op zijn vrouw.

‘Mijn konijn heette ook Petra, maar die is nu dood, zei een jongetje. Het meisje met de vlechten begon te huilen.

‘Waarom huil je?’ vroeg Petra zonder haar ergernis te onderdrukken.

‘Gewoon, omdat we allemaal doodgaan,’ hikte het meisje.

‘Maar toch niet vandaag…’ probeerde Petra te sussen

‘Je weet nooit,’ zei het jongetje van het konijn.

‘Michiel, zeg jij eens iets,’ siste Petra haar echtgenoot toe.

‘We gaan een speurtocht doen,’ zei hij zonder overtuiging.

‘Papa, is dit het feestje?’ vroeg Timo.

‘En nu allemaal in de kring verdomme!’ riep Petra.

‘Je mag geen verdomme zeggen,’ fluisterde het jongetje met het groene petje.

Beduusd stonden de kinderen in de kring. Ze kregen de opdracht om te zoeken naar de boom met het rode lintje eraan. Daar zou de volgende hint zijn. Ze stoven uiteen zodra Petra de multomap dicht had geklapt.

‘Bij elkaar blijven. Jullie moeten bij elkaar blijven!’ riep Petra hen na.

Michiel wreef in zijn ogen en zei: ‘Laten we de rest overslaan, dit is niet te doen.’

‘Hoe bedoel je de rest?’

‘Die hele tocht… het is niet te doen. Laat ze gewoon op het veld met z’n allen en dan worden ze om half vijf opgehaald.’

‘Ik heb wekenlang bordjes zitten lamineren…’ sputterde Petra tegen.

Maar voor Michiel kon antwoorden klonk er gekrijs.

Het meisje met de twee vlechten kwam huilend aangehold, twee vriendinnetjes naast haar, ‘Timo heeft…Timo heeft…’ riepen ze met hun schelle stemmen.

‘Wat nou weer?’ zei Petra.

‘Jezus,’ zei Michiel. Zijn blik was gericht op het meisje met de twee vlechten. Aan de ene kant hing er nog een lange blonde vlecht. Aan de andere kant was er niets.

‘Timo!’ schreeuwden Petra en Michiel.

Uit de bosjes kwam hun zoon, de andere kinderen in zijn kielzog.

Aarzelend kwam Tino dichterbij. Zijn feestmuts zat scheef, zijn handen droeg hij op zijn rug.

‘Wat heb je daar?’ vroeg Michiel.

‘Niks,’ zei Timo.

‘De vlecht van Anna,’ zei de jongen met het groene petje.

‘Bemoei je er niet mee,’ zei Michiel.

‘Het groeit wel weer aan,’ zei Petra tegen het snikkende meisje.

‘Wie wil er pizza?’ zei Michiel.

‘We hebben een speurtocht…’ probeerde Petra zwakjes.

‘Luister allemaal,’ zei Michiel. ‘Het feestje is afgelopen. Jullie blijven op dit veld. En zometeen komt er pizza.’

‘Ik heb glutenallergie,’ zei de jongen met het groene petje.

‘Des te beter,’ zei Michiel.

‘Ik denk dat jullie even een roseetje moeten drinken,’ zei een van de meisjeskinderen.

‘Ze heeft gelijk,’ zei Petra.

‘Wie wil de vlecht van Anna aanraken?’ schreeuwde Timo.

Toen de ouders hun kroost kwamen halen zaten de kinderen rustig pizza te eten, (behalve die met het groene petje, hij at alleen de topping). De oppas van Anna bleek een kersverse au pair te zijn. Ze sprak geen Nederlands, knikte langzaam en keek met lege ogen naar het droeve kind. Zwijgend stak ze de vlecht in haar jaszak.

De andere ouders babbelden erop los en zeiden dat het zo fijn was dat er ondanks alle ellende toch nog een kinderfeestje kon worden gevierd.

Nadenken

17-01-2020

Nooit vond ze wat ze nodig had

Nooit vond ze wat ze nodig had

/ /

17-01-2020

Ines stapte uit de bus, ogen op haar telefoon gericht. Ze was moe en dacht aan douchen en Netflix, aan automatische afschrijvingen, aan tosti maken of Indiaas bestellen en aan kattenbakgrit en stofzuigen. De dag was al gearchiveerd in haar hoofd. Een dag om in een laatje te stoppen en binnen een maand te vergeten voor altijd.

Ze stak over en graaide in haar tas naar de huissleutels. In haar ooghoek zag ze iets liggen, half op straat, half op de stoep. Even dacht ze dat het gordijnen waren, kussens van een bankstel misschien. De raarste dingen werden bij het grofvuil gezet. Haar onderbuurvrouw had eens een levende hamster in een kooi gevonden, een vriend vond een rode koffer gevuld met linkerschoenen. Ines hield van de verhalen, maar niet van neuzen door oude troep, niet van tweedehands winkels, niet van de geur, niet van vieze handen. Ze keek nog eens naar het donkerblauw, zag toen ook een nest van zilverdraad aan de ene kant. Toen ze een stapje dichterbij deed, zonk haar hart. Het was een vrouw die daar lag. Een oude vrouw in een lange donkerblauwe mantel. Aan haar voeten slangenleren pumps, haar hoofd rustte op een bijpassende handtas. Ze lag op haar zij, alsof ze haar opgestoken haren niet in de war wilde maken. Voorzichtig liep Ines om de dame heen, bang om het gezicht te zien. Misschien was ze wel aangevreten door ratten, waren er al meeuwen geweest om de ogen uit de kassen te pikken.

Het gezicht was niet beschadigd, haar ogen waren open, leken van glas. Ines keek om zich heen, op zoek naar anderen, op zoek naar mensen die van wanten weten.

‘Hallo,’ zei ze onzeker.

De dame bewoog niet, keek nog altijd recht voor zich uit.

‘Mevrouw, gaat het wel goed?’

‘Zal ik u even overeind helpen?’ Een vraag waar ze meteen spijt van had omdat ze ooit leerde dat je niet mocht slepen met mensen waarvan je niet wist hoe ze op de grond terecht gekomen waren. Iets met rugletsel, nekwervels en nog meer informatie die ze ontstellend saai had gevonden maar waar ze nu naar smachtte.

‘Ik bel een ambulance voor u,’ zei ze meer vragend dan de bedoeling was.

De vrouw knipperde met haar ogen en zei toen langzaam met zachte stem:

‘Kind, dat hoeft niet. Alles is in orde hier.’

‘Waarom ligt u daar dan?’

‘Ik wilde even nadenken, dat was alles.’

‘Maar dat hoeft toch niet liggend op straat?’

‘Het was in een opwelling. Maar ik moet zeggen, het is lang niet slecht.’

‘Zal ik u overeind helpen?’

‘Nee hoor, ik zou zeggen: kom erbij. Plek zat.’

‘Weet u waar u bent? Kan ik iemand voor u bellen?’

‘Kind, maak je niet zo druk. We zijn vlakbij de Beukenlaan en ik ben gewoon even gaan liggen om dingen te overdenken.’

Er was nog steeds niemand gekomen om de touwtjes in handen te nemen, niemand om het juiste te doen.

Ines was niet goed in gepast gedrag, was het nooit geweest. Ze kon maar slecht herkennen wat abnormaal was, wanneer iets niet door de beugel kon.

‘Goed, dan laat ik u maar. Trekt u wel uw benen een beetje in, straks rijdt er nog iemand overheen.’

‘Zal ik doen.’

Ines liep naar huis, haar sleutels in de hand. Binnen plofte ze neer op de bank, haar gedachten bij de vrouw op straat. Wat was de juiste manier om met zoiets om te gaan?

Er was zoveel informatie op de wereld, maar nooit vond ze wat ze nodig had. Om haar gedachten te verstommen zette ze de televisie aan, maar er was niets dan reclame en programma’s over wonen, koken en trouwen. Allemaal dingen die ze maar weinig interessant vond.

Met een zucht stond ze weer op, besloot ze toch maar te gaan kijken of de vrouw er nog lag. Hopelijk zou ze weg zijn, of was er een voorbijganger die de verantwoordelijkheid wilde dragen. Ines zou niet graag gered worden door zichzelf. Ze gunde de vrouw een betere redder. Maar eenmaal buiten bleek niets  te zijn veranderd.

‘Ben je daar weer?’ zei de vrouw, die geen centimeter bewogen had.

‘U moet opstaan, straks raakt u nog onderkoeld.’

‘Nou, dat zal wel loslopen, het is warm genoeg en deze jas is gemaakt in Engeland. Daar weten ze wel hoe ze jassen moeten maken. Heb je ooit gehoord van een onderkoelde jager?’

‘Nee.’

‘Dat is omdat die jassen zo goed zijn.’

‘Kunt u alstublieft opstaan, u hoeft niet weg, maar zitten zou al beter zijn.’

‘Beter voor wie? Niet voor mij. Voor jou?’

Ines zweeg en zag hoe een man met een leren jasje dichterbij kwam. Hij had vlassig haar en bruine tanden. Zijn stem klonk raspend en er hing een tabakslucht om hem heen. Hoewel zijn huid als oud leer was, waren zijn ogen licht en zacht als die van een kind.

‘Wat is hier aan de hand?’ zei hij alsof de straat zijn woonkamer was.

‘Deze dame wil hier liggen om na te denken. Maar dat lijkt mij niet zo’n goed idee,’ zei Ines.

‘Deze dame wil mij lastigvallen terwijl ik even aan het nadenken ben,’ zei de vrouw op de grond.

De man hurkte en keek eens goed naar de liggende vrouw. Hij aarzelde even en ging toen ook op de grond liggen.

‘Het is niet koud voor de tijd van het jaar,’ zei de man, ‘en u heeft ook een goede jas aan zo te zien.’

‘Een Engelse, zo worden ze niet meer gemaakt,’ zei de vrouw.

Ines keek opnieuw vertwijfeld om zich heen. Weer was er niemand die de weg wist, normaal kwam doen.

‘Nou, dan ga ik maar weer,’ zei ze.

‘Goed, fijne avond nog,’ zei de man.

‘Maar zijn jullie echt in orde?’

‘Tuurlijk, dik in orde. Heel fijn dit zo. Precies wat we wilden.’

‘Ik weet niet…’ begon Ines.

‘Meisje, wat is nou toch je probleem?’ zei de dame, nu scherper van toon.

‘Nou, het is gewoon zo, anders….’

‘Haha, anders, anders!’ lachte de man zijn tanden bloot.

‘Misschien is het toch beter als ik een ambulance bel. Gewoon om even te checken?’

‘Als je een ambulance belt, staan wij meteen op en gaan we ervandoor,’ dreigde de vrouw.

Ines zuchtte. Ze was moe en verdrietig. Ze wilde goed zijn in het leven en weten wat gepast was op ieder moment. Maar in plaats daarvan zag ze geen andere uitweg dan ook maar plaats te nemen op de grond, gewoon om even na te denken. Hopelijk zouden ze gered worden door iemand die er beter in was. 

Krabbelen

30-10-2019

Ze is geen mooie vrouw, maar daar denkt ze niet over na.

Ze is geen mooie vrouw, maar daar denkt ze niet over na.

/

30-10-2019

Als je van tevoren zou weten wat er allemaal op een dag te gebeuren staat, zou je hem zo nu en dan even overslaan. Gewoon een dagje in bed blijven liggen, dekens over je hoofd, om maar niet te maken te krijgen met al dat gedoe, al die verrassingen, die narigheid. Dat je niet ad hoc hoeft te reageren en ook niet empathisch of stressbestendig.

Maar dat is niet hoe het werkt. Er valt veel te kiezen in dit leven, zeggen ze. Maar even een dagje overslaan, dat is dan weer geen mogelijkheid. Met een beetje geluk blijken die kloterige dagen dan later de meest waardevolle, waren het slijpstenen voor de geest, of vormen ze de kern voor geestige of pijnlijke anekdotes in het café.

Het zijn momenten waarop de gedeelde menselijkheid het voornaamste onderwerp van gesprek is. Dat de groep heeft besloten: wij zijn échte vrienden, want wat wij hier bespreken, is niet mooi, is niet onecht. Dit zijn de verhalen over hoe wij falen, hoe klein, hoe kwetsbaar, hoe lelijk we zijn. Na zo’n avond gaat iedereen rozig en dronken naar huis en voelt men de verbinding, echte verbinding onderling.

Om de volgende ochtend te ontwaken met warrige haren en de smaak van dode bladeren in de mond, een keel van vuur en schuurpapier. Zoekend naar het gevoel van gisteren, waarbij genegeerd wordt dat het gevoel van gisteren precies dat is. Iets van voorheen. Want uiteindelijk is iedereen weer alleen aan het krabbelen, in de regen aan het lopen, aan het denken aan doodgaan, gemiste kansen, liefdes die niet lukten.

Dit zijn de dingen die ik denk wanneer ik door de stad wandel. Het is goed om te bewegen, zeggen ze. Het maakt je hoofd leeg, zeggen ze. Maar dat is niet wat het doet. Want de stad zit vol met zonderlinge zielen, zoals de dame op het bankje daar. 

Ze is geen mooie vrouw, maar daar denkt ze niet over na. Net zoals dat mooie vrouwen niet nadenken over wat voor privileges zij kennen – deuren die worden opengehouden, koffers in bagagerekken getild, de tramchauffeur die vriendelijk knikt, kinderen die zomaar van ze houden… Ze weten niet beter. En de vrouw op het bankje weet niet beter. De meeste mensen weten niet wat ze hebben of wat ze missen.

De vrouw op het bankje heet Hanne. Ze is onzichtbaar voor velen en het past haar. Klagen doet ze niet, excuses maken doet ze wel. De hele dag door maakt ze excuses, voor waar ze staat, wat ze doet en wat ze is.  Volgens haar moeder was eerste woordje dat ze sprak alsjeblieft, volgens haar vader was het dankjewel. Volgens haarzelf was het sorry.

Hanne schrijft elke dag brieven vanuit het appartement waar ze al 24 jaar woont. Het is niet groot, maar brandschoon en elk meubelstuk past er precies in. Zo precies als een potje Tetris, zo precies dat er eigenlijk alleen maar plek is voor Hanne en haar kater Petrov. Het zou kunnen dat er daarom niet veel mensen in haar leven zijn. Dat geeft niet, want Hanne heeft het druk.

Elke dag schrijft ze brieven om sorry te zeggen. Niet voor iets wat zij gedaan heeft, maar alvast een sorry voor de meest vervelende dagen die niet te vermijden zijn. Ze begon bij de mensen in haar straat, haar wijk, haar woonplaats. Inmiddels is ze halverwege de provincie. Het duurt lang om al die mensen persoonlijk aan te schrijven, maar van computers moet Hanne niks hebben. Daarom schrijft ze elke dag met de hand, terwijl ze aan het bureautje zit dat vroeger van haar zus was.

Haar zus schreef niet, maar tekende elke dag een stukje aan grote bloemstillevens die ze met kleurpotlood maakte. Ze was zo precies dat zelfs de stampers van de lelies kleine haartjes van fluweel kregen. Haar zus zou later een beroemd kunstenaar worden, zoveel was zeker. De plaatselijke bibliotheek had zelfs een expositie georganiseerd van de werken, en toen was ze nog maar twaalf. ‘Het lijkt of je de bloemen kunt ruiken’, zeiden de volwassenen als ze vol bewondering naar de werken keken. ‘Net echt’, zeiden de kinderen uit de buurt die op woensdagmiddag kwamen drentelen in haar slaapkamer, terwijl zij doorwerkte, kalm en geconcentreerd. Later zouden de buurkinderen aan hun kinderen vertellen dat ze vroeger bij een beroemde kunstenaar op de kamer waren geweest. Maar Hanne’s zus bleef voor altijd een belofte. En toen de familie de kist droeg net na haar vijftiende verjaardag, zagen alle aanwezigen dat de bloemen die erop lagen, minder mooi waren dan de tekeningen.

Het was gebeurd op een dag die Hanne had willen overslaan. Een dag die ook het begin was van een reeks van dit soort dagen, die als een ketting aaneengeregen werden en uiteindelijk als een cirkel werden vastgemaakt. Het is niet makkelijk het begin of einde van een cirkel te vinden. Het is niet makkelijk uit cirkels te stappen. Haar ouders waren er nog steeds zoet mee. Niet Hanne. Zij was vlak nadat ze het appartement had gevonden, begonnen aan de brieven met sorry. De tekst wisselde weleens een beetje, maar meestal stond er: Lieve ontvanger. Het spijt me voor de moeilijkste dag die er was of nog komt. Sorry voor hoe moe je bent. Sorry dat je lichaam niet fijn voelt. Sorry voor de teleurstelling. Sorry dat je dacht dat het anders zou zijn. Sorry dat hopen niet geholpen heeft. Alle goeds, Hanne.

Ze was juist halverwege een brief toen de deurbel ging. Petrov sprong met een mauw van de tafel, zijzelf verstijfde van schrik. Het geluid van de deurbel hoorde ze misschien drie keer per jaar. Soms dacht ze dat haar huis onzichtbaar was, omdat pakketjes nooit op haar adres bezorgd werden maar altijd leken te verdwijnen. Nu haalde ze haar bestellingen op bij de tabakswinkel.

Ze stond op en liep naar de deur, Petrov zat onder de bank. In de deuropening stond een klein vrouwtje in een lichtroze bontjas. Hanne zei niks maar keek met nieuwsgierigheid naar de vrouw die met felgroene pretoogjes terugkeek en in een wolk van patchouli leek te staan. De vrouw droeg haar haren in een soort vogelnest op haar hoofd en aan haar linkerarm bungelde een rieten mand. Daarin lagen wat appels, een banaan, een kiwi, blauwe druiven, een krant, een wollen sjaal en nog wat dingen die Hanne niet meteen herkende.

‘Hallo,’ zei het vrouwtje toen met een schorre stem. ‘Sorry voor mijn stem, ik praat de hele dag al, ziet u. Ik kom u iets brengen.’

‘Het spijt me, maar ik heb niets besteld,’ zei Hanne, ‘en sorry, van uw stem maakt me niet uit hoor, ik ken u niet en weet dus niet wat ik mis nu. Sorry, hoor ik maak vast een vreemde indruk zo. Ik heb niet vaak mensen aan de deur.’

 ‘Ach nee, ik heb dit misverstand de hele dag…Maar wat ik breng, krijgt u van me, het is ook niet op bestelling.’

 ‘Maar wat komt u dan brengen?’

 ‘Toestemming.’

‘Toestemming?’

De vrouw rommelde in het mandje. Ze bleek ook een nijptang, een kam, een rolletje plakband en een bus haarlak bij zich te hebben. Maar toen had ze het te pakken: een klein roze kaartje van karton, met geschulpte randen en gouden letters erop. Met een zwier gaf ze het kaartje aan.

‘Kijkt u eens.’

Voorzichtig bestudeerde Hanne het kaartje.

Toestemming, stond op de voorkant.

Op de achterzijde stond:

Hierbij heeft u officieel toestemming voor luiheid, angst, onredelijkheid, jaloezie, verveling, decadentie, gekte, ongeduld, lawaai, stilte, ongepast gedrag, fouten, gezond eten, ongezond eten, sporten, werken, zuchten, slapen, bijten, schreeuwen, gapen, duwen, trekken, huilen, kwijlen, moedig en laf zijn en alles niet nader gespecificeerd.

‘Zo,’ zei de dame met het mandje. ‘Hier, neemt u ook een appeltje, daar is nog nooit iemand slechter van geworden.’ Met die woorden draaide ze zich om, haast onmiddellijk verdween ze.

Hanne probeerde haar nog iets na te roepen, maar merkte meteen dat ‘sorry’ haar keel niet meer verlaten kon. De excuses waren opgeraakt. ‘Danku,’ zei ze daarom maar.

Edelsteen

27-07-2019

Welke mensen houden er nou echt van nieuwe dingen.

Welke mensen houden er nou echt van nieuwe dingen.

/

27-07-2019

Als ik later oud ben zullen de treinritten die ik in mijn leven heb gemaakt, allemaal versmelten tot een homp van herinnering, tot een enkele rit. Ik zal de hitte, de drukte, de vertraging, het gedoe met bagage, de bril die ik verloor- ik zal het allemaal vergeten. En toch ben ik blij dat ik vandaag mijn trein heb gehaald, dat ik een zitplaats heb.

Tegenover me zit een vrouw in een gebatikte paarse blouse. Ze heeft blond pluizend haar dat in een staartje in haar nek ligt, als een viezig diertje. Aan haar ketting bungelt een grote edelsteen die vast een of andere geneeskrachtige werking zal moeten hebben. De vrouw komt uit Hoorn, vertelde ze net met haar doorrookte stem aan de vermoeide man in pak die naast haar bij het raam zit. Hij heeft inmiddels zijn ogen gesloten, het grote bierblik nog in zijn hand. Ik hoop dat hij van warm bier houdt, want de temperatuur in de trein is niet te harden.

Zelf heb ik een boek bij me wat ik met veel plezier lees, maar waarvoor ik me ook een beetje schaam omdat het een groot succes is. Ik kan me niet herinneren wanneer ik precies in de situatie ben geraakt waarin het gênant is om iets mooi te vinden zonder ironie, maar het is gebeurd. Wat je wel mooi mag vinden zijn obscure dingen, schrijvers en bands waar niemand ooit van hoorde, behalve dan mijn vrienden en ik. Dat mag allemaal zomaar steengoed gevonden worden. Ook als het nogal onbegrijpelijk of pretentieus of allebei is. Als ik er zo over nadenk, begin ik een hekel te krijgen aan de kringen waarin ik verkeer en aan de stad waarin ik woon. De stad waar ik nu weer naartoe op weg ben na een bezoek aan mijn broer.

Hij heeft een huis gekocht met zijn vriendin, een huis in een nieuwbouwwijk net buiten het centrum van de stad waar we opgroeiden. Het is ook een soort huis als waar we in opgroeiden. Zijn vriendin is als de buurvrouw die we hadden, en hij serveerde de lasagne die we in onze studietijd ook vaak aten. Zo werd mijn bezoekje een soort oefening in herhaling, een avond waarin alles wat gepresenteerd werd als nieuw, oud bleek te zijn. Of vertrouwd, dat kan natuurlijk ook.

Welke mensen houden er nou echt van nieuwe dingen, vraag ik me af. Veel mensen beweren van reizen te houden, maar uiteindelijk is dat ook maar een herhaling van zetten. Zelfs avontuurlijk reizen is een gewoonte. De gebaande paden verlaten vereist een routine in improvisatiekunsten.

Ik gun mijn vrienden en mezelf een tripje all-inclusive naar Turkije, en dan een week zonder grappen, ironische foto’s, gêne over wat we aan het doen zijn. Maar zonder schaamte zouden we niemand zijn. Zouden we elkaar niet meer kunnen gijzelen in onze kringen. Zouden we pas echt alleen zijn.

‘Wat een prachtmoment’ zegt de vrouw, alsof ze kan zien dat ik niet echt lees. 

‘Sorry?’ zeg ik, om de schijn nog even op te houden. Kennelijk maakt de mening van iedereen op de wereld me ten minste een klein beetje uit.

‘Ik kom net van een spirituele beurs en daar heb ik kaarten laten leggen en daarin stond dat ik snel een ontmoeting zou hebben met een vrouw in het wit, en jij draagt een wit T-shirt.’

‘Nou het is ook wel warm weer,’ zeg ik terwijl ik om me heen kijk in het treinstel. Ik wijs naar twee andere vrouwen die ook witte T-shirts dragen.

‘Zij dragen toch ook wit.’

‘Maar naast hen ben ik niet gaan zitten,’ zegt ze met een zalvende glimlach.

Ik ben onder de indruk van deze logica en nieuwsgierig naar wat deze ontmoeting dan voor haar in petto zou hebben. Ook wil ik weten wat er precies van mij wordt verwacht op dit moment. Dat heb ik altijd al gehad, dat ik graag wil weten wat er van me verwacht wordt. Helaas begint de vrouw er niet uit zichzelf over.

‘En nu?’ vraag ik.

‘Je bent nogal aan het zoeken,’ zegt ze. ‘Dat voel ik. Niet schrikken hoor, maar ik ben nogal begaafd, ik heb contacten met dimensies en energieën, de andere wereld…’

‘Dus dan weet u vast wel waarom u precies naast mij bent komen zitten,’ probeer ik de vaart in het gesprek te houden. 

Ze glimlacht op de manier die intercedentes hebben uitgevonden.

‘Nou, ik ben naar je toe gestuurd, zoveel is zeker.’

‘Door wie dan precies?’

‘Dat zijn vragen die niet zo belangrijk zijn.’ Ze streelt de groene steen aan haar ketting.

‘Welke vragen zijn dan wel belangrijk?’ Ik heb het boek inmiddels dichtgeslagen zonder een hoekje om te vouwen, zonder het paginanummer te onthouden.

‘Wat lees je?’ Vraagt ze dan aan mij. Ze negeert mijn vragen met zoveel vanzelfsprekendheid dat ik me dom begin te voelen.  

‘Nou, iets van een Canadese schrijver, ze schrijft heel…’ ik heb geen taal voor deze vrouw, denk ik dan. Ik kan alleen praten in vergelijkingen, in referenties, in waar iets me aan doet denken. Ik kan enkel beschrijven door verbindingen te leggen naar dingen die zij vast niet kent. ‘Het is gewoon heel mooi,’ zeg ik dan maar.

‘Ik ben bezig met een boek,’ zegt ze, ‘het wordt een reisgids naar je innerlijke zelf.’

‘Interessant,’ zeg ik.

‘Ja, het zou je goed doen.’

‘Een reis naar mijn innerlijke zelf?’

‘Ja, je bent zo, zo ontzettend verloren,’ als ik deze niet bij me had, wijst ze naar de steen, ‘dan had ik moeten verplaatsen. Zo sterk voel ik het.’

‘Nou, dat is nogal wat,’ zeg ik, terwijl ik me afvraag of ze me nu beledigd heeft of niet.

‘Hoor je dat wel vaker?’

‘Nee, nooit.’

‘Struikelen mensen vaak wanneer ze bij jou in de buurt lopen?’

‘Nee.’

‘Heeft je beste vriendin een naam die met een S begint?’

‘Nee.’

‘Vallen knopen vaak van je kleding?’

‘Nou, nee. En wat heeft dat er nou allemaal mee te maken?’

De  vrouw pakt mijn polsen beet en kijkt me recht in de ogen aan. Haar gezicht is op een paar centimeter van mijn gezicht en ik ruik de geur van sigaretten, wasverzachter en natte hond. Ik zie hoe haar huid een gebarsten woestijn is, hoe broos, als crêpepapier. Ik wil niets liever dan dat ze loslaat en geef zachtjes weerstand om de hint over te brengen. 

‘Het is erger dan ik dacht,’ fluistert ze dan ineens. Als door een slang gebeten laat ze me los, raapt ze haar tas op, neemt ze haar roze sjaal mee. Al struikelend loopt ze het gangpad in, rent ze haast naar de schuifdeur van het treinstel.

‘Mevrouw!’ roep ik haar na, maar ze kijkt niet om.

Bij het volgende station zie ik haar rennen over het perron, terwijl ze haar gezicht bedekt met de sjaal.

Ik pak een spiegeltje uit mijn tas, bestudeer mijn gezicht. Bekijk mijn handen, ruik mijn adem, voel aan mijn haar. Ik probeer mezelf gerust te stellen, de humor van de situatie in te zien. Ik heb alleen geen idee wat de grap is.

Dan laat de man in pak zijn bier op de grond vallen. We schrikken allebei van de klap en de bende die het geeft. Mijn broek en voeten zijn drijfnat en ik zeg hem dat het niet geeft.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Pauze

13-01-2018

Voor arme creatieven hadden ze veel begrip.

Voor arme creatieven hadden ze veel begrip.

/ / /

13-01-2018

De eerste keer dat het gebeurde, dacht ik dat ik het me verbeeldde. Ik stond in een boekenwinkel, een winkel met vaste klanten, een winkel met literatuur, met obscure vertalingen, een winkel waarvan mensen bang zijn dat ze binnenkort niet meer zullen bestaan. Een winkel die moet blijven bestaan, niet alleen omdat de eigenaar zijn vaste klanten kende, maar omdat status een steeds ingewikkelder concept geworden was. Dure woningen, merkkleding of eten in mooie restaurants… vechtsporters, hiphopartiesten en allerhande geteisem wist de weg naar deze ouderwetse statusmarkeringen te vinden. Deze boekhandel belichaamde het idee van elite, van veiligheid, van een oude wereld die misschien aan het krimpen was, maar zeker niet verdwenen.

Ik bladerde wat door een fotoboek waar ik geen geld voor had, bekeek de nieuwste aanwinsten, liep door richting de tafel met afgeprijsde boeken. Dat waren de boeken die voor mij bedoeld waren. Geen schande op deze plek, want voor arme creatieven hadden ze veel begrip.

Vlak voor ik de armoetafel bereikte, viel het stil. Alsof ik ineens onder water liep, het verdwijnen van geluid als intense herrie. De zachte pianomuziek was weg, het gesprek van twee klanten was weg, het geluid van de verkoper die aan het bellen was, viel weg. Iedereen stond stil, als ware de winkel een wassenbeeldenmuseum. Alleen ik kon nog bewegen, kijken, bladeren. De situatie duurde een seconde of tien, vijftien hooguit. Daarna ging alles verder. Ik probeerde contact te maken met iemand, wilde vragen wat er gebeurde. Maar de wereld leek onaangedaan en ik een eenzame gekkin.

Omdat het verlies van mijn mentale gezondheid altijd op de loer lijkt te liggen, als een vieze kerel in een bar, wachtend op een laveloze vrouw, besloot ik het incident in de boekhandel te vergeten. Het was me bijna gelukt, totdat ik mijn haren liet knippen bij mijn vaste kapper.

Alles verliep volgens plan. 

We spraken over vakantieplannen, ik kreeg nekpijn van het haren wassen, ik kreeg een glas thee die te sterk werd doordat ik het zakje er niet op tijd uit kon halen. Op de cape en op de vloer om me heen, lagen natte punten haar die door een mokkende stagiaire werden weggeveegd. Toen pakte de kapper de föhn, om zo een kapsel te maken dat ik nooit meer zo zou hebben, nooit meer na de dag van het knippen. De warme wind waaide in mijn gezicht dat donkerroze aan het worden was van de hitte, en mijn kapper stelde me net een vraag die ik niet kon verstaan door de herrie.

Het geluid viel weg. De föhn was uit, de kranen liepen niet meer, het geklets was voorbij, de radio verdwenen. Ik keek om me heen. Iedereen stond stil, het was precies als in de boekhandel. ‘Hallo?’ zei ik vertwijfeld, te zacht, te bescheiden. Het moment waarop ik mijn telefoon wilde pakken om het te filmen, om aan anderen te laten zien wat ik had meegemaakt, werd alles weer normaal.

Wederom probeerde ik alles te vergeten, het was immers te vreemd om waar te kunnen zijn.

De derde keer dat het gebeurde, had ik er genoeg van. Ik stond bij een stoplicht te wachten om over te steken, en alles viel weer stil. De tram reed niet verder, de afslaande auto’s stonden stil. De meeuwen hielden op met hun geschreeuw. Toen de tien seconden voorbij waren, sprak ik de dame die naast me stond te wachten, aan.

‘Wat was dat nou, die gekke stilte, die pauze van alles?’ vroeg ik haar, verontwaardigd haast, omdat niemand sjoege gaf.

De dame fronste haar wenkbrauwen en zei: ‘Je bedoelt dat alles even stilstaat?’

‘Ja,’ zei ik, opgelucht dat ze wist waar ik het over had.

‘Dan doen we toch elke dag weleens?’ zei ze.

‘Elke dag? Ik heb het maar een paar keer gezien…’

‘Gezien? Je hebt het gezien? Nou, dat is zeldzaam. Dat hoort niet. Het is de bedoeling dat je eraan meedoet. Iedereen doet mee. Dat is de afspraak.’

‘Meedoen? Maar hoe weet je dat dan? Hoe weet je wanneer?’

‘Nouja, dat wéét je. Zoals je weet dat je water moet drinken wanneer je dorst hebt. Of niet te dicht bij vuur moet komen…Je weet het gewoon.’

‘Instinct?’ vroeg ik, haast radeloos nu.

‘Noem het wat je wilt,’ zei de dame verveeld.

Het stoplicht sprong op groen en zwijgend liepen we naar de overkant. Ik had nog wel duizend vragen, maar wist niet waar te beginnen, bij wie. Hierna maakte ik geen pauzes meer mee. Of misschien wel, deed mijn instinct eindelijk zijn werk.

Voornemens

29-12-2017

Ik probeer adequaat te reageren.

Ik probeer adequaat te reageren.

/

29-12-2017

Halverwege mijn fietstocht breekt de hemel in twee en besluit ik te schuilen in een café. Drijfnat open ik de deur van de plek waar ik al honderden keren voorbij fietste, maar nooit naar binnen ging.

Het is een café waarvan er zoveel bestaan, dat ik het lijkt of ik er al eerder ben geweest. Een niet al te grote ruimte met een witgeverfde vloer, betonnen details, hangplanten, houten kistjes als tafel. Het is een goedgelukte plek, gemaakt voor mensen zoals ik. Mensen die veel zwarte kleren dragen en een beetje tobberig uit de ogen kijken. Mensen die drie euro vijftig betalen voor een kopje water met drie schrijven gember erin. Niet omdat ze zo rijk zijn, maar omdat de situatie nu eenmaal zo is.

Het verveelde meisje achter de bar geeft me de thee en ik ga in de hoek van de ruimte zitten op het rotan stoeltje, naast de grote plant. Op het gammele tafeltje liggen fotografietijdschriften, waar ik doorheen blader, op zoek naar iets waarvan ik niet weet wat het zal zijn. Ik kijk om me heen.

Aan de leestafel komen steeds meer mensen zitten. Ze lijken elkaar niet te kennen, maar lijken wel een kledingkast te delen. Een kast vol grote jassen, hoogwaterbroeken, mannenschoenen, rugtassen, geen make-up.

De tafel wordt aangevoerd door een vrouw van een jaar of dertig in een tuinbroek. Haar haren zijn in een scherpe bob geknipt en ze heeft een meisjesachtig gezicht met grote ogen.

Wanneer de tafel bijna bezet is, loopt ze een rondje langs de andere tafeltjes, vertelt ze vol enthousiasme over wat ze gaan doen. Ik kan het allemaal net niet verstaan, doe dan maar alsof ik het blad aan het lezen ben, zodat ze me kan storen en ik verbaasd op kan kijken.

Sneller dan ik verwachtte, staat ze naast me. ‘Hoi, ik ben Anisae, en bezig met een project. We schrijven goede voornemens voor het volgende jaar. Maar in plaats van alleen, doen we dat met een groepje mensen, zodat we elkaar ook kunnen inspireren.’

Ik probeer adequaat te reageren, maar zoals dat wel vaker gaat met dingen die ik voor het eerst meemaak, lukt het slecht. ‘Doe je mee?’ zegt ze met wat ongeduld in haar stem. Ik knik en loop achter haar aan naar de grote tafel.

‘Hoi,’ zeg ik tegen de andere mensen. Sommige knikken, de meesten zijn bezig met hun telefoon. We krijgen allemaal een velletje papier en een potlood. ‘Zo,’ zegt de leider, ‘schrijf nu je eerste ingevingen op, dan geef ik daarna wat tips om de boel aan te scherpen.’

Iedereen buigt zich vol ijver over het papier. Ik maak een lijstje met doelen zoals ik ze altijd stel. Meer bewegen, beter koken, meer sparen, foto-albums maken van de foto’s op mijn computer. De leider loopt rond de tafel en leest zo nu en dan mee, maar zegt niks.

Dan klapt ze in haar handen en zegt ze: ‘Heel goed allemaal, dan is het nu tijd om je principekwestie te kiezen. Dus iets waar jij voor wilt staan. En maak het concreet, ik kom weleens mensen tegen die beter voor de planeet willen zorgen, maar dat is natuurlijk niet onderscheidend. We wonen allemaal op deze planeet, en er beter voor willen zorgen klinkt gewoon heel abstract. Bedenk waar jij voor op de poster zou willen staan. Welk soort protest jouw unieke imago kan versterken.’

We gaan weer aan de slag.

Ik bekijk mijn goede voornemens nog eens en nog eens. Er komen geen gedachten in mijn hoofd. De leider vangt mijn blik en komt naar me toe. Ze pakt een stoel en gaat naast me zitten.

‘Ik zie dat je het moeilijk hebt,’ zegt ze droogjes. ‘Ik weet niet zo goed,’ begin ik. ‘Wat vind jij belangrijk? Wie wil jij zijn? Wie ben je nu?’ onderbreekt ze me.

Ik begin te stamelen. ‘Ik? Nou, gewoon iemand die aardig is voor de mensen. Niet lullig, maar altijd aardig. En voor de aarde zorgen, ja ook belangrijk… en de dieren…Gewoon, een vredig…’

De leider doet alsof ze moet gapen. ‘Saai, saai, saai! Aan jou hebben we niks. Je zei iets met dieren? Nou, laat dat dan zien! Campagne, opiniestukken, tweets en insta! Meningen, meningen, meningen. Dáár is de wereld op gebouwd en op niks anders! Begrijp je wat ik zeg?’

‘Maar het gaat toch niet over mij persoonlijk…’ ‘Tuurlijk wel! Als jij dat vindt, dan is die mening helemaal van jou, dan stroomt die door je aderen, dan ben jij het boegbeeld, de inspiratie…’

Dan gaat haar telefoon en neemt ze op.

Stilletjes trek ik mijn jas aan en wandel ik naar buiten.

Mayonaise

29-10-2017

Ze leefde een leven zoals de bedoeling was.

Ze leefde een leven zoals de bedoeling was.

/ / /

29-10-2017

Didi was een gewone vrouw met een gewoon leven. Ze had een goede kantoorbaan, een prettige woning en een lieve vriend. Ze woonde in een net huisje niet ver van het centrum van een grote stad.

Op donderdagavond ging ze naar de sportschool, op maandag rende ze een rondje door het park. Op woensdagavond in de oneven weken sprak ze af met een clubje vriendinnen van haar studie. Dat werd nooit laat, want ook haar vriendinnen moesten de volgende dag weer op tijd op. Bovendien wilden ze allemaal acht uur slaap halen. Dan functioneerde je het beste, zo vonden ze.

Er waren meer dingen waar ze het over eens waren. Hoe een leuk ingericht huis eruit zag, bijvoorbeeld. Welke restaurants het bezoeken waard waren, welke boeken het lezen. Wat een leuke grap was, wat lekker gek was en wat ongepast. Soms vroegen mensen of Didi en haar vriendinnen zussen waren, of nichtjes ten minste. Die vraag amuseerde hen. Tegelijkertijd dachten ze allemaal hetzelfde: dat zijzelf dan wel de knapste zou zijn van het stel.

Didi droeg graag kleding van merken uit het middensegment, want dat bleef langer mooi. Ze dronk kruidenthee met een wijze spreuk op het theezakje en in het weekend een glaasje witte wijn. Soms las ze een boek, elke avond keek ze tv.

Soms waren er tegenslagen, soms meevallers. Soms kibbelde ze met haar vriend, meestal was het gezellig. Ze was attent naar vrienden en familie. Elke zes maanden ging ze naar de tandarts, elke zes weken naar de kapper. Afval werd gescheiden en ze stond op voor oude mensen in de bus. Didi leefde kortom, een leven zoals de bedoeling was.

Toch was er recentelijk een bepaalde onrust in haar leven gekomen, en wel in de gedaante van een man die ze nog nooit in het echt had ontmoet. De man was acteur, maar eigenlijk was hij vooral bekend als de mayoman uit een serie reclames voor mayonaise. Ze had de reclames tientallen keren gezien zonder in de war te raken, zelfs zonder de mayo te willen kopen.

Het was begonnen met een interview in een damesblad waarvan ze de inhoud niet meer zou kunnen herhalen en ook de foto’s was ze al praktisch vergeten. Toch was er iets gebeurd, want vanaf dat moment was hij overal waar zij was. Wanneer ze haar boodschappen op de band legde in de supermarkt, keek ze om zich heen om te zien of hij er toevallig ook was. Wanneer ze zich aankleedde, probeerde ze zich voor te stellen wat het mooiste zou passen terwijl ze naast hem zou staan. Wanneer ze in een van haar kookboeken bladerde stelde ze zich voor wat hij lekker zou vinden.

Want dat van die mayoreclame, dat was alleen voor het geld natuurlijk. Het was een man met klasse, een eindeloos diepe ziel, een poëtische geest, een man die geen banale dingen zou zeggen.

In haar hoofd zaten ze lange avonden aan het haardvuur in zijn huis, terwijl ze gesprekken voerden waaruit bleek dat ze zielsverwanten waren. In haar hoofd dronk ze rode wijn in plaats van witte, in haar hoofd was ze een vrouw die hoofden deed omdraaien op straat, een bijzondere verschijning.

De parallelle wereld breidde zich elke dag een beetje verder uit. In haar hoofd waren ze al naar Parijs verhuisd, teruggekomen, hadden ze een zoon gekregen en kwam er nu een geweldige kans in New York op hun pad.

Haar drukke innerlijk bestaan maakte dat ze zowel vrolijker als somberder werd.

Wanneer ze foto’s zag van zichzelf met haar vriend, op een huwelijk ergens op een middelmatige locatie, met eten dat te zout was, dan kon ze haar computer wel uit het raam gooien. Het kon niet zijn dat dit het was, dit leventje, dit gedoetje. Op andere momenten werd ze juist vrolijk wakker na een nacht vol dromen over de mayoman, en bekeek ze kleding voor haar toekomstige leven. Stiekem bereidde ze zich steeds meer voor op het bestaan met de mayoman, ook al wist ze dat het belachelijk was.

Ze durfde aan niemand te vertellen wat er gaande was in haar hoofd. Vriendinnen hadden gezegd dat haar ogen sprankelden, haar haren glanzender leken. Haar vriend had gezegd dat ze emotioneler was dan anders, maar was ook blij met haar verhoogde libido, niet wetend dat zij de mayoman zag wanneer ze haar ogen sloot.

Het was op een regenachtige avond in november dat ze de mayoman in levende lijve zag. Het toeval was een handje geholpen, Didi had uitgebreid onderzocht waar hij woonde, waar hij boodschappen zou doen. Het was flink om, maar niemand hoefde ervan te weten.

Ze baalde van haar outfit die dag, maar het gure weer had haar gedwongen tot het aantrekken van een groot vest en stevige laarzen. De mayoman zelf zag er ook niet al te florissant uit, in een groene parka en met beslagen brillenglazen (een bril die ze nog niet eerder had gezien maar uiteraard meteen charmant vond).

Subtiel achtervolgde ze hem van schap naar schap en uiteindelijk zorgde ze ervoor dat ze precies achter hem in de rij kwam te staan.

Halsreikend keek naar de boodschappen die hij op de band legde. Het begon anders dan ze dacht, met een halfje casino wit. Daarna volgden een fles aanmaaklimonade, de goedkoopste leverworst die er maar bestond, een pak pasta, een potje kant-en-klare carbonarasaus, twee pakken chocoprinskoeken, een zak wokkels en een fles felgroene Fernandes.

Misschien had hij een kind te logeren, probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Een neefje ofzoiets. Maar er was geen kind te bekennen. Met lede ogen keek ze hoe de mayoman alles in een versleten Aldi-tasje stopte.

Daarna zag ze haar toekomst langs de scanner gaan. Goede wijn, ambachtelijk brood, verse kaas, zalm gerookt op eikenhout.

Ze dacht aan haar goedzakkige vriend die nu op de bank zou zitten. Ze dacht nog eens aan de mayoman, aan haar gedroomde toekomst.

En toen barstte ze in tranen uit.

Weer

01-07-2017

De vakantie deed weinig goed.

De vakantie deed weinig goed.

/

01-07-2017

Ze leerde tijdens haar opleiding al dat ze het werk niet persoonlijk moest nemen, dat ze slechts een boodschapper was. En tijdens haar sollicitatiegesprek leerde ze dat het hielp dat ze smaragdgroene ogen had, gouden haren en kuiltjes in haar wangen. ‘Dat vinden de kijkers leuk,’ had haar baas gezegd.

‘Jij bent het toetje van het journaal, dus jij moet goed maken wat ze die twintig minuten daarvoor allemaal aan ellende hebben gezien. En meer dan dat, want die kerel kijkt dan opzij naar zijn eigen mokkel op de bank, en dat is dan ook niet om vrolijk van te worden, dat snap je. En het is natuurlijk ook wel zaak dat het een beetje klopt wat je zegt.’

Het was haar eerste baan, haar eerste echte sollicitatiegesprek en hoewel ze de opmerkingen weinig gepast vond klinken, liet ze het gaan. Ze had huur te betalen, een horecabaantje waar ze slecht in was, waardoor ze dagelijks mot kreeg met de gasten van het restaurant, wat overigens geen effect had op de omzet omdat ze enkel toeristen ontvingen.

De eerste maanden waren voorbij gevlogen, ze leerde snel en veel. De kijkers waren dol op haar. Maar naarmate ze zich comfortabeler voelde voor de camera, werd haar baan lastiger. Ze verdiepte zich meer en meer in de achtergronden van het weer en maakte zich steeds meer zorgen. Zorgen over de verandering van het klimaat, zorgen over de grote hitte, over de intense regens. En dan al die grijze weken die zo op haar gemoed sloegen dat ze dagenlang nauwelijks sprak, op het weerbericht na.

De lange blonde haren begonnen uit te vallen, haar groene ogen waren voortaan roodomrand, de kuiltjes in haar wangen hielden zich schuil omdat lachen er niet meer in zat.

Haar baas zag het gebeuren en stuurde haar een week op vakantie naar een feesteiland. ‘Een beetje zee, zon en een goede beurt zal je goed doen. Je neemt het allemaal te serieus, en voor een tobberige weervrouw kan ik die oude dames wel weer op bellen, weetjewel, die op tv waren toen jij nog op school zat.’ Ze had geknikt en dacht aan de tankachtige dames die vroeger het weerbericht presenteerden. Ze kwamen het beeld ingeklost op leren laarzen, in grote overslagjurken en haren die zo uitgebreid geföhnt waren, dat ze eruit zagen alsof ze in een bizarre storm hadden vastgezeten.

De vakantie deed weinig goed. Ze maakt zich zorgen over de sterke UV-straling, over de vervuiling van de stranden, over de hoeveelheid water die haar resort nodig had om de tropische bloemen in leven te houden. Ze maakte zich zorgen over het IQ van haar medereizigers terwijl ze keek hoe ze vodka dronken uit elkaars navel. Ze sprak enkel tegen de mottige straatkatten die over het hele eiland zwierven. Op de laatste dag kreeg ze vreselijke diarree van een salade die als een kleurrijke depressie op haar bord had gelegen.

Bij terugkeer moest ze meteen een week dubbele diensten draaien, de weerman van de ontbijtshow was op vakantie gegaan.

Bedremmeld stond ze voor de kaart van Europa. Het zag er niet goed uit. Lage drukgebieden, veel wolken. De dagen zouden grauw worden, met veel wind en neerslag.

Ze dacht aan al die mensen die op vakantie in eigen land gingen. Ze dacht aan de caravans met voortenten, de vouwwagens, de bungalowtenten… al die plekken die naar nat gras zouden gaan ruiken met overal moddersporen op de grond. Ze dacht aan de klamme kou die in hun botten zou gaan zitten, aan de gelatenheid waarmee men naar de stromende regen zou kijken terwijl een steelpannetje water op een los pitje verwarmd werd om daar even later ontzettend smerige koffie van te brouwen.

‘Actie!’ Hoorde ze de regie roepen en somber keek ze in de camera.

Emotieloos legde ze uit wat er te zien was op de kaart, aan luchtstromen, hittegolven, overstromingen. Daarna kwam ze bij het laatste zinnetje van het bulletin, een zinnetje waarin ze vrijheid had om iets te zeggen tegen de kijkers.

‘Iets persoonlijks, een eigen groet, of wens de mensen in elk geval een hele fijne avond, maar zeg iets wat je kijkers het gevoel geeft dat je er echt voor ze bent,’ had haar baas gezegd.

Ze keek recht de lens in. ‘Lieve kijkers, het spijt me zo. Maar het wordt echt vreselijk slecht weer. En het wordt niet beter, ook al lijkt het zo. We hebben het allemaal kapot gemaakt, het enige advies dat ik u kan geven…’’

‘En cut!’ schreeuwde de regisseur. Een reclameblok werd ingestart. Een glas water werd naar de weervrouw gebracht.

Spoedig zou ze een eigen kamer krijgen in een instelling waar anderen haar verzorgden. Tussen de liefdeloze maaltijden door keek ze naar buiten, naar de lucht en huilde ze.

Film

19-05-2017

Dat lees je inderdaad veel.

Dat lees je inderdaad veel.

/

19-05-2017

Het is druk in de bioscoop die zichzelf filmhuis noemt, enkel gebaseerd op het feit dat er wekelijks één Europese film wordt vertoond. Ik ben te vroeg, en wacht met een koffie in het cafégedeelte waar ik een tafeltje in de hoek heb weten te bemachtigen. Ik lees in de krant van die dag dat het niet goed gaat.

Een dame van een jaar of zestig met korte grijze haren komt mijn richting ingelopen met een cappuccino in haar hand. ‘Mag ik erbij?’ vraagt ze terwijl ze haar kopje al op tafel zet en haar tas op de stoel zet. ‘Natuurlijk,’ zeg ik, om maar te doen alsof ze op mijn antwoord heeft gewacht.

De vrouw trekt haar windjack uit en hangt hem over de rugleuning van haar stoel. Met een zucht ploft ze neer. Ik probeer niet naar haar te kijken en verder te lezen in de krant, maar haar aanwezigheid is overheersend. Met een harde slurp neemt ze een slok van haar cappuccino.

We maken oogcontact en ik glimlach kort om zo te laten zien dat ik een vriendelijk mens ben, dat ik haar bestaan erken, maar dat ik ook een krant aan het lezen ben en niet om een gesprek verlegen zit.

Ze neemt nog een slok met nog een luide slurp. Ik lees dezelfde kop voor de derde keer.

‘Gadverdamme,’ zegt ze, ‘ze hebben hier altijd zulke slechte koffie.’ ‘Oh,’ zeg ik, ‘misschien is er iets misgegaan? Ik heb geen klagen over mijn koffie.’ Ze schudt haar hoofd. ‘Ze gebruiken goedkopere bonen tegenwoordig. En ze kloppen het schuim niet meer handmatig. Dat proef je.’ Ik bekijk de krantenkop voor de vierde keer, maar ze gaat verder.

‘En er zijn hier ook altijd te weinig rekken om je fiets te stallen. Altijd ben ik weer zo aan het klooien om een plekje te vinden. Ik heb het ook al aangegeven, maar veranderen, ho maar. ’ Ik knik en vouw de krant dicht. Misschien is ze schreeuwend eenzaam en dan zijn deze zeven minuten een kleine moeite voor mij en heel fijn voor haar. ‘Maar u blijft hier komen,’ zeg ik om het gesprek in een positievere richting te duwen.

‘Ja, ik kom hier al drieëntwintig jaar. Altijd na mijn werk op de dinsdag.’ ‘Fijn, zo’n ritueel’, zeg ik. ‘Was ook wel echt noodzakelijk hoor. Met al die fratsen die ze uithalen. Je wilt niet weten wat die managers allemaal kapotmaken. Vanaf halverwege de jaren negentig… ze maken iedereen horendol. Ik werk er nog, maar vraag me niet hoe.’ Ik vraag haar niet hoe. Ik vraag haar ook niet waar ze werkt. Ik vraag me alleen af waarom iemand sinds de jaren negentig miserabel op zijn werk zou willen zijn. Maar ik glimlach alleen maar. Ze sjort wat aan het gebloemde bloesje dat ze aanheeft. ‘Ook weer zoiets,’ zegt ze. ‘Maken ze de mouwinzet te nauw. Kun je nooit fatsoenlijk je arm strekken.’

Ze bekijkt me nauwkeurig. ‘Ben je alleen?’ ‘Ja,’ zeg ik, ‘dat vind ik wel fijn, om zo nu en dan even naar de film te gaan, zomaar tussendoor…’ ‘Toen ik zo oud was als jij had ik echt geen geld om zomaar een film te kijken, laat staan een koffie ergens te gaan drinken. Toen was ik alleen maar keihard aan het werk. Zorgen voor mijn gezin, werken…zorgen voor mijn ouders….tropenjaren. Nooit een moment voor mezelf. Laat staan om gewoon maar ergens te gaan zitten niksen.’

Ik speel wat met mijn theelepeltje en wacht op de analyse over mijn generatie die vast spoedig volgen zal.

‘Je leest er ook veel over in de krant,’ zegt ze. ‘Dat jullie generatie er maar op los leeft.’

‘Ja,’ zeg ik langzaam, ‘dat lees je inderdaad veel.’

De bel klinkt, de deuren van de zaal gaan open.

‘Ik moet gaan,’ zegt ze, ‘sinds ze hier ongeplaceerde kaarten verkopen is het altijd een drama om de juiste plek te krijgen.’

Ze staat op en beweegt zich met ferme passen naar de film die ik ook ga zien.

Bij de kaartcontrole zucht ze diep omdat ze niet zomaar door mag lopen, maar eerst haar kaartje moet laten zien. ‘Ik heb het kaartje verdomme net bij jou gekocht,’ zegt ze tegen het meisje met de warrige knot op haar hoofd.

Daarna ben ik aan de beurt. Ik doe extra aardig, alsof ik het gedrag van de vrouw goed wil maken.

Maar het meisje van de kaartjes lijkt onaangedaan en wil mij juist gerust stellen. Ze zegt: ‘Ach, die dame komt hier al jaren. Altijd onvriendelijk. Maar weet je wat ik denk? Ze is gewoon verslaafd aan ongelukkig zijn. Het zou me niet verbazen als ze standaard te kleine schoenen kocht, om maar wat te lijden te hebben.’

‘Wow,’ zeg ik.

Het meisje haalt haar schouders op. ‘Ach, je mag helemaal zelf kiezen hè, kennelijk werkt dit het beste voor haar. Maar goed, fijne voorstelling nog.’

En dat was precies wat ik kreeg.

Pont

10-02-2017

Hij moest naast haar staan omdat hij haar herkende.

Hij moest naast haar staan omdat hij haar herkende.

/ /

10-02-2017

Hij had haar al vanuit de verte gezien bij het pontje naar de overkant. Een vrouw met korte bruine haren en felgroene ogen. Het leek of ze had gehuild. Hij keek nog wat beter haar kant uit, maar ze wendde haar gezicht af, in de richting van de gure wind.

De dag was grijs, de bestemming nauwelijks zichtbaar, de mensen ingepakt in sjaals en mutsen, alleen hun ogen blootgesteld aan de kou. Niemand zei iets. Zelfs de scooterrijders hadden de motor uitgezet. Het was of iedereen in stilte aan het wachten was, wachten op het einde van deze dag. Maar dat kon ook verbeelding zijn.

Hij had altijd al een sterke verbeeldingskracht gehad. Hij had altijd andermans gedachten ingevuld, zei zijn vrouw. Je communiceert niet, zei ze. Jij gaat er altijd maar vanuit dat je weet wat de ander denkt, wil, bedoelt. Maar dat kun je helemaal niet weten. Dat kun je niet weten omdat je het niet vraagt. En al zou je het vragen, dan zou je het niet geloven. Zo eigenwijs ben je. En daarna maakte ze van haar mond een streepje vol misprijzen.

Hij had zich nooit al te druk gemaakt om dat soort dingen. Hij dacht dat ze ongelijk had. Dat dacht hij nog steeds. Maar intussen bleef de ene helft van zijn bed al maanden onbeslapen, kon hij elke week een half brood weggooien omdat hij het niet op tijd op kreeg, wist hij de radioprogrammering praktisch uit het hoofd en begon het huis te verslonzen. Ze was op reis gegaan, een enkele reis had ze gekocht. Zuid-Amerika, India, hij wist het niet precies. Het was iets spiritueels, zoveel was zeker.

De pont kwam dichterbij. Zwijgend kwamen de mensen van de overkant eraf. Zwijgend namen de wachtende mensen hun plekken weer in. Het was druk binnen. De man keek om zich heen, op zoek naar de vrouw met de groene ogen. Door de schuifdeuren zag hij hij haar op het voordek buiten.

Hij besloot naast haar te gaan staan. Hij wilde weten of die ogen glommen van tranen of schitterden van iets anders. Hij wilde leren kijken met haar blik, ook al had hij tot vijf minuten geleden nooit van haar bestaan geweten. Hij moest naast haar staan omdat hij haar herkende. Herkende als een ontbrekend onderdeel in zijn leven. Een onderdeel waarvan hij dacht dat het niet meer gemaakt werd. Zoiets was het.

Maar om dat te zeggen tegen een volslagen onbekende op een veerpont, een mooie vrouw ook nog. Hij zou een oude viespeuk lijken. En hij zou geen weerwoord hebben.

Met zijn hoofd vol met deze gedachten liep hij het buitendek op. Het was begonnen met regenen. Niet met vette druppels, maar met water als uit een verstuiver. Piepkleine beetjes water, nauwelijks zichtbaar, maar een drijfnat gezicht als resultaat.

De man ging naast haar staan. Heel kort keek ze opzij, recht in zijn gezicht. Nog steeds kon hij niet uitmaken of ze had gehuild. Als het zo was, wilde hij haar troosten. Maar wie laat zich nou troosten door een vreemde?

‘Vandaag duurt langer dan gister en morgen zal nog langer duren,’ opende ze het gesprek met een zachte heldere stem.

‘Heb je gehuild?’ vroeg hij zo zacht dat ze hem niet horen kon. Ze keek recht vooruit over het water. ‘Ben je eenzaam?’ vroeg hij zo zacht dat ze hem niet horen kon. ‘Kan ik je helpen?’ vroeg hij net zo zacht. Maar dit keer hoorde ze hem wel. Ze keek hem aan met en glimlachte vermoeid.

‘Niemand kan mij helpen. Maar het geeft niet. Niemand kan iemand helpen.’

‘Wat heb je nodig?’ probeerde hij te negeren wat ze zojuist had gezegd.

‘Nodig? Rust. Dat is alles.’

‘Wat voor rust? Kan ik het geven? Wat bedoel je precies? Hoeveel dan? Moet je er even tussenuit?’ De vragen bleven maar komen en intussen kwam de overkant steeds dichterbij.

‘Niemand kan mij helpen,’ zei ze nog eens. Met haar mouw veegde ze een traan van haar wang.

De sirene klonk, de klep van de pont zakte langzaam naar beneden. Het voordek stroomde vol met de zwijgende stoet die binnen had gestaan. Aan de kade stonden nieuwe mensen in zwarte kleren te wachten.

De vrouw liep langzaam van hem weg, mee in de stoet.

Zijn ogen begonnen te tranen van de wind die nu flink opstak. Verloren stond hij aan de kade. Hij had geen idee meer waar hij naartoe op weg was. Geen idee meer wie hij was. Hij miste zijn vrouw als nooit tevoren. Niemand kon hem helpen.

mentor

18-10-2016

Het leven is te kort voor hemden met gaatjes erin.

Het leven is te kort voor hemden met gaatjes erin.

/

18-10-2016

‘Ik zal me even voorstellen,’ zegt de dame in het roze mantelpakje tegenover me. Ze heeft een leeftijdsloos gezicht en lange bruine haren die ze in een grote knot op haar hoofd draagt. Aan haar voeten goudkleurige pumps met een grote strik erop. Het lijkt of ik in een theaterstuk beland ben, een stuk zonder publiek en zonder script voor mij. De situatie doet me denken aan mijn leven.

Ik kijk naar de leegte om ons heen. We zitten in een loods aan de rand van de stad, op het dak horen we de regen tikken als ongekookte rijst op de bodem van een pan. Onze stemmen klinken hol in de ruimte die slechts gevuld is met vier stoelen, een tafel, een koffiezetapparaat op een krukje en een kamerplant waarvan de bladeren deels bruin verkleurd zijn.

Een week geleden ontving ik de uitnodiging per post. In sierlijke letters op zwaar papier werd me gevraagd naar deze afspraak te komen, nadere informatie zou volgen op de dag zelf, vandaag dus. Ik ben zenuwachtig voor wat komen gaat, ik was zelfs twintig minuten te vroeg. Minuten die ik dolend over het industrieterrein heb doorgebracht.

‘Mijn naam is onbelangrijk,’ zegt de vrouw, ‘mijn functie daarentegen is erg belangrijk.’ Ik knik, niet omdat ik het begrijp, maar om te laten zien dat ik haar woorden heb gehoord. Ze vervolgt: ‘Ik maak deel uit van een taskforce die mentoren naar de mensen sturen. Nu moet ik dat even nader definiëren, de mentoren zijn er niet voor alle mensen. Ze zijn er voor de behoeftigen. Op deze manier zijn we bij u terecht gekomen.’

‘De behoeftigen?’ vraag ik, ‘ik denk niet dat ik daarbij hoor, het gaat best goed met me, eigenlijk.’ De vrouw glimlacht. ‘Dat zeggen ze allemaal. Maar u moet niet onderschatten hoe ons selectieproces werkt. Wij doen aan observeren, noteren en concentreren voordat wij concluderen. Ons onderzoek is grondig en uitputtend. Wij zijn overal. Dus wanneer u een mentor wordt aangeboden, is het zeker dat u er een nodig heeft.’

‘Maar, maar waarom dan precies?’ ‘Om diverse redenen,’ zegt ze, terwijl ze een grote oranje dossiermap uit de lade van de tafel pakt. ‘Wat we hier zien: sociale onhandigheid, postverlies, administratiegroei boven de 25 centimeter, beschimmeling van voedsel in Tupperware bakjes, eeuwig verschuivende to do-lijstjes, terugkerende voornemens voor het slapen gaan, nieuwe sportkleding die nooit verslijt, escalerend borrelgedrag, fietslampproblematiek… en zo kan ik nog wel even doorgaan. Komt dit u bekend voor?’

Ik knik bedremmeld.

‘Goed, dan stel ik voor dat we van start gaan.’ Ze bekijkt me van top tot teen. ‘Bent u ervan op de hoogte dat er een gaatje in uw onderhemd zit, aan de linkerzijde bij de zoom?’

Ik bloos. ‘Ik dacht, ik dacht dat niemand dat kon zien, ik draag er toch een trui overheen, dacht ik vanmorgen…’

‘Het klopt, het is eigenlijk niet zichtbaar,’ zegt de vrouw. ‘Maar dat is niet van belang. Waar het hier om gaat, is uw geestelijke instelling. Het leven is te kort voor hemden met gaatjes erin. Ook als niemand het ziet.’

Ik knik weer. Langzaam wordt het me duidelijk hoe erg ik een mentor nodig heb, hoe ongeschikt ik eigenlijk ben om alles maar alleen te doen.

‘Ik verwacht dat dit traject tussen de twee en de negentien maanden zal duren met een tweewekelijkse bijeenkomst hier op dit kantoor.

‘Heel graag,’ zeg ik, ‘eerst was ik niet zeker of ik hierheen zou gaan, maar ik ben heel blij dat ik de stap genomen heb.’

De vrouw knikt en noteert iets in de oranje map.

Dan wordt er op de deur van de loods geklopt. Een drijfnat meisje staat in de deuropening.

‘Dag,’ zegt ze, ‘ik heb een afspraak om twee uur, maar ik was verdwaald.’

De vrouw in het mantelpak kijkt wat ongerust naar mij, naar het meisje en weer naar mij.

‘Mag ik jullie uitnodigingen even zien?’ vraagt ze.

We leggen de enveloppen op tafel neer en kijken hoe de vrouw het papier zorgvuldig inspecteert. Na minuten van ernstig zwijgen zegt ze: ‘Er is hier helaas sprake van een zeer ernstige administratieve fout.’ Dan wendt ze zich tot mij en zegt ze: ‘U bent niet geselecteerd voor het programma, de brief was niet voor u.’

‘Maar, maar, alles leek over mij te gaan,’ stamel ik, ‘en ik, ik kan het niet alleen, ik was juist zo blij dat…’

‘Helaas,’ zegt de vrouw. ‘U heeft ons niet nodig. De brief was niet voor u. Wees niet teleurgesteld, zo gaan die dingen nu eenmaal.’ Dan pakt ze mijn jas. ‘Doet u deze maar snel aan, het regent pijpenstelen.’

Ik knik.

Het drijfnatte meisje heeft haar jas zojuist uitgetrokken en gaat op mijn plek zitten.

Buiten hoor ik mijn fiets omvallen door de wind. Ik wil kijken hoelaat het is, maar mijn telefoon is leeg. Ik rits mijn jas dicht tot onder mijn kin. Kennelijk heb ik alles onder controle.

Klinkers

20-07-2016

Het leek wel of ze het expres deden.

Het leek wel of ze het expres deden.

/ /

20-07-2016

Hoewel niemand haar had gevraagd dit te doen, wist ze zeker dat ze belangrijk werk deed. Werk waar de wereld een beetje beter van werd, werk waar kinderen en volwassenen slimmer door werden, volksverheffend werk.

Ze werd niet betaald voor haar activiteiten, maar dat was meer groten der aarde overkomen. Op een dag zou er erkenning komen, dat moest wel. Ze was er meer dan fulltime mee bezig. In haar hoofd zag ze voor zich hoe de koning haar een lintje op zou spelden. En hoe er een straat naar haar vernoemd zou worden. En hoe ze in brons gegoten op het plein in haar geboortedorp zou staan. Maar dat kwam allemaal nog. Voor nu moest ze vooral doorzetten.

Vandaag was het donderdag en dat betekende dat het een drukke dag zou worden. Op donderdag ging ze namelijk naar alle nieuwe winkels en cafés in de stad. En omdat ze in een grote stad woonde, was er altijd wel iets nieuws geopend. Maar de nieuwe plekken lagen natuurlijk niet allemaal bij elkaar in de buurt. Soms fietste ze wel veertig kilometer op een dag om overal te komen.

Er was nog een regel voor de donderdag: ze moest per se haar rode jurk aan. Dat was omdat je nooit een tweede kans krijgt om een eerste indruk te maken. Ook had ze gelezen dat mensen in rode kleding vaker gelijk krijgen. Nu was er natuurlijk geen enkele reden haar tegen te spreken, maar alle beetjes hielpen.

De eerste plek van de dag was het nieuwe café op loopafstand van haar huis. Vanuit de verte zag ze de krijtborden al op de stoep staan.

Bij krijtborden was het bijna altijd raak, het leek wel of ze het expres deden.

Capucino, sju, joghurt met musli, een crossant… geen fout was haar vreemd. Ze schreef alle fouten op een speciaal formuliertje dat ze altijd bij zich droeg. Deze fouten vielen in de eerste categorie, de woordenboekcategorie. Dan was er nog de categorie die ze taalvervuiling noemde: tomatensoep als soep van pomodori noemen, worteltaart als carrotcake en een bosbessenmuffin verkopen als blueberry muffin. ‘luister,’ zei ze dan tegen de verbouwereerde eigenaars, ‘dit zijn allemaal zaken waarvoor we gewoon woorden hebben in onze eigen taal, dus ik zie geen reden ineens van taal te wisselen.’ Vaak leverde dit wat discussie op en werden er geen veranderingen doorgevoerd, tot haar frustratie.

Maar dan was er nog de derde categorie: de categorie prietpraat. Zo kwam ze eens een menukaart tegen waarop limonade als een wandeling in een Thaise rozentuin werd omschreven, een broodje kaas als een authentieke energieboost en een tosti als een knapperige smaaksensatie. Wanneer ze de café-eigenaars op zulke uitdrukkingen aansprak, was de sfeer in korte tijd volledig om zeep. Feitelijk had ze zich op deze manier ongeliefd gemaakt bij een hoop mensen.

Het krijtbord van dit café bevatte geen fouten. Er stond alleen: ‘Wees welkom bij de HSKMR! Voor koffie, fris en meer!’ Eigenlijk hield ze niet van uitroeptekens, maar daarvoor had ze geen categorie op haar formulieren. Ze ging naar binnen en nam plaats aan een tafeltje bij het raam. Ze bestelde een zwarte koffie, godzijdank begreep de serveerster wat ze bedoelde. Soms zeiden serveersters namelijk: ‘U bedoelt zeker een americano?’

Daarna nam ze het formulier uit haar handtas en bestudeerde ze de menukaart. Bovenaan stond in blokletters: MNKRT. Daaronder stond DRNKN en aan de andere kant stond het eten ingedeeld onder kopjes met de naam: BRDJS, SLDS, LNCH, DNR, BRRL. De gerechten stonden netjes uitgeschreven op de kaart. Ze vond geen enkele fout. Maar de kopjes, die verdomde tussenkopjes deden haar halsslagader kloppen. Wat was er mis met klinkers?

De serveerster kwam terug met haar koffie. ‘Alstublieft,’ zei ze. ‘Mag ik wat vragen?’ vroeg de vrouw met het formulier voor zich. ‘Natuurlijk,’ zei de serveerster. ‘Hebben jullie iets tegen klinkers?’ ‘Pardon?’ Nou, op de menukaart, al die kopjes.’ Ze wees op de kaart. De serveerster keek aandachtig mee. ‘Goh, is me nooit opgevallen,’ zei ze. ‘Ik weet niet. Maar daar komt mijn baas, u kunt het hem vragen.’ ‘Graag,’ zei de vrouw.

Een grote man met een baard en een dikke buik kwam nu naar haar tafeltje. ‘Dag mevrouw, ik hoorde dat u een vraag heeft?’ ‘Jazeker,’ zei ze, ‘ik vroeg mij af…wat is het probleem met klinkers?’ De man fronste. Hij keek onrustig om zich heen, op zoek naar een reden weg te lopen van deze gast. Dit was niet wat hij zich had voorgesteld toen hij hier een eigen café opende. Hij had leuke gesprekken voor zich gezien, gezelligheid, stamgasten. En nu was het leeg, op een gek vrouwtje in een rode jurk na. ‘Ik begrijp uw vraag niet, ben ik bang.’ Driftig wees ze op de woorden van de menukaart. ‘LNCH? Wat is dat in godsnaam?’’

‘Lunch,’ zei de man. ‘Dat betekent lunch.’

‘Waarom staat er dan geen lunch?’

De man haalde zijn schouders op. ‘Zo is onze huisstijl nu eenmaal.’

De vrouw keek hem strak aan en zei toen: ‘Wat een belachelijk verhaal.’

‘Het spijt me, maar meer kan ik er niet van maken,’ zei de man.

‘Meer kunt u er niet van maken? Het is toch uw café?’

Hij knikte. ‘Ja, dat klopt.’

‘Nou, dan kunt u er toch ALLES van maken?’ De vrouw begon nu kwaad te worden. Maar de eigenaar van het café had er geen zin meer in.

‘Luister dame, als u hier alleen een beetje komt zemelen over letters, dan zou ik u willen aanraden lekker naar de boekenwinkel hier tegenover te gaan. Letters genoeg.’

Driftig deed de vrouw haar spullen in haar handtas. ‘Het is een schande,’ zei ze. ‘Een schande! Klinkers zijn prachtletters! Ze verdienen het niet zo behandeld te worden! Een schande is het!’ Ze stommelde naar de uitgang.

De man liep hoofdschuddend naar de bar. Daar zei hij tegen de serveerster: ‘Kun jij vandaag alle klinkers van de menukaart halen?’ Hij gaf een hoofdknikje in de richting van de deur die de vrouw net achter zich had dichtgesmeten. ‘Ik wil daar echt niet mee geassocieerd worden.’

Vriendschap

04-04-2016

Ach, je weet hoe het gaat..

Ach, je weet hoe het gaat..

/ /

04-04-2016

Lia zat in het café te wachten op Mieke. Eigenlijk spraken ze nooit af met z’n twee. Ze kenden elkaar via hun mannen die al vrienden waren sinds de middelbare school. Ze kenden elkaar van de vriendengroep die uit vijf stellen bestond. Zo’n groep die samenkwam met oud en nieuw en samen ging wintersporten. Je zou dus kunnen zeggen dat ze elkaar goed kenden, maar dat was niet waar. Lia wist vooral van alle successen uit het leven van Mieke. Ze wist van alle carrièrestappen die ze had genomen, ze wist van de zoektocht naar de perfecte woning die ze nu hadden gevonden. Met de aanschaf van de nieuwe woning waren er ook een hoop nieuwe gespreksonderwerpen gekomen. Vloeren, aannemers, tuinontwerpers, gordijnen, stoomovens, internetproviders, de lijst leek onuitputtelijk.

Toch voelde Lia zich een beetje nerveus tijdens het wachten op Mieke. Er was namelijk iets waar ze haar vinger niet op kon leggen. Er was iets aan het contact met Mieke, iets wat Lia altijd deprimeerde. Mieke sprak altijd met een stralende lach op haar gezicht, een lach waarmee ze elk mannenhart kon veroveren. Dit maakte dan ook dat de vriend van Lia geen idee had wat Lia’s bezwaar was tegen Mieke, wanneer ze erover begon.

De laatste keer was het zo gegaan: ‘Er is iets waardoor ik me altijd een beetje rot voel, na een gesprek met Mieke,’ zei Lia in de badkamer, terwijl Marc zich aan het scheren was. ‘Iets geeft me het gevoel dat ik een sukkel ben en dat zij supersuccesvol is in alles.’ Marc zuchtte. ‘Wat is dat toch met jou? Mieke is echt een topwijf, als je het mij vraagt.’ ‘Er is iets, echt, en ik ben niet de enige, ik had het erover met Fenna en zij heeft het ook..’ ‘Jullie vrouwen zijn echt vreselijk. Lekker roddelen met elkaar en wanneer jullie haar dan weer zien, poeslief doen. Ik ben blij dat ik geen vrouw ben.’ zei Marc. ‘Nee, het is echt niet roddelen, het is gewoon zo dat ze je op heel slimme manier het gevoel weet te geven dat…’ ‘Weet je wat je doet,’ onderbrak Marc haar, ‘Je gaat gewoon eens met haar lunchen ofzo. Dan zul je zien dat het echt zo erg niet is. Kun je gelijk dat nieuwe tentje bij de waag eens proberen.’ Lia hoorde aan zijn stem dat het geen suggestie was, maar een dringend verzoek. Ze stuurde een appje naar Mieke die natuurlijk onmiddellijk heel erg aardig reageerde.

Lia had een nieuwe jurk aangetrokken omdat ze zich altijd zo underdressed voelde vergeleken met Mieke.

Ze speelde wat met suikerzakjes die in het bakje op tafel stonden. Toen klonk het getik van hoge hakken op de tegelvloer van het café dat het uiterlijk van een Franse brasserie had. Mieke droeg een lange trenchcoat, had haar haren op een wilde manier opgestoken en droeg een witte blouse met een jeans die haar lange slanke benen accentueerde. Aan haar arm bungelde een handtas die ruim 800 euro had gekost, wist Lia van Fenna die ook in de vriendengroep zat.

‘Lia, wat een leuk idee!’ riep Mieke halverwege de zaak. Ze zette de tas op een stoel en gaf een stevige omhelzing, alsof ze hele goede vriendinnen waren of alsof ze elkaar al jaren niet meer hadden gezien. Dat was allemaal niet waar, maar Lia wist niet anders te bedenken dan maar mee te gaan in het theater.

Ze spraken wat over de locatie en bestelden toen bij de serveerster die verkleed was als Frans kamermeisje. ‘Ik wil wel een verse jus en de groene salade met makreel,’ zei Lia. ‘Wil je daar brood bij?’ vroeg het meisje. ‘Nee, dankje,’ zei Lia, die een stuk steviger was dan Mieke en zich niet comfortabel voelde wanneer ze teveel zou eten in het bijzijn van Mieke. ‘Voor mij ook een verse jus, en de croque monsieur,’ zei Mieke. ‘Wilt u daar een gebakken ei op?’ vroeg de serveerster. ‘Ja, graag,’ zei Mieke.

‘Leuke jurk heb je aan,’ zei Mieke toen de serveerster weg was.

‘Dankje,’ zei Lia.

‘Het staat je echt mooi, deze kleur. Veel beter dan toen je zoveel pastels droeg, dat maakte zo flets. Dit is echt jouw kleur.’

‘Dankje,’ zei Lia weer, ‘hoe gaat het met het huis?’

‘Ach, je weet hoe het gaat, als ik ergens aan begin, zie ik het helemaal voor me, en dan heeft Stijn het niet makkelijk..’

Lia dacht aan de vriendelijke, knappe man die met Mieke getrouwd was. Alles wat ze maar wilde, hij zou het voor haar doen. Hij was liefdevol en geduldig, ook toen Mieke halverwege de verbouwing een gesloopt muurtje opnieuw liet bouwen omdat dat toch mooier was.

‘..maar het is nu dus echt bijna klaar. Precies zoals ik het in mijn hoofd had. En volgende week gaan we drie weken naar Thailand, om even bij te komen.’

‘Fijn,’ zei Lia begripvol.

‘Ja, we gaan gewoon lekker rondreizen, niks geboekt, behalve de eerste nacht en de laatste drie, dan zitten we in een soort drijvend hotel, misschien heb je het wel gezien in dat bbc programma, ‘The most amazing hotels on the planet.’

‘Nee, niet gezien.’

‘Moet je echt kijken, Stijn en ik zijn er verslaafd aan. En het is ook zo fijn om lekker samen op pad te gaan. Je vindt elkaar weer opnieuw uit. Misschien ook wel goed voor jou en Marc.’

‘Denk je?’

‘Het is goed voor elk stel, echt waar.’

Het eten werd neergezet. Lia keek met jaloerse ogen naar het bord van Mieke, die zei: ‘Soms moet ik gewoon zoiets eten, om een beetje op gewicht te blijven. Als ik niet oplet, vergeet ik gewoon te eten.’

‘Nou, daar heb ik geen last van,’ zei Lia, ‘ik vergeet genoeg in mijn leven, maar eten is niet één van die dingen, ik krijg gewoon trek rond lunchtijd.’

‘Dat dacht ik al,’ zei Mieke.

Na het eten bestelden ze nog een kopje koffie. Mieke had zich even geëxcuseerd toen haar telefoon ging. Ze stond buiten te bellen. Lia keek naar beneden, naar de jurk die ze ineens niet meer mooi vond, naar haar nagels die vierkant waren en niet zo mooi gevijld als die van Mieke. De koffie werd neergezet met een bordje met vier petit-fours erop. Er waren twee lichtgele, eentje in het roze en een witte. Erbovenop kleine bloemen van marsepein. Het waren kunstwerkjes, vakkundig gemaakt door de patissier die uit Parijs was ingevlogen.

Lia keek naar buiten en zag dat Mieke nog midden in haar telefoongesprek leek te zitten. Zonder na te denken nam ze een geel petit fourtje en stak hem in haar mond. Het smaakte zacht, zoet, met luchtige cake en fluwelen room vanbinnen. Ze keek weer naar Mieke die nog steeds druk aan het praten was. Nu nam ze ook het roze taartje, weer in één grote, gulzige hap. ‘De andere zijn voor Mieke,’ mompelde Lia. Ze keek weer naar buiten waar ze zag hoe Mieke niet langer aan het bellen was, maar een andere mooie vrouw omhelsde.

Ook het witte taartje verdween. Kort daarna de laatste gele. Lia zette het lege bordje in de vensterbank.

Mieke kwam weer binnen.

‘Sorry hoor,’ zei ze, ‘eigenlijk heb ik helemaal nergens tijd voor, de zaken gaan zo goed. Maar dan vind ik het veel te leuk om even buiten de deur te lunchen. Bij jouw werk kun je vast veel langer gemist worden.’

Lia wilde iets terugzeggen, maar in plaats daarvan knikte ze weemoedig. Ze voelde hoe het suikergoed met de makreel mengde in haar maag. Het was niet best.

Mieke dronk haar koffie met grote slokken en stond toen op. Ze omhelsde Lia weer innig. ‘Sorry, maar ik moet er echt vandoor nu. Super om je even te zien!’

De hele rekening bleek al te zijn betaald toen Lia bij de bar kwam. Bij thuiskomst zat Marc een computerspel te spelen op de bank. ‘Hoe was het?’ vroeg hij met zijn ogen op het scherm gefixeerd. ‘Gezellig,’ zei Lia. ‘Zie je nou wel,’ zei hij.

Excursie

08-03-2016

Het heeft ook wel weer wat.

Het heeft ook wel weer wat.

/ / /

08-03-2016

Het was niet zo avontuurlijk als wat de buren op vakantie deden, iets met fietstochten door de jungle van een onontdekt land of met elastiek aan de enkels een ravijn induiken, maar ze hadden er ook voor kunnen kiezen om helemaal geen excursie op het eiland te doen. Alleen maar zwembadtijd, beetje hangen, beetje drinken en slapen. Af en toe een hoofdstuk lezen uit een van de bestsellers die ze op het vliegveld hadden gekocht en dan een ijsje halen. Het echte luieren… ze hadden het wel gedaan, maar dat was voor de eerste paar dagen, nu was het tijd voor actie, een excursie.

Dat was wat Hanne had gezegd tegen haar verloofde, Jesper. Ze waren een hoog opgeleid stel van begin de dertig. Ze hadden drukke banen, een koopwoning, een degelijke auto, een goed onderhouden tuin, twee ipads en een televisie met heel veel zenders. Ze hadden vrienden, een stamkroeg en een hogedrukspuit tegen de groene aanslag op de tegels van het terras. Ze hadden donkerblonde haren en allebei een buikje. Jesper was akkoord gegaan met het plan en daarna hadden ze elkaars rug ingesmeerd met de zonnebrandcrème die Hanne had gekocht bij de 1+1 gratis week van de drogisterij.

De dag van de excursie hadden de wekker gezet, haastig ontbeten bij het buffet en daarna waren ze naar de bushalte gelopen waar een touringcar ze kwam halen voor de tocht naar het ongerepte deel van het eiland. Een deel waar je kon zien hoe dit eiland ooit was ontstaan, welke planten er groeiden- anders dan de palmbomen die bij elk resort stonden- maar vooral zou het een deel zonder hotels, restaurants, casino’s en toeristen zijn. Behalve dan die vijftig uit de touringcar, uiteraard.

Voorin de bus stond de dame van de reisleiding, een stralende vrouw met fonkelblauwe ogen en lang donker haar. ‘Goedemiddag, dames en heren,’ zei ze vol enthousiasme in de microfoon. Kennelijk waren er alleen maar Nederlanders aan boord, want ze vertaalde niets. In de folder van deze excursie stond in tien verschillende talen: ‘Ook in uw taal!’ en ook de menukaarten in de meeste restaurants waren verkrijgbaar in minimaal vijf talen of anders met foto’s van het eten. Foto’s die een realistisch beeld gaven van de situatie die zich op je bord zou voordoen, meestal iets met wit deeg, rubberachtige kaas en een referentie naar het idee van groenten.

‘Mijn naam is Stella en ik ben jullie reisleider deze prachtige dag! En wat gaan we doen? Nou ik zal u zeggen wat we gaan doen! Wij gaan genieten! Van elkaar! Van de natuur! Van hoe God het ooit bedoelde!’ In principe was geen van de passagiers in de bus van plan om contact te maken met de anderen, maar enkelen zochten nu toch naar blikken van verstandhouding die hier wel op hun plaats zouden zijn.

‘Ik moet zeggen, u ziet er werkelijk verrukkelijk uit allemaal!’

riep ze. ‘Ik loop even door het pad naar achteren dan kan ik u goed bekijken en ziet u mij ook even vanachteren, als u begrijpt wat ik bedoel!’ Lachend liep ze het pad door, zo nu en dan aaide ze een klein kind over zijn bol, gaf ze een knipoog aan een zongebruinde vader, maakte ze een compliment over een zomerjurk of mooi gelakte nagels.

Toen ze bij Hanne en Jesper aankwam, veranderde haar blik. Hanne zat bij het raam, en Stella besloot op de smalle armleuning van Jesper plaats te nemen, waardoor ze praktisch op zijn schoot zat. ‘Zo…’ zei ze. ‘Zozooo…’ Jesper lachte ongemakkelijk, Hanne lachte niet. ‘Hebben jullie het een beetje aangenaam hier op het eiland?’ ‘Prima, niks te klagen,’ zei Jesper. ‘Mooie haren heb je,’ zei Stella tegen Hanne. ‘Dankje,’ zei Hanne terwijl ze naar buiten bleef kijken. ‘Mag ik het even aanraken?’ ‘Nee hoor, bedankt.’ ‘Jammer,’ zei Stella. ‘Het is gewoon… deze baan maakt me zo…’ ze keek naar buiten. ‘Oh! Ik zie een highlight!’ De bus stopte bij een vlakte met in het midden een rots die een klein beetje op een pandabeer leek. Een pandabeer, gekleid door een kind van drie, met net te weinig klei.

‘Dat wijf is gestoord,’ siste Hanne tegen Jasper. ‘Beetje apart is ze wel ja, maar gestoord? Het heeft ook wel weer wat.’ Zoveel woorden zei Jesper zelden achterelkaar en Hanne keek hem koud aan. ‘Het heeft wel weer wat? Zeker omdat ze met haar magere kont op je schoot kwam zitten?’ ‘Ze zat niet op mijn schoot, ze zat..’ ‘Laat maar.’ Hanne kon op verschillende manier uitdrukken dat ze pissig was, en lopen was er één van. Haar pissige loopje kende Jesper maar al te goed, en nu demonstreerde ze het terwijl ze steeds verder wegliep van de touringcar. Een man vroeg of Jesper een foto kon nemen van hem met zijn vrouw en obese tienerdochters. Het moest drie keer opnieuw. ‘Ik doe er wel een filter over’ zei de oudste dochter ernstig.

‘Dames en heren! Wij gaan weer verder!’ riep Stella. De groep sjokte terug richting de bus. Jesper keek om zich heen, maar Hanne was nergens meer te zien. Ook in de bus geen spoor van Hanne.

‘Stella, mijn verloofde is er nog niet,’ zei hij, ‘ze was even die kant opgelopen, maar nu zie ik haar nergens meer.’ ‘Dat is heel ernstig,’ zei Stella, ‘maar we kunnen nu niet hier blijven. Onze lunch wacht op ons, ze hebben meerdere groepen vandaag, dus we mogen niet te laat komen.’ ‘Maar, maar… we kunnen haar toch niet achterlaten hier?’ Stella zuchtte. ‘Nee, dat zullen we ook niet doen. Ik bel mijn collega’s die het gebied goed kennen, dan gaan zij nu naar haar uitkijken, en wij naar de lunch. Dan pikken wij d’r daarna wel weer op.’ ‘Ik help liever met zoeken,’ zei Jesper. ‘Met dat zachte lijf van je? Nou, neem maar van mij aan dat anderen dat beter kunnen. Ze zal terug zijn voor je het weet.’ En met die woorden werd hij terug de bus in gedirigeerd.

Na een kwartiertje rijden kwamen ze bij het restaurant aan. Het zag eruit als een chalet en de bediening had vijf biertafels gedekt voor de groep. Ze aten brood, olijven, een waterige groentensoep en daarna pasta. Toen was er koffie en taart en een halfuurtje vrije tijd om wat rond te kijken of een traditioneel geborduurd tafelkleed te kopen bij het tafeltje van een kleine vrouw met een snor.

Jesper kon zich niet ontspannen. Ook niet toen Stella achter hem kwam staan en zijn schouders masseerde terwijl ze zachte woordjes in zijn oor fluisterde. ‘Maak je niet druk, jij knappe man, maak je niet druk..’ Snel drukte ze een harde kus in zijn nek, onder zijn oor. Jesper was te verbaasd om te reageren en dronk een halve liter bier om van de schrik te bekomen.

Toen het halfuur wachten voorbij was, gingen ze terug naar de plek waar Hanne kwijt was geraakt.

Zoals gezegd, had Hanne meerdere manieren om het woord pissig met haar lichaam uit te drukken. Jespers hart maakte een sprongetje toen hij haar pissig zag staan, niet ver van de pandarots. De deuren van de bus werden geopend en Stella gebaarde Hanne binnen te komen.

Nu zag Jesper het pas goed. Ze was niet pissig, ze was furieus. Ze nam plaats naast Jesper en zei: ‘Hoe kon je me nou zo achterlaten? Wat is er godverdomme mis met je?’ ‘Het moest, want de groep moest eten en Stella zei dat…’ ‘Stella, Stella, godverdomme. Dan ga je toch lekker met je Stella!’ ‘Schatje, doe nou niet..’ probeerde hij. Toen zag Hanne de lipstickafdruk van Stella achter zijn oor. Ze was zo kwaad dat ze bang was dat ze hem ter plekke zou vermoorden.

In plaats daarvan deed ze haar armen overelkaar en keek ze naar buiten. De rest van de excursie weigerde ze de bus te verlaten. Toen ze ‘s avonds bij het resort kwamen, informeerde ze bij de receptie naar een andere kamer. Die hadden ze. Jesper begreep er niks van. ‘Ga er maar even heel goed over nadenken,’ zei Hanne met woeste ogen.

Die avond liet Hanne roomservice komen in haar privékamer. Of eigenlijk was het andersom.

De volgende dag werd ze wakker in een uitstekend humeur. Ze zag vlagen van de knappe exotische ober voor zich, haar kleding lag verspreid rond het bed. Passie was toch niet het kenmerk van een man uit Oosterbeek, dacht ze. Ze nam een douche en ging terug naar Jesper. Hij had die nacht nauwelijks geslapen, had de lippenstift gezien toen hij zijn tanden ging poetsen. Hij was naar de receptie gerend, maar daar weigerden ze het kamernummer van zijn verloofde te geven. Na een uur was hij afgedropen. Nu zat hij met rode oogjes op het bed. ‘Het is al goed,’ zei Hanne. ‘Het is al goed.’

Tattoo

05-02-2016

Ik weet het goedgemaakt.

Ik weet het goedgemaakt.

/ /

05-02-2016

Ze hield het theekopje goed vast en keek om zich heen. Overal hingen afbeeldingen van tatoeages, chinese tekens, draken, vlammen, tribals, ankertjes en pin-ups, alles was mogelijk hier. Tussen de afbeeldingen hingen diploma’s en certifcaten van de inspectie. Een tatoeage, ze had het nooit serieus overwogen, maar mocht ze het ooit willen, dan was dit vast een goede plek. De studio was in elk geval een stuk minder heftig dan ze had gedacht. Er stond geen harde rockmuziek op, het rook fris en ze kreeg een kopje biologische kruidenthee aangeboden.

Ze zat op een rood pluche fauteuiltje, tegenover haar was de eigenaar van de tattooshop gaan zitten. Ze was naar binnen gekomen om een pakketje dat per ongeluk bij haar bezorgd was, af te geven. Sinds kort waren overburen, ze woonde nog maar drie weken in het huisje schuin tegenover de shop.

Vaak was ze al voorbij gelopen. Steeds hadden ze naar elkaar gelachen, gezwaaid zelfs. In haar hoofd was hij een leuke interessante man geworden, en heel anders dan wat ze gewoonlijk aan mannen ontmoette.

Zomaar een gesprek beginnen was niet haar sterkste kant, maar met de komst van het pakketje had ze een echte reden gekregen om binnen te lopen, een praatje te maken. Voor de zekerheid had ze even een beetje lippenstift opgedaan voordat ze naar hem toe ging. Haar joggingbroek verving ze voor die ene spijkerbroek waarin ze een buitengewoon goede kont had.

Hij had haar hartelijk ontvangen, thee ingeschonken, was met haar gaan zitten en had verteld over zijn zaak. Hoeveel klanten hij had, wat de leukste opdrachten waren, dat soort dingen. Zij vertelde over haar werk als freelance consultant, over de woning die ze met veel geluk had weten te bemachtigen, over de dingen die ze nog ging veranderen in haar huis.

Hij luisterde en lachte om al haar grapjes. Ze voelde zich op haar gemak, hoewel ze in de spiegel zag dat ze wel een beetje rode konen had gekregen, alsof ze een paar glazen rosé had gedronken op nuchtere maag.

‘Doet het pijn, zo’n tatoeage?’ vroeg ze aan hem.

‘Ik kan het je wel even laten voelen, doe ik er gewoon geen inkt in,’ had hij gezegd.

Zoiets zou ze normaal gesproken nooit gedurfd hebben, maar om nu tegenover deze compleet ondergetatoeëerde man te zeggen dat ze het niet durfde, dat was nog enger dan het gewoon maar te doen.

Hij demonstreerde het door een stukje op haar arm onzichtbaar te tatoeëren. Het deed inderdaad veel minder pijn dan ze had gedacht.

‘Wat voor plaatje zou je nemen als je er eentje zou laten zetten, wat vind je mooi?’

‘Die bloemen vind ik wel mooi,’ zei ze terwijl ze op een paar tekeningen wees die vlakbij de deur hingen. ‘Maar het is toch niet echt iets voor mij. Heb er nooit serieus over nagedacht, tenminste.’

‘Blader anders even hier doorheen,’ zei hij terwijl hij een map vol voorbeelden overhandigde.

Hij ging op de armleuning van haar stoel zitten en keek over haar schouder mee naar de plaatjes. Een paar keer raakte hij haar rug zachtjes aan, ze hoopte dat het nog vaker gebeuren zou.

‘Ik denk dat ik deze het mooiste vind,’ zei ze toen, wijzend op een plaatje van een viooltje. ‘En mijn oma heette ook Violet.’

‘Mooi vind ik dat, dat er wel betekenis bij zit,’ zei hij, ‘soms dan willen mensen zomaar wat, en dat slaat dan gewoon nergens op. Vorige week nog, heb ik een pot Nutella op iemands kuit moeten zetten. Natuurlijk hield die gast wel van Nutella, maar je kunt toch moeilijk je hele been volzetten met je boodschappenlijstje.’

Ze lachte om zijn grapje, iets harder dan nodig.

‘Ik kan hem ook heel mooi klein maken,’ zei hij toen. ‘Dat het echt een soort geheimpje van jezelf wordt, ergens op je voet bijvoorbeeld. Je hebt mooie voeten, dat zag ik al meteen.’

Verlegen keek ze naar haar voeten in haar favoriete leren sandaaltjes.

‘Mag ik even?’ vroeg hij toen en hij gebaarde naar haar enkel. Verward knikte ze.

Hij nam haar rechtervoet op zijn schoot en deed het sandaaltje uit. Toen bestudeerde hij beide zijden van haar enkel en zei: ‘deze plek zou prachtig zijn.’

Ze probeerde haar voet terug te trekken, maar hij had haar enkel stevig vast. Bovendien hield hij nu in zijn andere hand het zoemende apparaatje met de naald erin.

‘Nee, dankje’ zei ze met paniek in haar stem. Hij leek haar niet te horen.

‘Niet doen,’ zei ze nu luider. Ze voelde speldenprikjes in haar huid en durfde zich niet meer te bewegen, bang om meer schade aan te richten. Ze huilde en keek de andere kant op.

Toen was hij klaar. In minuten had het kort geduurd, in beleving zou het nooit meer voorbij gaan.

Op haar enkel een klein viooltje.

‘Zo,’ zei hij. ‘De eerste is altijd heftig.’

‘Maar, maar ik wilde helemaal geen tatoeage.’

‘Doe niet zo gek. Je loopt hier al dagen lachend voorbij, komt hier een beetje met me zitten ouwehoeren, gouden sandaaltjes en alles… en nu wil mevrouw het niet meer?’

Ze keek bedremmeld naar de grond. Zou hij gelijk hebben?

Hij legde zijn hand op haar schouder en zei toen: ‘Ik weet het goedgemaakt. Deze krijg je van mij. Omdat we buren zijn.’

Bevend ging ze weer naar buiten. Ze schaamde zich als nooit tevoren en vroeg zich af of ze dit ooit aan iemand vertellen zou.

Diner

12-01-2016

Elke keer denk ik aan jullie.

Elke keer denk ik aan jullie.

/ / /

12-01-2016

Camille en Rogier zaten tegenover elkaar in het restaurant. Ze kwamen hier wel vaker, ze pasten goed in het moderne, strakke interieur met witte leren banken, designstoelen en industriële lampen. Het restaurant lag in een van de duurdere straten van de stad, en het eten was dan ook niet goedkoop. Voor Camille en Rogier maakte het niet uit. Geld was niet iets waarover ze na hoefden te denken. Eigenlijk hoefden ze over niks echt na te denken, het liep, alles liep. Soms hadden ze wel stress natuurlijk, zoals laatst toen de nieuwe auto drie weken te laat werd geleverd, of toen er bijna geen chalet meer te boeken was in de periode die zij vrij hadden genomen om te skieën. Het was allemaal goed gekomen, gelukkig.

Ze aten zwijgend. Hij had de entrecôte besteld, zij een pasta met zeevruchten. ‘Zeevruchten,’ dacht ze bij zichzelf, ‘waarom vruchten? Het zijn toch ook geen stalvruchten, of weidevruchten?’ Ze hield haar gedachten voor zich. Ze dronken een witte wijn die in de koeler op tafel stond. Zo nu en dan werden ze bijgeschonken door de serveerster die zo opgewekt was dat het leek of ze aan de drugs was.

Enkele tafels verderop vertrokken de gasten, vier in totaal. Het waren twee stellen van een jaar of dertig, lange mannen met vlassig haar, hand in hand met kleine onknappe vrouwen met zware benen. De vrouwen droegen grote leren handtassen en hadden hun haren opgestoken in een rommelige knot. Het was acht uur en ze waren al helemaal klaar met het diner. Vroege eters, daar hadden Camille en Rogier vroeger grapjes over gemaakt. Ze maakten veel grapjes. Over burgerlijkheid en mensen die om tien uur in bed liggen. Maar de grapjes waren opgegaan.

De serveerster hield de deur open voor de vroege eters. ‘Gezellige avond nog!’ riep ze hen enthousiast na. De stellen lachten en liepen met tevreden gezichten de kou in. De frisse buitenlucht glipte naar binnen, gaf Camille heel kort kippenvel op haar armen. Ze stopte even met eten en keek hoe Rogier zijn vlees at. Het was lang geleden dat uit eten gaan iets met gezelligheid te maken had. Dat ze elkaar werkelijk iets te vertellen hadden, naar elkaars antwoorden wilden luisteren, dat ze het eten bijzonder vonden, genoten van de luxe van niet koken, niet afwassen.

‘En hoe gaat het hier?’

De serveerster was op haar hurken aan de zijkant van de tafel gaan zitten. Ze had een bijzonder gezicht, breed en bleek met grote ogen waardoor ze iets van een jong meisje had. Maar zo van dichtbij kon je zien dat ze de veertig zeker geapsseerd was. ‘Prima,’ zei Rogier, zonder haar aan te kijken. ‘En voor u ook, mevrouw?’ vroeg de serveerster. Ze sprak met veel melodie in haar zinnen, alsof ze eigenlijk liever zou zingen. Camille knikte met een glimlach op haar gezicht. Meestal was dat genoeg om het personeel snel weer te doen verdwijnen. Maar deze serveerster bleef zitten waar ze zat. ‘Ik heb niet het gevoel dat het goed is,’ zei ze. Rogier fronste zijn wenbrauwen en zei: ‘Pardon?’

Op zijn kin lag een drupje pepersaus, die de serveerster er met een servet afveegde. ‘Nou, ik zie jullie hier vaker. En elke keer denk ik aan jullie- en dan denk ik bij mezelf, Dorith, je moet eens met ze gaan praten, met dat stel. Want ze zijn niet gelukkig, je moet ze vragen wat het is. Misschien kun je ze helpen. Dat is wat ik tegen mezelf zeg, en vandaag komen jullie binnen, eindelijk- jullie waren zeker wintersporten ofzo? Dus, vertel mij eens… wat is er toch mis?’

Camille wachtte af wat Rogier zou doen. Hij hield niet van mensen die hun werk niet goed deden, en waar deze serveerster nou aan was begonnen, behoorde niet bepaald tot haar normale takenpakket. ‘Interessante analyse,’ zei hij op een manier waaruit niet op te maken viel of het sarcastisch was of niet. ‘Vind je ook niet Camille?’ ‘Wat zeg je?’ deed Camille alsof ze het niet begreep. ‘Interessant, dat deze dame ons hier ziet zitten, en dan over ons nadenkt.’ Rogier ging met zijn tong langs zijn voortanden, een gewoonte waar Camille zich altijd aan ergerde. Hij vervolgde: ‘Dat geeft toch te denken. Kennelijk zijn we in het gezelschap van een alwetende serveerster..’ hij verborg zijn sarcasme niet langer en boog naar de serveerster toe, ‘..wat is het precies dat u voorstelt, oh, helderziende?’ De serveerster knipperde met haar ogen, maar gaf verder geen krimp. Ze wendde zich tot Camille die met rode konen aan de andere kant van de tafel zat. ‘Hoe is dat nou voor u, zo’n echtgenoot?’ ‘Ik ehm, ik denk dat u beter kunt gaan,’ zei Camille.

‘Jullie breken mijn hart,’ zei de serveerster met een snik in haar stem. Ze stond op en sprak nu op luide toon. Het was stil geworden in het restaurant, alle gasten keken naar haar, hoe ze met grootse handgebaren begon te spreken. ‘Een beetje vegeteren en doen alsof het liefde is. Jullie breken mijn hart. Nooit zingen onder de douche, een cadeautje zonder reden, een stiekeme voet onder de tafel, zachte woorden voor het slapen gaan. Jullie breken mijn hart. Jullie zouden de wereld kunnen zijn voor elkaar. Ja, jullie met zijn twee. Hoger klimmen, verder lopen, feller schijnen. Maar jullie praten over wijn, werk en belastingen. Jullie eten zonder te proeven, drinken gedachteloos, alsof jullie enkel aan het wachten zijn. Wachten op wat? Dat is wat ik me afvraag. Op de dag waarop echte pijn op jullie pad komt? Wat kan ik nog zeggen?’ Ze haalde diep adem. ‘Jullie breken mijn hart.’

Het was akelig lang stil in het restaurant. Toen brak iemand een glas en werd alles weer zoals het was.

‘De rekening, alstublieft,’ zei Rogier met schorre stem.

Rust

28-12-2015

Het rook naar huisparfum.

Het rook naar huisparfum.

/

28-12-2015

Het was onmogelijk de tijd terug te draaien, dat begreep hij ook wel. Hij had harde keuzes gemaakt, dat begreep hij ook wel.

Toch voelde alle verandering onrechtvaardig en dat begreep niemand.

Geen van zijn vrienden leek hem werkelijk te begrijpen, en zijn gezin was zelfs ronduit vijandig geworden. Als hij dit allemaal van tevoren had geweten, dan was hij er niet aan begonnen, zei hij tegen zichzelf. Als een mantra herhaalde hij deze zin. Soms wel een halfuur achterelkaar, wanneer hij in de auto zat. Het was de enige manier om met zichzelf te leven. Hij voelde zich als een slecht geïnformeerde politicus die met de gebakken peren was komen te zitten.

Zijn dochter stuurde hem een foto van haar opgestoken middelvinger, zijn zoon belde nooit terug. Zijn echtgenote sprak hij niet meer, wel wist hij dat zij achtereenvolgens een slotenmaker en een advocaat had gebeld.

De vrouw waar alles om te doen was geweest zat soms urenlang somber op de bank. Ze moest er nog een beetje aan wennen. Haar omgeving ook. Ze speelde een spelletje op haar telefoon, om niet na te hoeven denken, te voelen. Alles wat ze wilde had ze gekregen. Maar ze voelde zich niet euforisch, optimistisch of gelukkig.

Misschien was enkel het verlangen zo verslavend geweest, was hun band gebaseerd op spanning en lust. Maar daarvoor was het nu te laat, ze waren een koppel geworden. Zo kwam het dus dat ze samen door de tl-verlichte supermarkt liepen. Hij duwde een winkelwagen voor zich uit, wat niet meeviel omdat het linker voorwieltje niet meer kon zwenken. Hij concentreerde zich op de kar en zij bepaalde de route, ze liep een meter voor hem uit. Ze vergaten vuilniszakken te kopen en hingen maar weer een boodschappentas in de prullenbak.

Hij keek om zich heen in zijn nieuwe huis. Het rook naar huisparfum. Zoiets had de echtgenote onzin gevonden, maar het had wel iets, eigenlijk. Ach, dacht hij, het maakte al niet meer uit. Dit ging het zijn. Zalm uit de nieuwe stoomoven, goed onderhouden kozijnen, een serie kijken vanaf de hoekbank.

Zij was gaan hardlopen, hij zou nog wat werken aan de keukentafel. Het bureau werd pas over drie weken bezorgd. ‘Het nieuwe leven’, mompelde hij zachtjes. Het internet deed het niet. Hij stond op om de modem uit en aan te zetten.

Ze kwam de kamer weer in, bezweet en vermoeid. ‘Ik ga even douchen,’ zei ze. ‘Zet jij de oven alvast aan? Dan kunnen we na het eten nog even langs de Praxis voor plinten in de studeerkamer.’

Hij knikte afwezig en probeerde zich voor de geest te halen hoe de woorden vrijheid en verantwoordelijkheid zich ook alweer tot elkaar verhielden.

Gelijk

17-12-2015

Ik zal u na het eten moeten wurgen.

Ik zal u na het eten moeten wurgen.

/ / /

17-12-2015

Het is niet eenvoudig om altijd gelijk te hebben, maar de man met de baard was eraan gewend geraakt. Als kind schaamde hij zich voor zijn gave. Leraren gaven hem stelselmatig strafwerk omdat hij geen moment voorbij liet gaan om in te grijpen wanneer verkeerde informatie werd verstrekt. Hij voelde dat ingrijpen de enige rechtvaardige optie was, zodat werd voorkomen dat dertig van zijn leeftijdsgenoten verkeerd werden geïnformeerd. Zoals het gaat met zulke kinderen, had hij geen vrienden op school.

Thuis sprak hij niet met zijn zes broers en zussen en wanneer hij liep, maakte hij nauwelijks geluid. Stilletjes sloop hij door de school, door het huis, door het dorp, door het leven. Zijn vader gaf hem regelmatig een stevige draai om de oren, dat was meestal na het derde blik bier. Zijn moeder was een zachtaardige vrouw, maar zo verschrikkelijk vermoeid dat ze haar gelijkhebbende zoon niet lastig viel noch aandacht schonk. Er waren immers nog meer kinderen te voeden, te verzorgen, op te voeden.

Je zou kunnen stellen dat hij als kleine jongen een zwaar leven had, maar hij maakte zich niet druk. ‘Op een dag zullen jullie me nodig hebben,’ dacht hij dan. En zoals het gaat bij iemand die altijd gelijk heeft, kwam ook deze voorspelling uit.

Op zijn achttiende had hij een vlassig baardje en vertrok hij naar een nabijgelegen dorp om daar in de bibliotheek te gaan werken. Zijn leven bestond uit werken, lezen, slapen, een wandeling in de vroege ochtend en elke dag een bord dampende soep als avondeten. Dit eenvoudige bestaan gaf hem zoveel rust in zijn hoofd en in zijn ogen dat de mensen in het dorp zich als vanzelf bij hem gingen melden wanneer ze advies nodig hadden. Het vlassige baardje was inmiddels een grote stevige baard geworden, als de haren van een bezem. Zo kwam het dat hij vanaf zijn twintigste als de man met de baard bekend was komen te staan en het aantal mensen dat zijn werkelijke naam kende nogal gering was.

Bij elk besluit waar de mensen zelf niet uitkwamen, zochten ze contact met de man met de baard. De mensen maakten geen afspraak, ze klopten simpelweg aan bij het kleine witte huisje waar hij woonde, niet ver van de rivier waar hij als kind langs de waterkant had gespeeld. Hij voorzag ze van adviezen over allerlei aspecten van het leven, zoals werk, studie, gezondheid, hoelang artisjokken nou gekookt moeten worden, familiekwesties, het aanschaffen van een huis. Maar de mensen kwamen vooral bij hem voor prangende kwesties die te maken hadden met dat ene grote onderwerp, de liefde.

Het was wonderlijk dat ze juist hem om advies vroegen, hij die nauwelijks iets had ervaren op het gebied van de liefde. Goed, er kwamen wel eens ronddwalende kruidenvrouwtjes bij hem langs, kleine vrouwtjes die naar lavendel en patchouli roken en meestal een nacht of twee bleven. Dan maakte hij extra soep die ze samen aten. Daarna sliepen ze in het krakende eenpersoonsbed van de man met de baard. Het was aangenaam, dat zeker, maar echte meeslepende verliefdheid, met kriebels, zware voeten, bonzende harten- dat had hij nooit meegemaakt.

Voor de dorpelingen zat de kwaliteit van zijn adviezen juist in het gebrek aan liefdesleven.

‘Hij heeft geen trauma’s’, zei de vrouw van de bakker, ‘daarom hebbie zo’n helder koppie, kennie gewoon zien wat er aan de hand is.’ ‘Hij heeft geen vrienden,’ zei de rijkste man van het dorp, ‘daarom heeft hij niet te maken met integriteitskwesties.’ ‘Hij is, naja, niet de zoon, maar toch wel zeker een neef van God,’ zei de serveerster uit dorpscafé Het Plekkie. ‘Zoveel gelijk heb niemand en zeker geen man, als je ‘t mij vraagt.’ Niemand vroeg haar, maar zo waren de serveersters van Het Plekkie nu eenmaal. Ze gaven doorlopend antwoorden op vragen die niemand hen stelde.

Op een dag kwam er een kleine, muizige vrouw bij de man met de baard op bezoek. Ze zag eruit alsof ze dagen niet had geslapen. Haar haren waren pluizig en in een rommelig knotje op haar hoofd verzameld. Ze droeg een lange donkerblauwe jurk waardoor ze eruit zag als een godsdienstwaanzinnige uit het zuiden van de VS. Ze kon niet ouder zijn dan veertig, maar zoals ze er nu uitzag, leek ze maximaal nog tien jaar mee te kunnen gaan.

‘Ik heb een vraag, ’ zei ze terwijl ze nog buiten op de deurmat stond. De man met de baard gebaarde haar binnen te komen, wat ze schoorvoetend deed. ‘Ik vrees dat ik het niet meer kan,’ zei ze terwijl ze met haar knokige vingers aan haar mouwen friemelde. De man met de baard zweeg, zijn jarenlange ervaring had hem geleerd te zwijgen, juist wanneer de woorden van de ander het zwaarst leken te zijn.

‘Ik ben miserabel in de liefde en eenzaam zonder. Ik probeer samen te zijn, alleen te zijn, een beetje van beide te zijn. Ik slaap er niet van en ik heb het altijd koud. Ik wil samen zijn, alleen zijn, ik weet het gewoon niet… Wat moet ik nou doen?’

Mistroostig keek ze uit het raam, buiten werd het al donker. De man met de baard stond op uit zijn leunstoel een keek ook naar het kale landschap.

Na een poosje zei hij: ‘Vandaag eet ik pompoensoep. Er is genoeg voor twee.’ Verbaasd keek de vrouw op. ‘Maar, maar.. wat moet ik nou? Daarvoor ben ik hier- u heeft toch altijd gelijk?’

De man met de baard knikte.

‘Soep zal u goed doen. Soep en afscheid.’

‘Afscheid?’

‘Ik zal u na het eten moeten wurgen. Met blote handen. Wees niet bang, het duurt maar even.’

Als door een bij gestoken stond de vrouw op. Bij de haard lag een pook die ze snel greep. Ze liep achteruit door de kamer met de pook voor zich uitgestoken.

‘Als je me aanraakt…’ Haar stem klonk hoog, haar gestrekte arm beefde.

De man met de baard stond glimlachend voor haar en deed nog een stap in haar richting.

‘Als je me aanraakt..’ zei ze nu wat luider, terwijl haar ogen schichtig heen en weer bewogen.

De man met de baard kwam nog wat dichterbij.

‘Als je me aanraakt dan, dan..steek ik je!’ haar stem sloeg over.

De man met de baard ging weer zitten in zijn leunstoel. ‘Ziet u nou,’ zei hij, ‘u kunt het best. Ik zag het in uw ogen. U was niet bereid u te laten wurgen. U was bereid te vechten. U wilt vechten.’

De vrouw liet de pook zakken.

‘Het is, kortom, minder dramatisch dan u denkt. Het is een kwestie van de juiste vragen stellen. Komt u de volgende keer hier met de juiste vragen. En dan eten we nu de soep en laten we het wurgen achterwege.’

Ze knikte, ze at de soep en ze dacht na over de juiste vragen. De man met de baard had weer eens gelijk gekregen. Neuriënd waste hij de kommetjes af.

Talent

09-12-2015

Het was niet dat er iets mis was

Het was niet dat er iets mis was

/ / /

09-12-2015

Toen haar ouders dood waren was ze bijna vijftig. De kinderen waren toen al het huis uit. De jonste was toen nog niet met zijn motorfiets van een klif gestort, de oudste nog niet geëmigreerd naar Nieuw-Zeeland. Ze had drie broers en twee zussen die aan de andere kant van het land woonden. Een man was er ook geweest in haar leven, maar hij was na twintig jaar huwelijk vertrokken en woonde nu in een zeer vervuilde flat aan de rand van Zoetermeer.

Haar voornaamste gezelschap was dat van haar huisdier: een klein wit hondje met een rood halsbandje. Het beest heette Mono, en als ze naar buiten gingen zette ze het in een speciale wandelwagen voor honden.

Ze was niet oud, als ze de statistieken mocht geloven kon ze nog decennia mee. Maar ze was alle jeugd verloren. Ze wist niet meer hoe te lopen, denken, praten, koken of zich kleden. Ze liep als een oude vrouw, dacht in korte angstige zinnen, sprak enkel over andere mensen en kleedde zich in kleurloze kleding uit boetieks met namen als Modehuis Ans en Veeman Fashion.

In de kleine plaats waar ze woonde kende ze de mensen van de winkels en een handjevol mensen uit de buurt. Hoewel, misschien was kennen niet het juiste woord. Ze wist wie ze waren, met wie ze getrouwd waren, waar ze woonden, dat soort dingen. Nooit werd ze uitgenodigd voor verjaardagen, huwelijken, kraambezoeken of begrafenissen.

Het was niet dat ze onaardig was. Ze was best vriendelijk. Ze waste haar haren tweemaal per week en ging naar de tandarts en de kapper. Haar kleding was schoon, gestreken en rook naar de geurbuiltjes die in haar kledingkast hingen. Het probleem was kortom, niet dat er iets werkelijk mis was, maar dat er niets werkelijk goed was.

Op televisie had ze een programma over zakendoen gezien en de jonge managementgoeroe had uitleg gegeven over het geheim van zakelijk succes.

Terwijl hij erover vertelde kwam hij tot de conclusie dat het eigenlijk een formule was voor succes op alle mogelijke gebieden in het leven.

Het zat volgens hem allemaal in één enkel woordje en dat was: meerwaarde. Met meerwaarde is er geen ontkomen aan, met meerwaarde garandeer je jezelf van werk, vrienden, liefde, geluk, een toekomst eigenlijk.

Daarna gaf hij een stappenplan dat ze driftig overschreef op het kladblokje dat ze ooit had gekregen van de gemeente toen de riolering werd vervangen bij haar in de straat. De pen die erbij zat was door Mono te grazen genomen en had ze dus moeten weggooien.

De stappen waren eenvoudig: 1. Bepaal uw talent. 2. Blink uit. 3. Treed naar buiten.

Ze keek op de klok. Het was half vier en dat betekende dat ze een stukje vlees uit de vriezer moest gaan halen. Ze koos voor een slavink. Ze hield niet van eten en ook niet van koken maar ze deed het toch, net zoals ze alle andere dingen deed. Ze kookte twee aardappels, warmde erwtjes uit een glazen potje op, braadde het vlees en zette toen een kopje sterrenmixthee. Op het kladblok schreef ze toen: 1. Talent. Ze keek naar Mono die druk bezig was zichzelf tussen zijn achterpoten te likken.

Ze staarde naar het blaadje. Er moest toch wel iets te bedenken zijn?

De deurbel klonk. Verontrust keek ze om zich heen. Ze verwachtte niemand, maar ze besloot toch maar open te doen.

Een pakketjesbezorger stond voor de deur. Meestal waren het jonge knapen, maar ditmaal betrof het een oudere bezorger met een imposante grijze snor en gitzwarte ogen.

‘Dit is voor nummer 104’ zei hij met een grote vierkante doos in zijn handen.

Er was iets waardoor ze haar evenwicht leek te verliezen, en ze zweeg een poosje. 

‘Wilt u misschien even binnenkomen?’ Zei ze toen ineens.

‘Nou, daar heb ik echt geen tijd voor,’ zei hij.

‘Heel even.’

‘Vooruit dan maar.’ Hij zette een stap naar binnen. Het smalle halletje was meteen gevuld met deze grote man in het grijs met oranje jack. Onhandig ging ze hem voor naar de woonkamer waar Mono ogenblikkelijk vreselijk begon te keffen.

‘We hebben niet zo vaak bezoek,’ zei ze terwijl ze een kop thee voor de man neerzette. Zijn oog viel op het kladblokje op tafel.

‘Talent? Ha, nou daar doet men maar over alsof het iedereen toekomt, alsof iedereen het heeft… nou, wij weten toch wel beter. Het is wat het is. Geen hoogvliegers, laagvliegers, middenvliegers. Enkel aanstellers en normaaldoeners, als je het mij vraagt.’

Toen zette hij zijn lege kop weer op tafel en zei hij: ‘Ik kom volgende week weer langs en dan kom ik graag eten.’

Ze knikte en deed de voordeur voor hem open.

Terug bij de tafel verfrommelde ze het kladblaadje. Daarna plofte ze op de bank en lachte een kwartier lang hardop.

Koekenpan

17-11-2015

De basis is daar, maar alles kan beter.

De basis is daar, maar alles kan beter.

/

17-11-2015

Ze is eraan toe om een nieuwe koekenpan kopen. Ze wil het al weken, maanden zelfs, maar ze vond steeds redenen om het niet te doen. Afgelopen drie weekends kocht ze wel andere dingen, zoals twee grijs gestreepte badlakens, een zeeppompje van porselein, beige pantoffels, een wijnrek en een nieuwe knoflookpers. Maar die pan, die pan blijft maar spoken door haar hoofd.

Waarom het nu zo moeilijk is om een pan aan te schaffen, kan ze zelf ook niet begrijpen. Ze werkt hard voor weinig geld, maar ook weer niet zo weinig dat ze zich geen nieuwe pan zou kunnen veroorloven. Het is ook geen gebrek aan tijd. Als ze wil, kan ze zo in haar lunchpauze de winkel inlopen, de pan pakken, afrekenen en nog genoeg tijd over hebben om haar lunch op te eten. Toch komt het er maar niet van.

Er is iets wat haar tegen lijkt te houden. Het voelt alsof de pan een begin zal zijn van een nieuw leven, van een nieuwe Judith, van een nieuwe beweging waarvan ze niet weet of ze er wel klaar voor is. Achter haar bureau sluit ze haar ogen en denkt ze aan het glimmende witte binnenwerk van de pan, haar pan. Hoe ze hem op het vuur zou zetten, hoe de boter langzaam zou smelten, de olie zou spatten, een ei zou stollen…

Wanneer er een collega voorbij loopt, kijkt ze betrapt om zich heen. Maar niemand die het in de gaten heeft. Ze praat niet over wat er aan het gebeuren is in haar hoofd. Als iemand anders haar zou vertellen over een dergelijke obsessie, zou ze het ook niet begrijpen.

De laatste week is de situatie steeds lastiger geworden, tijdens alle gesprekken dwalen haar gedachten af naar de filmpjes die ze heeft gezien in de winkel. Daar staan de pannen in een apart schap, met erbovenop een televisie waar een Duitse kok in een filmpje van 3 minuten laat zien waarom deze pannen zo bijzonder zijn, wat je er allemaal in zou kunnen koken, hoe eenvoudig de pan kan worden schoongemaakt, met een speciaal doekje. Ze zal dat speciale doekje ook kopen, anders heeft het natuurlijk geen zin.

Thuis maakt ze ruimte in haar keukenkastje. Ze treft allerlei dingen aan waarvan ze niet wist dat ze ze bezat. Een ananassnijder bijvoorbeeld, een vergiet in de vorm van een aardbei en een set plastic bewaardozen zonder deksel. Ze schrobt de binnenkant van het kastje met schuurmiddel en een sponsje.

De hele keuken ruikt naar citroen

Dan zet ze de televisie aan om haar vaste serie te kijken. Hoewel ze zich ook ernstig afvraagt wie de vader is van het kind van Donna, haar favoriete personage, kan ze de rust niet vinden. Ze staat op en loopt naar de slaapkamer, en bekijkt zichzelf in de spiegel van haar kledingkast. Een grijze joggingbroek, een donkerblauwe capuchontrui, sloffen, haar haren in een staart.

Ze ziet een vrouw zonder decorum. Een niet onknappe vrouw, maar wel duidelijk de ‘voor’ van een metamorfoseshow. De basis is daar, maar alles kan beter, mooier, uitgebreider, verzorgder ook.

Ze denkt weer aan de pan en probeert haar kamer te bekijken met de ogen van een vreemde. Misschien is het tijd om de slaapkamer eens flink onder handen te nemen. Nieuw bed, fris kleurtje op de muur, nieuwe gordijnen. En als ze dan toch bezig is, kan ze net zo goed die hal eens aanpakken. Zolang ze hier woont, wil ze al een mooie schoenenkast en betere verlichting. Het was er nooit van gekomen, maar nu lijkt het moment er dan te zijn gekomen.

Ze kruipt achter haar laptop en bestelt drie zijden pyjama’s. Het is niet goedkoop, maar zo kan ze er niet bij lopen, dat beseft ze zich ineens sterker dan ooit. Ook maakt ze een afspraak met een schoonheidsspecialist en een tandenbleeksalon.

Tevreden gaat ze naar bed, bij het inslapen stelt ze zich een tafel vol met vrienden voor, waar ze eerst blini’s voor bakt in haar nieuwe pan, en daarna steak. Als dessert warm rood fruit, alles gebakken in de pan. Aan tafel zit ook haar knappe, lange Zweedse vriend, hij is galant en en grappig en zegt af en toe dingen als: ‘Dat doe ik wel liefste, blijf jij maar lekker zitten.’

Na het eten gaan ze nog de kroeg in en de hele tijd houdt haar vriend zijn gespierde arm om haar middel. ‘s Morgens wordt ze gewekt door de geur van roereieren en verse croissants die ze op bed krijgt. Haar ogen vallen dicht.

De volgende dag staat ze weer in de Blokker. Haar vingers glijden over de bodem van de pan, voelen aan de steel, de rand en onderkant. Ze is er bijna klaar voor, ze voelt het.

Tijd

09-11-2015

Zoals het gaat met mensen die zoeken.

Zoals het gaat met mensen die zoeken.

/ /

09-11-2015

Vroeger had hij er nooit op die manier over nagedacht, maar de tijd was als een stijgende waterspiegel. Waar hij eerst in een ondiep plasje water had gestaan, voelde hij het nu al halverwege zijn buik komen. Het water bleef stijgen en stijgen, tot de dag waarop het water hoger zou komen dan zijn eigen hoofd en dan zou het klaar zijn. Over, schluss.

Nadenken over ouderdom maakt oud, hield hij zichzelf voor. Voor zijn leeftijd was hij fit. Hij sportte veel en at weinig. Drinken zou hij nooit echt kunnen afzweren. Het was dan ook de drank die zijn leeftijd nog het meeste verried.

Over het algemeen was hij geen ontevreden man. Zijn cv was van indrukwekkende omvang, hij was voorzitter van diverse belangrijke commissies en verenigingen. Ook deed hij werk waarover de maatschappelijk consensus was dat het nut had. Hij was een belangrijk en nuttig man.

Zijn kinderen waren gezond en kwamen vaak naar het ouderlijk huis. Zijn vrouw was mooi en intelligent. Haar haren waren lang, haar gewicht verschilde nauwelijks met dat van dertig jaar geleden. De aantrekkingskracht was veranderd, maar verdwenen was het niet.

Toch stemde dit alles hem bij vlagen somber.

Hij zag waar het naartoe ging, dit allemaal. Hij zou achteruit gaan, zijn vrouw ook. Hun kinderen zouden kinderen krijgen en op een dag zou er een grote receptie worden georganiseerd met veel van de grote namen uit het veld. Ze zouden lovende, geestige woorden spreken en hij zou exclusieve whiskey krijgen uit zijn favoriete streek. En dan naar huis.

Hij was op zoek gegaan, misschien was het iets biologisch, dat zei hij tegen zichzelf. En zoals het gaat met mensen die zoeken, had hij ook gevonden. Ze had de carrière en ambitie die hij ook had. Ze was niet mooier, slimmer of grappiger dan zijn vrouw. Maar zij vond hem wel knapper, slimmer, grappiger dan dat zijn vrouw hem vond. Ze was onder de indruk van hem. Verzorgde hem. Was altijd blij hem te zien.

En ze was jong. Want goed geconserveerd of niet, in twintig jaar tijd verandert een mensenlichaam, zoveel was zeker.

Hij voelde zich weer jong, als vroeger. Hij ontmoette haar vrienden in de kroeg, zag hoe ze hun levens aan het opbouwen waren. Hoe ze met energie aan het groeien waren, klimmen, ontwikkelen.

Misschien kon het. Hij zou het kunnen doen. Opnieuw beginnen. Een familie. Kinderwagens, nieuwbouwwijk. Hij zou het kunnen doen. Zij had geen tijd te verliezen, dat wist hij.

Morgen zou hij beslissen. Of anders overmorgen. Of de dag daarna misschien.

Succesvol

03-11-2015

Het moest wel echt zijn.

Het moest wel echt zijn.

03-11-2015

Ze stond bij de koffiehoek op haar werk en keek hoe de café crème uit de machine kwam. Dat was koffie-apparatentaal voor gewone koffie. Het proces begon altijd met gekerm, dan volgde een mechanisch schuifgeluid en dan kwam de herrie van het malen van de bonen. Tot slot klonk er een lange zeurende toon en wanneer het kopje vol was, blies de machine nog een paar keer hard uit, alsof hij opgelucht was dat het weer gelukt was iemand van koffie te voorzien.

Ze dronk uit haar eigen mok, dat deed iedereen die hier langer dan een jaar werkte. Zij werkte er langer dan een jaar en ook langer dan vijf jaar. Zeven jaar kwam ze al hier, in dit gebouw. Ze had carrière gemaakt, ze was wat de mensen een succesvolle vrouw zouden noemen.

Het uitzicht vanuit het pand was weinig verheffend. Grijze gebouwen, een snelweg, parkeerplaatsen. Het hinderde niet, wie had er nou tijd om naar buiten te kijken onder werktijd. Nu ze erover nadacht, was dit misschien wel de eerste keer dat ze echt lang naar buiten aan het kijken was, kijken dat staren werd.

Ze keek naar haar eigen leven alsof het een auto-ongeluk was.

Een ongeluk waar iedereen voorbij reed. Je wilt het niet zien, maar er is iets waardoor je haast wel moet kijken. Een kijkersfile. Lenneke stond in haar eigen kijkersfile.

Ze friemelde wat aan haar bloesje. Eronder droeg ze een nieuw lingeriesetje. Haar benen waren glad geschoren, alles daarboven vers gewaxt. Ze was er klaar voor, ze was er de laatste zes maanden altijd klaar voor. Ze had goede wijn in huis, schoon beddengoed, sliep in sexy maar oncomfortabele nachthemdjes. Ze liet haar telefoon geen moment uit het zicht.

Ze probeerde zo min mogelijk na te denken over haar eigen gedrag. Van een afstandje was het zo’n akelig cliché allemaal. Dat, terwijl ze zeker wist dat het echt was. Het moest wel echt zijn. 

Straks moest ze een belangrijke vergadering voorzitten. Normaal gesproken zou ze dit lang hebben voorbereid, een tikje nerveus zijn, extreem gefocust. Maar nu kon ze het relativeren. Het zou wel goed komen. Of niet. Eigenlijk interesseerde het haar geen bal. Zo ging het met alles in haar leven. Alles waar ze de laatste jaren zo hard voor had gewerkt, leek waarde te zijn verloren. Het bewijs was nu toch wel geleverd dat ze sterk en onafhankelijk was? Het bewijs dat ze niemand nodig had? Het bewijs dat ze een leuke, sterke vrouw was?

Tijdens therapie had ze het ineens hardop gezegd: ze wilde koken, zorgen, samenzijn. Daarna had ze het meteen teruggenomen. Gelachen door haar tranen heen. Gezegd dat ze te moe was. Thuis dronk ze een fles wijn leeg terwijl ze Netflix keek.

Een piepje klonk. Ze wist dat hij het was.

‘Ik zal rond 8 bij jou zijn, eerst even de kinderen naar bed brengen. Marjan denkt dat ik vergader tot laat. X’

Opgelucht keerde ze terug naar haar bureau. Ze was heel gelukkig eigenlijk. En op een dag zou hij voor haar kiezen. En dan zouden ze een gezin stichten. Voor altijd samen zijn. Wandelen op het strand. Een hond nemen. Een zondagse ontbijttafel vol met kinderen.

Hij zou voor haar kiezen. Dat kon niet anders.

Dorpsleven

12-10-2015

Knisperend geluid van fietsbanden op een bospad.

Knisperend geluid van fietsbanden op een bospad.

/ / /

12-10-2015

Elke woensdagmiddag vertrok Marga naar de bibliotheek om daar voor te lezen aan de kinderen uit het dorp. Het was maar een kwartiertje fietsen, en ook wanneer het regende, stormde of sneeuwde nam ze haar groene Gazelle uit de garage. In de bibliotheek kenden alle medewerkers haar, en onderweg kwam ze altijd kennissen tegen. Zo was het nu eenmaal om te leven in een dorp. Vijftien jaar woonde ze hier, ze was met haar man vertrokken uit de stad om ruimte te hebben voor de kinderen waarvan ze toen nog niet wisten dat ze nooit zouden komen.

Gelukkig kan een mens veel spullen verzamelen en voelde het vrijstaande huis niet te groot. Ze hadden een waskamer, een kleedkamer, een logeerkamer, een studeerkamer en een hobbyzolder.

De kinderen uit het dorp waren ook een beetje háár kinderen, zei ze altijd tegen vrienden van vroeger die tijdens borreltjes voorzichtig informeerden of ze niet eens terug zou willen naar de stad. Die stad waar ze gelééfd had, gedanst had op tafels, concerten en tentoonstellingen had bezocht. Die stad waar ze mooie, maar onpraktische schoenen had gedragen.

De toegang tot het gevoel van heimwee werd altijd ontzegd door zelfgemaakte quiches die plots uit de oven moesten worden gehaald, houtblokken die op het vuur moesten worden gegooid of gasten die aanbelden of juist wilden vertrekken.

Het was een herfstdag met heldere hemel, knisperend geluid van fietsbanden op een bospad, felle zon en een zacht briesje die de gekleurde bladeren met een zekere opgewektheid naar de natte bodem deed dwarrelen.

Ze zou zometeen een paar boeken over de herfst kiezen, besloot ze. De bibliotheek in het dorp was niet groot, en inmiddels kende ze alle prentenboeken van de kinderafdeling. Dat kreeg je met tien jaar elke woensdag voorlezen, dacht ze bij zichzelf. De kinderen genoten twee, hooguit vier jaar van dit deel van de bieb. Daarna lazen ze zelf, of stopten ze er helemaal mee.

Ze zette haar fiets in het linker fietsenrek bij de ingang. Tineke, de coördinator van de bibliotheek zwaaide door het raam en liep haar tegemoet.

Marga pakte juist haar rugtasje uit haar fietsmand toen Tineke zei: ‘Kom je even mee naar kantoor?’ Marga keek op haar horloge en zag dat ze nog twintig minuten had voordat de school uit zou zijn en knikte. Ze dronken wel vaker koffie bij Tineke op kantoor.

Maar toen ze binnenkwam, stond de zwarte thermoskan niet op zijn plek.

‘Marga, ik zal maar met de deur in huis vallen,’ zei Tineke toen. ‘Je weet dat we hier bezig zijn met een professionaliseringsslag, dat we als bibliotheek echt nog meer met onze voeten in de maatschappij moeten staan…’ Marga knikte met haar hoofd en terwijl haar ogen vragend keken. Tineke merkte de ogen niet op en praatte door. Maar Marga hoorde niks meer, ze zag enkel de vrouw van middelbare leeftijd tegenover haar. Ze zag de vrouw van middelbare leeftijd die ze zelf geworden was. Ze zag het praktische windjack, het leren rugzakje, de stevige schoenen waarmee ze zo een veldtocht zou kunnen lopen. Ze zag de lichtgele wanden in het kantoorje. Het prikbord met geboortekaartjes, krantenknipsels en foto’s van teamuitjes. Ze zag het grijze tafelblad en de versleten bureaustoelen. Het was alsof ze voor het eerst kon zien, écht kon zien. Hoe was ze hier verzeild geraakt?

Toen ze opkeek, zag ze Tineke weer en kwam het geluid terug. ‘…en dat we tot het moeilijke besluit zijn gekomen om het voorleesuurtje op de woensdag op alternatieve wijze te laten inrichten door professionals…’

‘Vanaf wanneer precies?’ De praktische kanten van Marga namen wel vaker de overhand, waardoor mensen vaak dachten dat ze een armoedig gevoelsleven had, maar het omgekeerde was waar. Het was zo groot en gecompliceerd daarbinnen, dat Marga meestal niet wist waar te beginnen. En in gezelschap was het al helemaal onmogelijk uit te zoeken wat ze nu voelde.

‘Vanaf vandaag,’ zei Tineke enigszins beschaamd. ‘We hadden het natuurlijk eerder willen zeggen, maar ik was natuurlijk op Texel en Jeanette voelde zich er een beetje ongemakkelijk onder omdat zij de sub-coördinator is.’

Marga knikte, verdoofd stond ze op. ‘Nou, veel succes dan maar.’

Tineke zei: ‘We organiseren nog een mooi afscheid voor je, wanneer weet ik nog niet precies, we hadden het nog zo druk met die herstructurering en de boekpresentaties die op stapel staan.’ Marga knikte en liep naar haar fiets.

‘Je hebt ongelofelijk veel voor het dorp gedaan,’ zei Tineke terwijl ze in de deuropening stond, ‘we zijn je erg dankbaar.’

Marga glimlachte flauwtjes en begon te fietsen. Ze fietste en fietste. Pas bij het station in het volgende dorp stopte ze. Daar nam ze de trein naar waar ze ooit vandaan gekomen was.

Sprookje

04-08-2015

Daar zei ze dan niets van.

Daar zei ze dan niets van.

/ /

04-08-2015

Er was eens een vrouw die niet gelukkig durfde te zijn. Het was niet eenvoudig het geluk altijd te vermijden en daarom begon ze meteen bij het ontwaken. Soms had ze heerlijk geslapen, de hele nacht aan één stuk door. Dan dacht ze bij het wakker worden: ‘Wat ben ik toch een slaapkop, er zijn mensen die al uren aan het werk zijn. En ik lig maar te dromen, te liggen, wat zonde van de tijd.’ De ochtenden na onrustige nachten zei ze tegen zichzelf: ‘Wat een vreselijke nacht was dat. Ik ben nog zo moe en de dag moet nog beginnen.’

Daarna stapte ze uit bed en ging ze voor haar kledingkast staan. ‘Wie zal ik vandaag eens zijn?’ zei ze hardop. Elke dag kon ze iemand anders zijn. Hoge hakken en een korte jurk maakten haar een wulpse dame, een vale spijkerbroek met gympen een jonge vrouw. Soms was ze opvallend, soms een grijze muis. Maar welk personage ze ook koos, gelukkig was het nooit. Nadat ze aangekleed was, kamde ze haar haren en stiftte ze haar lippen. Tegen haar spiegelbeeld zei ze dan: ‘zo kan het er wel weer mee door.’ Dan ging ze de deur uit.

Ze fietste altijd naar haar werk, ook in de wind, regen en sneeuw. Soms boden collega’s haar een lift aan met de auto, als ze tot laat hadden gewerkt of wanneer er een afscheidsborrel was geweest. Natuurlijk nam ze het aanbod nooit aan.

Wanneer er een collega vertrok, organiseerde de vrouw die niet gelukkig durfde te zijn het afscheid. Ze kocht het cadeau, regelde de catering en de speeches. Meestal vergaten een paar mensen het geld van het cadeau over te maken. Daar zei ze dan niets van.

Haar werk deed ze met veel toewijding. Het werk was niet moeilijk en ook niet erg interessant. Doorgroeimogelijkheden schoof ze door naar haar collega’s. ‘Ik zit goed waar ik zit,’ zei ze dan met een weemoedige glimlach op haar lippen. Collega’s werkten zo nu en dan vanuit huis, dat leek haar ook wel fijn.

Snel dacht ze erachteraan dat ze niet geschikt zou zijn voor zoiets. 

Dat ze vast een gebrek aan discipline zou hebben en dat het halfuur fietsen naar haar werk een minimale hoeveelheid beweging was.

Ze was geliefd, op het werk en daarbuiten. Ze kookte de sterren van de hemel voor anderen, en nam zelf het kleinste bordje met de minst goed gelukte opmaak. Ze was zo gastvrij dat haar logees in haar bed gingen, en zij op de bank lag in een oude slaapzak.

In restaurants nam ze de meest tochtige plek zodat niemand anders daar hoefde te zitten. Als de ober haar dan een betere tafel wilde geven, zei ze: ‘Tocht? Welnee, ik zit hier prima.’ Gekweld door een stijve rug liep ze dan over straat.

Er waren ook mannen die haar mee uit eten wilden nemen. Lieve, zachte mannen die de deur openhielden, haar jas aannamen, haar stoel aanschoven. Mannen die de rekening wilden betalen, mannen die luisterden en lachten om haar grapjes. Maar na een tijdje ging het altijd mis.

‘Ach,’ zei ze dan tegen haar vriendinnen, ‘hij is heel lief enzo, maar eigenlijk is hij gewoon te lief. Het is niet spannend genoeg.’ De vriendinnen vielen haar dan begripvol bij en spraken daarna over hun eigen problemen.

Het was een mooie zomerdag en de vrouw die niet gelukkig durfde te zijn fietste door de stad. Ze probeerde niet teveel om zich heen te kijken. Toch zag ze het allemaal: de blauwe lucht, de felle kleuren, de verliefde stelletjes, een kind dat leerde fietsen, een vrolijke buschauffeur die wachtte op de man die vanuit de verte kwam aangehold.

Zachtjes begon ze te neuriën. Verschrikt hield ze haar mond toen een andere fietser tegen haar zei: ‘Wat een heerlijke dag is het toch!’ Ze snelde naar huis en zette de televisie aan, maar er was nergens een journaaluitzending te vinden. Haar krant was al naar het oud papier. Ze ging op het oncomfortabele krukje naast het keukenraam zitten. Twee duiven keken haar nieuwsgierig aan vanaf de andere kant van het glas. Ze glimlachte naar de beestjes.

Ze probeerde het te negeren, maar het was heel duidelijk. Ze voelde zich licht, er bruiste iets door haar lichaam. Ze sloot haar ogen en voelde het nog sterker, in golven. Ze wist: er was geen stoppen aan.

Kat

25-07-2015

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger.

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger.

/ /

25-07-2015

‘Ik voel me zo miserabel,’ zei Maja tegen de grote zwarte kat van haar beste vriend. Ze zaten samen op de bank in het huis van de kat en de beste vriend. De kat keek ernstig terug naar Maja, maar op het kattengezicht was geen spoortje medeleven te zien. Toen gaapte het beest uitgebreid, alsof hij wilde tonen hoe scherp die kleine tandjes waren, hoe goed hij zichzelf verdedigen kon, hoe genadeloos hij zou zijn in de buurt van een muis of een mager bang vogeltje dat uit zijn nest gevallen was.

De beste vriend van Maja had de kat zes jaar geleden gekregen van zijn broertje die dacht dat een kitten de perfecte toevoeging zou zijn aan het nogal ranzige studentenhuis waar hij met vier andere jongens woonde. De huisbaas dacht daar anders over, en zo kwam het dier hier terecht. Het was Satan gedoopt in het studentenhuis, maar die naam werd in de nieuwe woning veranderd in Zlatan.

Zlatan hield er niet van om alleen te zijn, en daarom was Maja hier. Over een week zou het baasje weer terugkeren van zijn zakenreis. Dat had ze vaak tegen de kat gezegd, maar wat weten katten nu van weken, dagen, uren, terugkomen en weggaan? De eerste twee dagen was Zlatan woest geweest en had hij zijn tijdelijke huisgenote straal genegeerd. Toen eenmaal duidelijk werd dat zij de brokjes in het kommetje gooide en de verse drollen uit de kattenbak schepte, begon het beest toenadering te zoeken. In de derde nacht sprong hij tegen de deurklink van de slaapkamerdeur om op het tweede hoofdkussen te gaan liggen. Toen Maja ‘s morgens wakker werd, waren de twee starende gele ogen van de zwarte kat het eerste dat ze zag.

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger, daar was onderzoek naar gedaan. Misschien waren ze wel gelukkiger omdat ze tijdens het onderzoek niet bij die dieren waren, dacht Maja terwijl ze Zlatan achter zijn oren kriebelde. Het zijn egocentrische dieren, katten. Hun agenda bevat maar één doel, en dat doel verandert geen moment. Het gaat allemaal om het eigen welzijn, het eigen genot. Het veroveren van het beste plekje om te liggen, het lekkerste hapje om te eten, uitgebreid geaaid worden, veel slapen. Zo nu en dan een sadistisch spelletje met een smakelijk tussendoortje uit de natuur.

‘Was ik maar meer zoals jij’, zei Maja hardop. Ze probeerde na te denken over haar doelen, haar drijfveren, haar tussendoortjes. Er was niets waar ze trots op was, er was niets waar ze voor wilde vechten. Elke ochtend opnieuw werd ze wakker om te constateren dat ze in leven was, dat de datum een getal verschoven was, dat er verder niks veranderd was.

Elke morgen stapte ze in een metro naar het grijze gebouw waar ze werk deed waar geen betere naam voor bestond dan ‘projectmanager’. Maja leefde van weekend naar weekend en van vakantie naar vakantie, maar steeds vond ze zichzelf weer in de situatie van vandaag. Niet uitgesproken blij, boos of bang, maar gewoon miserabel.

Zlatan gaapte nogmaals en stond op om vervolgens op dezelfde manier op Maja’s schoot te gaan zitten.

Ze zette de televisie aan en keek naar de programma’s die de muziekzender had gemaakt. De programma’s gingen over jonge mensen die druk waren met hun telefoons, vrienden, lichaam, seksleven en elkaar. Meestal droegen ze weinig kleding en kregen ze ruzie. Maar wat Maja het meeste fascineerde, was hoe serieus ze waren over zichzelf. Ze wisten precies waar ze mee bezig waren, wat er bij hun imago paste aan uitspraken, doelen en ideeën. Of misschien hadden andere mensen dat voor hen bedacht. Hoe dan ook, Maja voelde zich nogal saai zo op de bank met die kat. Het volume van de reclamespotjes op deze zender was niet te verdragen, dus zette ze het geluid uit zodra nodig. Dat was elke zeven minuten tegenwoordig.

‘Het is tijd’ zei ze ineens hardop. Het klonk raar en hol in de lege kamer, daarom herhaalde ze de zin nog maar eens. ‘Het is tijd.’ Zlatan keek verstoord op. Maja rechtte haar rug en zei tegen de kat: ‘Sorry, maar het is tijd,’ ze zette hem op de grond. Nu stond ze voor de bank, met in haar rechterhand de afstandsbediening. ‘Het is tijd!’ herhaalde ze nog maar eens, ditmaal met haar armen gestrekt naar het plafond.

Ze voelde een grote vreugde opkomen. 

Vanaf nu zou ze een vrouw met een doel worden, met een missie. Het kon een hobby zijn, het begin van een nieuwe carriere, een verhuizing naar een ander land, het maakte niet uit. Maar een vrouw met een doel, dat was de nieuwe Maja. “Het is tijd, het is tijd,’ mompelde ze terwijl ze de waterkoker vulde. Want nieuw leven of niet, het was ook tijd voor een kopje nachtrustthee, zoveel was zeker.

Na de thee nam ze een douche. Het voelde alsof ze voor het eerst echt gewassen werd. Haar leven was opnieuw begonnen en wel vandaag, op deze avond. Toen ze zich afdroogde, veegde ze de damp van de spiegel en keek ze zichzelf recht aan. ‘Het is tijd, het is tijd,’ prevelde ze.

Die nacht sliep ze onrustig. Dat was ongewoon voor Maja, maar misschien was deze onrustige slaap wel iets van haar nieuwe leven, van de nieuwe Maja. Toen ze haar ogen opende, lag Zlatan nog te slapen op het andere hoofdkussen.

Maja rekte zich uit en probeerde terug te halen wat er gisteravond was gebeurd, wat ze nu precies had besloten. Ze voelde zich nog vrolijk, alsof ze haar schoen had gezet en nu naar beneden mocht om te gaan kijken wat erin zat. Er was iets nieuws in haar leven gekomen. Het was iets met tijd geweest, en een doel. Maar wat was het nou toch?

‘Weet jij het nog?’ vroeg ze de kat terwijl ze haar badjas aan deed. Zlatan opende zijn ogen en rekte zich uit. Toen sprong hij van het bed en liep hij de keuken in. Maja gaf hem brokjes en zette de waterkoker aan. Ze spoelde de theepot om en bleef maar denken welk doel ze nou gekozen had.

Het lag op het puntje van haar tong, maar toen kwam Zlatan de keuken in gelopen en begon hij zonder omhaal te braken. Een nat papje van ongekauwde brokken in slijm lag op de keukenvloer. Maja ruimde de boel al kokhalzend op, waste haar handen en kleedde zich om. In de metro naar haar werk probeerde ze te bedenken wat het nou was geweest, maar ze kwam er niet meer op.

En ze leefde nog lang.

Museum

26-06-2015

Het was fijn, maar ook eenzaam.

Het was fijn, maar ook eenzaam.

/ /

26-06-2015

‘Kom je hier wel vaker?’ Mina zuchtte. Ze was in een museum, wie versiert er nou iemand in een museum? Langzaam wendde ze haar gezicht af van het schilderij dat ze aan het bekijken was en keek ze opzij.

Een knappe man stond naast haar. Op zijn hoofd een woeste bos zwart haar, zijn gezicht had Aziatische trekken. Hij was lang en droeg een spijkerbroek die er zo nieuw uitzag dat het Mina niet zou verbazen als de stof een krakend geluid zou maken tijdens het lopen. Zijn overhemd was hagelwit en om zijn linkerpols droeg hij een paar leren armbandjes. Het was kortom, helemaal zo slecht nog niet, een gesprek te beginnen met dit figuur.

Een paar maanden eerder was ze door een kleine magere suppoost gevolgd in alle ruimtes in het grootste museum van de stad. Toen ze eindelijk aan het einde van de expositie was gekomen, had hij haar telefoonnummer gevraagd. Ze had acuut een verloofde verzonnen en toen de suppoost opmerkte dat ze geen ring droeg, verzon ze er een lang en onhandig verhaal bij van een middag klussen in haar nieuwe woning, waarbij de ring beschadigd raakte en zodoende bij de juwelier was beland. De suppoost had haar meewarig aangekeken en toen zijn nummer op een briefje geschreven en aan haar meegegeven. Vanaf de garderobe had ze nog een keer omgekeken naar de suppoost, bang dat hij haar ook naar buiten zou volgen. Dat bleek niet het geval, ze keek op zijn rug waar zijn vlassige staartje tussen zijn schouderbladen rustte.

Uitzonderlijk, had ze besloten. Dat iemand je zomaar aanspreekt in een museum- dat is uitzonderlijk. Maar vandaag was er dan een nieuwe ronde, een nieuwe kans. In het gesprek met deze man zou ze niet liegen, geen verloofde, woonhuis of spannende baan verzinnen.

‘Kom je hier wel vaker?’ herhaalde de knappe man de vraag.

‘Sorry, ik was even in gedachten. Ja, ik kom hier wel vaker, elke twee maanden ofzo. En jij?’

‘Ben hier vandaag voor het eerst. Woon je hier?’ vroeg de man. Hij sprak keurig Nederlands, op een precieze, bijna onwennige manier. Alsof hij de woorden pas voor het eerst had uitgepakt. Spiksplinternieuw, net als zijn kleding.

‘Ja, ik woon op tien minuutjes fietsen ongeveer, en jij?’

‘Ik woon al een jaar of negen niet meer in Nederland, maar ben nu voor zaken hier. Zullen we anders even koffie drinken?’

Mina deed of ze erover moest nadenken.

Op weg naar het museumcafé wisselden ze elkaars namen uit: Cheng en Mina. Mina en Cheng. Ze moest oppassen haar fantasie niet teveel op hol te laten slaan. Hij vertelde over zijn Nederlandse moeder en Chinese vader. Over opgroeien in verschillende landen, over internationale scholen en zijn huidige leven als expat in Dubai. Het was fijn, maar ook eenzaam zei hij. De luxe, het personeel, het mooie weer… wat is het allemaal waard in je eentje?

Mina knikte begripvol en zag zichzelf intussen diepgebruind op een ligbedje aan het zwembad liggen met een stapel vrouwenbladen naast zich. Ze zou wel een nieuwe bikini moeten kopen, ze had er nu maar twee waarvan eentje echt best versleten was.

Ze begon net over haar leventje te vertellen, hoe het was om junior communicatiemedewerker te zijn bij een energiebedrijf, over het appartement dat ze deelde met een oud-studiegenoot en over haar familie die nog altijd in de buurt van Zwolle woonde. Ze wilde net vertellen over de tweeling van haar oudere zus, toen ze twee handen voor haar ogen voelde.

‘Mina!’ Ze herkende de stem. Het was een oud-collega waarmee ze samen in een koffiebar had gewerkt tijdens haar studententijd. Hoe heette ze nou toch? Kim, Sanne, Lisa…. Zoiets.

‘Dit is Chung…’ stelde Mina de man voor, en dit is….

‘Ik heet geen Chung…’

‘Oh sorry, dit is Ching… en dit is…..Lisa..’

‘Ik heet geen Lisa- ik heet Emma!’

‘Sorry, sorry. Emma, dit is Chong. Chong, dit is Emma.’

De knappe man keek Mina aan met een koud gezicht. ‘Dit is precies waarom ik weg ben gegaan uit Nederland,’ zei hij toen.

‘Wat bedoel je?’

‘Het racisme. Verschrikkelijk.’

‘Ik had je naam alleen even fout, sorry-’

‘Nee, je hebt het nog steeds niet goed. Maar voor mensen zoals jij is het allemaal eender. Ching, Cheng, Chung, Chong. ‘ Hij begon zich nu echt kwaad te maken. Met een hoog stemmetje boog hij nu voorover en zei hij: ‘Witte lijst met sambal bij? Of vragen of mijn ouders een restaurant hebben, het is niet te geloven. Wat een achterlijk land!’

Mina stond haastig op en zei: ‘Nou, ik stap maar weer eens op, ga nog wat koffie drinken met, met….mensen zoals ik.’

De oud-collega was inmiddels aan het tafeltje gaan zitten bij de man. Ze leken bovengemiddeld geïnteresseerd in elkaar, hun ogen lieten elkaar niet meer los. 

‘Doei Lisa,’ zei ze tegen de oud-collega. 

‘Ik heet geen Lisa.’ 

Lunch

11-06-2015

Verlang niet naar meer.

Verlang niet naar meer.

/ /

11-06-2015

Vandaag was het een woensdag, en het was mooi weer. Vroeger had deze combinatie van omstandigheden een bepaald gevoel opgeleverd, iets van vreugde en belofte. Buiten spelen, ijsjes eten, watergevechten misschien. Nu zei Mette het alleen maar tegen zichzelf om de eindeloze stroom van gedachten te doen stoppen. Ze kende haar hoofd, wist waar het toe in staat was, maar nooit had ze de controle werkelijk verloren, waren de woorden niet te stoppen. Vandaag was het anders. De gedachtenstroom was onhoudbaar. Zachtjes begon ze de gedachten uit te spreken, want wanneer ze aan het praten was, kon ze er niet doorheen denken.

De lunchpauze was net begonnen en omdat haar twee favoriete collega’s een overleg hadden, liep ze in haar eentje tussen de grote gebouwen, op weg naar het kleine supermarktje. Iedereen droeg kleding in blauw, grijs, beige en zwart.

Ze liep met kleine pasjes, haar smalle rok en hoge hakken lieten haar geen andere mogelijkheid dan kittig te lopen.

In het supermarktje pakte ze de salade die ze altijd at, en een flesje rode vruchtensap. Normaal dronk ze water, maar dat was geen onderdeel van de combideal van de dag. Eten en drinken voor een mooi rond bedrag. Op kantoor zeiden ze soms: neem je een cd’tje voor me mee? Het was elke dag anders, maar na drie jaar werken op dezelfde plek was er geen combideal meer te bedenken die ze niet al eerder had gehad. Ze keek naar de boodschappen in haar hand. Honderden mensen zouden vandaag hetzelfde eten als zij.

Er werkten geen kassamedewerkers meer in de winkel. Ze scande haar boodschappen zelf en pinde zonder een code in te toetsen. Intussen bleef haar hoofd tollen van de zinnen, flarden van zinnen, ideeën, meningen, angsten, losse woorden, monologen, dialogen, gefluister en geschreeuw.

Ze haatte haar baan.

Ze wist het, maar nooit zou ze het hardop uitspreken, ze durfde het haast niet te denken. Ze werd goed betaald, werkte voor een bekend bedrijf, was bevriend met een aantal collega’s. Ze had een huis gekocht, ging op vakantie, kocht mooie tassen. Maar niets hielp werkelijk, ze haatte haar baan.

‘Wees niet bang, niemand weet waar hij mee bezig is, ze denken er alleen niet over na,’ prevelde ze nu hardop. Het was een mantra dat ze had geschreven naar aanleiding van een artikel in een vrouwenblad. Het sturen van je eigen gedachten, zo stond er, was erg eenvoudig. Daarom besloeg het verhaal slechts anderhalve pagina met veel spirituele afbeeldingen eromheen. Ze had het in elk geval erg serieus genomen en uitgeknipt, gekopieerd, gelamineerd en op verschillende plekken in haar huis gelegd.

Ze ging op een bankje zitten en begon de salade te eten met de houten vork die ze erbij gepakt had. Elke dag een houten vork, elke dag een plastic bakje, elke dag een plastic flesje, elke dag twee servetjes. Ze zou vast naar de hel gaan.

Er liepen twee jonge vrouwen voorbij. Alles aan hen ademde ambitie en belofte.

‘Waar zie jij jezelf over vijf jaar?’ vroeg de linker aan de rechter. Het antwoord kon Mette niet verstaan, de twee liepen stevig door, hadden vast geen tijd voor pauzes.

Mette begon te prevelen. ‘Over vijf jaar? Ik weet niet eens wat ik vanavond ga eten- dus waar heeft iedereen het toch over? Het kan niet zijn dat dit het is- dat dit hier, deze onzin, dat dit het is.’

Een andere stem klonk ineens: ‘Waarom niet- waarom niet?’

Voordat ze kon antwoorden, kwam er een tweede stem bij: ‘Verlang niet naar meer- verlang naar dat wat je hebt.’

Mette schudde met haar hoofd. Ze kon niet gek worden, niet vandaag, er was geen tijd. Ze sloot haar ogen.

Een harde stem klonk dicht bij haar gezicht. ‘Hallo? Kun je mij horen?’

Er werd aan haar schouders getrokken, geschud.

Ze opende haar ogen. Boven haar hingen bezorgde gezichten met gekromde lichamen eraan.

‘Je bent flauwgevallen’

‘Weet je waar je bent?’

‘Kunnen we iemand voor je bellen?’

Ze sloot haar ogen weer.

Een collega van een andere afdeling liep voorbij en belde de secretaresse die haar naar huis bracht. De bedrijfsarts werd ingeschakeld. Er werden bloemen bezorgd. Het kwam veel voor, zeiden mensen uit haar omgeving. Ze had te hard gewerkt, was te ambitieus, dat soort dingen.

Mette staarde apathisch voor zich uit in een leunstoel in de tuin van haar ouders. De gedachten waren opgehouden, ze hoorde slechts nog een zacht gezoem. Zodra ze de juiste pillen en de juiste dosering hadden gevonden, zou ze weer aan het werk gaan. Ze dacht dat ze ernaar uit keek.

Bakker

14-05-2015

Alles ging sneller dan verwacht.

Alles ging sneller dan verwacht.

/ /

14-05-2015

Ik stond bij de bakker en hoewel dit heel probleemloos klinkt, als een situatie die je ook in de overzichtelijke jaren vijftig had kunnen meemaken, ervoer ik stress. Bakkerijen zijn vreemde brede winkels waar rijen horizontale lijnen zijn, waar je eerst de vitrines niet kunt zien en wanneer je dan eindelijk aan de beurt bent, je zo erg schrikt van deze verandering, dat je zomaar wat dingen roept. En dan sta je weer buiten met een zeemansrogge, twee kaascroissants, twee vitaaltjes en vier kampioentjes. Thuis lieg je dat de krentenbollen op waren.

Ik had al vaak nagedacht over deze situatie en op een avond aan mijn vrienden gevraagd of ze dit bakkersleed herkenden. Meewarig keken ze me aan. ‘Ik heb geen tijd om naar de bakker te gaan,’ zei de een. ‘Ik weet precies wat ik wil en wanneer ik aan de beurt ben,’ zei de ander. ‘Brood is echt heel slecht voor je,’ zei de derde terwijl ze een schijfje komkommer met bietenpaté insmeerde.

Hoewel ik me onbegrepen voelde, had dit gesprek me ook moed gegeven. Er bestond kennelijk helemaal geen probleem, dus hoefde ik het alleen maar uit mijn eigen hoofd te krijgen. Ik besloot naar de bakker te gaan, op een druk tijdstip en zonder lijstje. Ik zou wachten tot mijn beurt en dan rustig de tijd nemen, rond kijken en dan pas zou ik een keuze maken.

Als ik een half brood wilde, zou ik een half brood bestellen.

Ook als er nog maar één hele op de plank zou liggen. Brood kan niet zielig zijn, hield ik mezelf voor terwijl ik dacht aan het arme eenzame halfje dat zou achterblijven.

Het plan mislukte bij binnenkomst al een beetje: het was niet druk, en dat was nu precies deel van de oefening. Er stond een heer in een lange donkerblauwe jas, in zijn linkerhand een leren tas. Naast hem stond een oudere vrouw met een rollator, ze droeg een grote lichtgele jas die het geheel met haar pluizige haar een sfeer van Pasen gaf. In de hoek stond een meisje van een jaar of zeventien met lang blond haar. Ze droeg een kort leren jasje en jeans met gaten bij haar knieën.

De heer bestelde een broodje pastrami en ik was blij dat ik dat niet hoefde te maken, want hoe zag pastrami er eigenlijk uit? De oude vrouw wilde een halfje casino wit en een krentenbrood. Daarna was het meisje aan de beurt, en dan kon ik mijn oefening gaan uitvoeren. Eigenlijk had ik helemaal geen honger, maar dat maakte niet uit, het ging om het proces, niet om het product.

Ik keek opzij naar het meisje. Haar knieën keken terug als twee kale oude mannetjes. De linkerknie leek echt een soort gezicht te hebben, een nors gezicht met een platte neus.

‘Heb ik iets van je aan ofzo?’ Klonk het ineens nijdig.

Ik keek geschrokken op, het meisje keek me vuil aan. ‘Nee, nee, niets. Maar ik dacht dat je knie een gezichtje had, van een oud mannetje..’

‘Sorry?’

‘Nou, een soort oud mannetje, met een kleine platte neus…’

‘Wie kan ik helpen?’ Klonk nu de stem van de bakkersvrouw.

‘Een chocoladebroodje,’ zei het meisje terwijl ze twee euro op de toonbank legde. De bakkersvrouw gaf het zakje aan. Alles ging sneller dan verwacht.

‘Gestoord wijf,’ siste het meisje tegen me terwijl ze de winkel uitliep.

‘Wat mag het voor u zijn?’ Vroeg de bakkersvrouw.

Ik stamelde maar wat en rekende €14,65 af. Buiten had ik geen idee wat er in mijn tas zat. Ik dacht aan de linkerknie van het meisje en voelde hoe hij me aan het uitlachen was.

Agenda

28-04-2015

Dit stond niet gepland voor deze dag.

Dit stond niet gepland voor deze dag.

/ / /

28-04-2015

Odette kijkt op haar horloge hoewel dat eigenlijk niet nodig is, haar mobiele telefoon vertelt ook de tijd en haar mobiele telefoon laat ze geen moment los. Er valt ook niet aan te ontkomen, denkt ze bij zichzelf. Ze heeft afspraken vandaag, en haar schema loopt in de soep door de vertraging van de trein. Ze had ook nooit de trein moeten nemen, dit had ze kunnen weten. Maar goed, die airco moet toch echt een keer gemaakt worden. Stel je voor, in de auto met de kinderen zonder airco. Dit weekend is het weer haar beurt om het hockeyteam van haar jongste dochter te rijden.

Het waait op het perron. Op het bord staat dat de trein over een kwartier zal komen. Ze stopt haar telefoon in haar jaszak en masseert haar slapen. In haar hoofd gaat ze door haar agenda van deze dag. Drie afspraken met klanten, lunchbespreking, werken, werken, werken. Dan de juf van Douwe bellen over dat incidentje met Duco, het kind van Jolijn. Dat kinderen elkaar niet moeten bijten, dat zeker. Maar om nou een week geen speelkwartier te hebben, voor straf… ze wordt weer kwaad nu ze erover nadenkt. De juf zou zich moeten afvragen hoe het komt dat Douwe zich zo onveilig voelt, denkt Odette.

Dan moet ze nog de aannemer bellen. De speelkamer moet groter, en die ene muur in de woonkamer eruit. En een andere vloer, onvoorstelbaar dat de vorige bewoners deze vloer hadden gekozen. Grenen, hoe burgerlijk. De schoorsteenveger, die moet ook komen, maar dat kan wachten tot het einde van de zomer. Ze zet het vast in haar digitale agenda. Dan graait ze in haar tas en pakt ze haar lippenstift. Geen excuus voor slecht gestifte lippen, warrige haren, onverzorgde nagels of ladders in je kousen. Er is ook geen excuus voor incomplete serviezen, slecht geklede kinderen of echtgenoten, geen excuus voor middelmatige wijnen, middelmatige hapjes, geen excuus voor een lichaam dat niet in vorm is. Vier keer per week sport ze. Elke week gaat ze naar de schoonheidsspecialist en om de week naar de kapper. Ze maakt haar leven precies zoals ze het altijd voor zich heeft gezien. En straks, als de verbouwing klaar is, kan ze de mensen ontvangen in het huis dat er precies zo uitziet als ze al die tijd in haar hoofd heeft gehad.

De kasten op maat staan er al, en de kleden uit Marokko komen eind deze week. De kinderen hebben elk een eigen gedeelte in de kast waar ze wat spulletjes kwijt kunnen. Niet teveel, daarvoor hebben ze elk een eigen slaapkamer en de ruime speelkamer. Een interieur hoeft niet in dienst te staan van de kinderen. Alles kan precies zijn zoals je wilt, het kost wat inspanning misschien, maar wat niet? Meewarig denkt ze aan de moeders en huizen van vriendjes van haar kinderen. Verslonst.

De trein komt aan. Er stappen mensen uit en Odette stapt in. Ze gaat zitten bij het raam, maar kijkt niet naar buiten. Ze mailt nog even wat mensen over het feestje van haar oudste. Ze inventariseert eventuele dieetwensen. Een kleine moeite om ook glutenvrije pannenkoeken te bakken. Ze sluit haar ogen. Vreemd dat ze daar nu behoeft aan heeft, ze heeft vanmorgen nog energizing yoga gedaan.

Ze droomt over haar huis, de verbouwing is af. Het is mooi weer buiten, de deuren naar de tuin staan open. De magnoliaboom bloeit prachtig. De kinderen spelen zoet in de speelkamer. Op een zilveren blad liggen torentjes van rauwe tonijn met zeewier en zwarte sesam. Haar echtgenoot draagt zijn donkerblauwe pak met een kraakhelder wit hemd. Hij is gebruind en geeft haar een kristallen glas aan met witte wijn uit het chateau van vrienden die in Frankrijk wonen. Ze gaan zitten op hun nieuwe designbank. Ze drinken in stilte. Dan wordt Odette wakker van gezoem in haar jaszak.

Het is haar echtgenoot. Normaal belt hij nooit overdag. Daar hebben ze afspraken over gemaakt, niks vervelender dan die mensen die elkaar over elk wissewasje lastig vallen op het werk.

Ze neemt op.

‘Lodewijk?’ Ze fluistert een beetje, bellen in de trein vindt ze een vreemde toestand waarbij privacy verloren gaat.

‘Odette?’ Hij lijkt te lispelen.

‘Lode, wat is het? Is het ernstig?’

‘Ik trek het niet meer.’

‘Waar heb je het over?’ Een oude vrouw loopt voorbij. Het boodschappenkarretje stoot tegen de linkerpump van Odette aan. Gelukkig is het zachte kalfsleer niet beschadigd.

‘Lode?’ Ze klinkt nu scherp. Dit stond niet in haar agenda voor deze dag.

‘Het spijt me zo,’ zegt hij nu.

‘Waar ben je nu?’ Ze kijkt om zich heen om zeker te zijn dat er geen bekenden in de buurt zitten.

‘Het maakt niet uit,’ zegt hij.

‘Wat is het, Lode?’

‘Odette, ik ga bij je weg.’ Hij zegt het plompverloren, alsof hij een halfje brood gaat kopen.

‘Dat kan niet.’

‘Odette…luister naar me…’

‘Jij gaat helemaal nergens heen. Je maakt deze werkdag af, dan kom je naar huis en eet je de pasta primavera die ik vandaag voor je kook. Daarna gaan de kinderen naar bed en kun jij nog wat werken terwijl ik de broodbakmachine alvast aanzet voor morgen. Maar weg, nee jij gaat helemaal niet weg…’

Dan merkt ze dat haar man al heeft opgehangen. 

Opnieuw

16-04-2015

Ik durfde niet te rennen.

Ik durfde niet te rennen.

/ /

16-04-2015

Ik keek naar het paspoort en het vliegticket in mijn hand. Eindelijk was het zover: ik ging een nieuw leven beginnen. Een drastisch besluit misschien, maar het voelde alsof alles en iedereen in mijn leven intensief had bijgedragen aan dit besluit.

Mijn baas meneer Russel bijvoorbeeld, hij had me de afgelopen maanden als secretaresse het leven zo zuur gemaakt dat ik niet anders kon dan ontslag nemen. Hij haalde zijn schouders op toen ik met klamme handen in zijn kantoortje het nieuws kwam brengen. ‘De vacature stond toch al open,’ zei hij, om te vervolgen met: ‘en ja graag, ik lust nog wel een koffie’. De weken tot mijn laatste werkdag moest ik mijn opvolger inwerken, een meisje van net negentien. Ze had lang blond haar, een egale huid en veel ruimte tussen haar ogen. Daardoor leek ze een beetje op een buitenaards wezen, ware het niet dat ze onder haar bijzondere hoofd een echt aards vrouwenlichaam had. Zware borsten, brede heupen en sterke benen. Een lichaam dat vanaf nu elke dag verder naar de grond zou zakken, want zo gaat het nu eenmaal met zwaartekracht.

Wat het precies was van meneer Russel dat mijn leven zo vergalde, kon ik me nu niet meer zo goed voor de geest halen. Er was natuurlijk het feit dat hij me nooit bij mijn naam noemde, maar alleen het woord ‘meiske’ gebruikte. De derde week had ik de moed verzameld om te zeggen dat ik met mijn tweeëndertig lentes geen meiske meer was. Toen was het de rest van de week ‘wicht’, en heb ik het erbij laten zitten.

Het administratieve werk was draaglijk geweest, maar meneer Russel liet geen moment voorbij gaan om me ook nog naar de stomerij te sturen, koffie te laten zetten, zijn kinderen van school naar hockey te rijden en het kantoor te stofzuigen. Dieptepunt was de dag waarop ik zijn zieke hond bij de dierenarts moest laten inslapen, en het nieuws vervolgens aan de kinderen moest vertellen. Mevrouw Russel was net een weekje naar Monaco en de au pair sprak geen Nederlands, waardoor het logisch leek dat deze taak op mijn schouders lag. Maar goed, dat was nu voorbij, echt voorbij.

Ik keek naar mijn naam op het ticket, alsof ik wilde controleren dat het echt van mij was. Het was echt van mij. Bestemming: Rio de Janeiro. Camiel moest me eens zien hier. Snel dook ik een taxfree winkel in om afleiding te zoeken. In mijn nieuwe leven zou ik namelijk nooit meer aan Camiel denken, terwijl hij verscheurd van verdriet de rest van zijn leven spijt zou hebben dat hij mij had weggedaan wegens burgerlijkheid. Het was nu twee uur ‘s middags, hij zou net uit bed zijn opgestaan, gister hadden ze een optreden met de band- de excuusnaam voor de groep dronkelappen met baarden die hij tijdens zijn studietijd had opgericht. Al gauw bleek dat je voor tentamens moest studeren en dat je als zanger van een bandje na elk optreden een andere vrouw mee naar huis kon nemen en Camiel liet zijn keuze vallen op het tweede soort bestaan. Toch begon de onrust hem ook naar de keel te grijpen en was hij dolgelukkig met mij. Twee jaar, drie maanden, een week en vier dagen lang om precies te zijn. Uiteindelijk bleek dat ik te saai was voor hem. Te normaal. Hij zou me eens moeten zien hier op het vliegveld, klaar voor een nieuw leven. Op een dag zou hij mijn naam in de krant zien staan. Het Hollandse fenomeen, beroemd in heel Brazilië. Waarmee ik precies zo succesvol zou worden, dat wist ik nog niet, maar dat was ook voor later zorg. Eerst maar even naar de wc.

De hokjes op vliegvelden zijn altijd ruim genoeg om je koffer mee naar binnen te nemen, handig voor mensen die alleen reizen.

Vanaf vandaag deed ik alles alleen.

Eigenlijk moest ik helemaal niet plassen, maar ik vond vliegtuigwc’s zo akelig. Terwijl ik naar de teksten op de deur staarde, dwaalden mijn gedachten weer af naar Camiel. Zou hij nu met die Maria samenwonen? Wat was dat trouwens voor naam? Ik probeerde heel hard zoveel mogelijk gemene dingen over haar te bedenken, maar slaagde er niet in. Ze was de belichaming van allerlei goede eigenschappen en van maatschappelijk en zakelijk succes. En muzikaal en mooi. Ik haatte haar.

Ik stond op en liep het hokje uit. Ik keek in de spiegel, misschien kon ik in Brazilië een nieuwe neus kopen, dat was daar veel gewoner dan hier. Een nieuwe naam zou ook wel passen bij mijn nieuwe leven. Consuela bijvoorbeeld, of was dat meer voor oude dames?

Het was bijna tijd om te boarden en ik keek op mijn ticket voor mijn gatenummer. Raar, het was slechts een letter met een getal, maar het leek werkelijk onmogelijk om dit te onthouden. Ik kwam in beweging, maar realiseerde me ineens dat ik mijn koffer niet meer had.

Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken, mijn knieën verslappen, mijn hart in mijn keel kloppen. Ik keek om me heen. Hij was nergens te bekennen, hij moest nog wel in de wc zijn. Snel wandelde ik terug naar de wc’s. Ik durfde niet te rennen, want voor je het weet denken ze dat je een terrorist bent of zoiets en word je preventief doodgeschoten en wordt er uiteindelijk een motie aangenomen met de naam van een of andere parlementariër die veel baat heeft bij de aandacht die deze zaak heeft opgeleverd. Dan ben je gestorven voor de bestuurlijke carrière van een ander.

Het hokje waar ik had gezeten, zat op slot. Ik hurkte om te zien of mijn koffer er nog stond, maar er stond nog een koffer in het hokje, precies voor de plek waar de mijne nog zou moeten staan. Verder zag ik twee opgezwollen voeten in roze crocs. Ik besloot te wachten. Alle andere deuren gingen open en dicht, er ontstond een rij achter me, die ik elke keer opnieuw in drie talen uitlegde dat ik niet hoefde. Het duurde lang, heel lang. Op mijn horloge zag ik dat ik vier minuten geleden bij de gate had moeten zijn. Ik bonkte op de deur. Er werd in het Chinees of iets wat daarop lijkt en wat ik ook niet spreek, teruggeroepen. Ik begon te zweten, ik kon niet zonder die koffer. Mijn camera, laptop, lenzenvloeistof, kleding, van alles zat erin. Essentiële dingen voor mijn nieuwe leven. 

Ik bonkte nog eens en nog eens. Vanuit het hokje klonk weer geschreeuw. De andere dames in de toiletten keken weg, sommigen durfden hun handen niet meer te wassen en liepen met snelle pasjes uit de ruimte. Ik bonkte nogmaals. Een ferme hand op mijn schouder deed me schrikken. Het was de hand van een grote man in een commandopak.

‘Wat zijn wij aan het doen?’

‘Mijn koffer,’ stamelde ik, ‘hij is daar en ik moet zo boarden, ze zit al zeker een halfuur in dat klotehokje…’

De man leek geen Nederlands te verstaan, want het enige wat hij zei was:

‘Komt u maar even met ons mee.’

Ik keek naar hem en naar zijn collega die schuin achter hem stond. Verder waren er geen mensen meer bij de wasbakken. Ik zei: ‘Ik heb een vlucht te halen en mijn koffer is daarbinnen, dus doe me een plezier en breek die deur open.’

Links en rechts werd ik nu vastgehouden en naar een raar stil gebied van het vliegveld gebracht. Ik zei niks meer, mijn vlucht was al weg. Mijn koffer was ook weg. Het verhoor ging in cirkeltjes, waarin de mannen op zoek waren naar aanwijzingen van grootse kwade plannen en ik alleen maar vertelde over die verdomde koffer en mijn vlucht naar Rio. 

Toen kwam er een derde man binnen, hij had een prachtige snor met vier kleuren blond. Hij fluisterde tegen de andere mannen. Ze knikten en stonden op zonder iets te zeggen. Ik legde mijn hoofd op de koele tafel. Ik kon wel een borrel gebruiken.

Er werd op de deur geklopt. In de deuropening stond een grote man met rode buitenwangen en een groene jas met heel veel zakken waarin je zakmessen en andere praktische dingen kon stoppen. Deze man was mijn broer, die ik al jaren niet had gezien. Hij was appelteler in Zeeland en erg gelovig sinds zijn ontmoeting met zijn vrouw Hester. Hij was negentien toen. Ik was zestien en fanatiek ongelovig. We maakten geen ruzie, maar verdwenen uit elkaars leven. Hij stond zwijgend naar me te kijken. Hoe langer hij tussen de bomen werkte, hoe meer hij er op eentje begon te lijken.

‘Kom je mee?’ 

‘Ik ging een nieuw leven beginnen, maar mijn koffer is kwijt,’ zei ik zo normaal mogelijk.

‘Uw koffer is terecht,’ zei de man met de snor.

‘Ik heb mijn vlucht gemist,’ zei ik tegen mijn broer.

Mijn broer zei niks. Ook niet toen we naar het parkeerterrein liepen, ook niet toen hij vijftien euro parkeergeld moest betalen en ook niet toen hij reed.

Eenmaal bij zijn boerderij aangekomen, zei hij: Hester en de kinderen zijn binnen, gedraag je een beetje’. Ik knikte en maakte mijn gordel los. Buiten haalde ik diep adem. De schone lucht, het kale landschap, de eindeloze hemel. Het voelde als opnieuw beginnen.

Tuin

08-04-2015

Het leek wel een kunstproject.

Het leek wel een kunstproject.

/ /

08-04-2015

Kruid, onkruid, kronkelplant, gras, paardenbloem, donkergroen plantje, lichtgroen plantje… eigenlijk had ze geen idee wat ze aan het doen was in deze tuin die ooit door iemand anders met veel liefde werd aangelegd en nu was overgeleverd aan haar onkundige handen. Volgens haar vriendin met groene vingers zou ze niks fout kunnen doen in deze tuin, ‘Het is zo’n oerwoud, ga maar lekker los,’ had ze gezegd. Dat probeerde ze nu te doen, lekker losgaan in het oerwoud.

Na een uurtje woest knippen, wroeten en scheppen lag er een grote berg groen naast haar op het tuinpad. Hier en daar kroop een slakje, die pakte ze voorzichtig op om ze ergens anders neer te zetten. Ze kon zich herinneren dat haar oma slakken met bier uit de tuin probeerde te verdrijven, maar in deze tuin lagen de verhoudingen anders. De tuin was net zoveel van de slakken als van haarzelf als van niemand in het bijzonder.

Ze ging even zitten op het gammele stoeltje van het witte bistrosetje dat de vorige eigenaar had achtergelaten. De takken van het buxushaagje bewogen lichtjes, een klein vogeltje kwam tevoorschijn, keek even rond en verdween weer in het struikje. Nieuwsgierig hurkte Britt voor het haagje, zouden er meer vogeltjes in zitten? Ze zag geen vogeltjes. Wel zag ze iets blauws, links achter de buxus, een beetje in de hoek van de tuin. Voorzichtig duwde ze de plant opzij.

Nu kon ze het beter zien, het leek wel de rubberen onderkant van een schoen. Een schoen in een veel grotere maat dan de hare, een schoen die hier zo te zien al een hele tijd geleden terecht gekomen was. Britt wurmde zich langs het haagje om de schoen te pakken. Nu stond ze in het stukje tuin dat normaal gesproken onzichtbaar was door de afschermingen van de buxus en schuttingen.

Het was inderdaad een schoen, een herenschoen in grote maat, minstens maat vijfenveertig, schatte ze. Ze boog voorover om de schoen te pakken, maar toen ze de schoen vasthield voelde hij zwaar, van schrik liet ze hem weer vallen. Er zat iets in de schoen, zoveel was duidelijk. Waarschijnlijk was het gewoon regenwater, stelde ze zichzelf gerust. De binnenzool had het regenwater vast opgezogen. Maar misschien, en het was deze optie waar ze nerveus van werd, woonde er wel een muizenfamilie in de schoen. Met een angstig gezicht gaf ze een klein schopje tegen de schoen die voor haar op de grond lag. Er kwamen geen muizen uit. Ze haalde diep adem en pakte de schoen aan de veters vast. Met een zwiep gooide ze hem over het haagje, op de berg groen die ze al had verzameld. Met trillende handen wrong ze zich weer langs het haagje naar het tuinpad.

Ze liep naar binnen, waste haar handen en dronk een glas water. Daarna pakte ze de rol met vuilniszakken en wandelde ze weer naar buiten.

Best een gedoe eigenlijk, zo’n tuin.

Ze trok de werkhandschoenen die ze bij de supermarkt had gekocht aan en begon de bladeren en takken in de vuilniszak te stoppen. De schoen was een beetje van de berg afgerold en lag naast haar op het tuinpad. Snel pakte ze hem bij de veters vast, maar ditmaal keek ze ook naar wat ze aan het doen was. Toen zag ze ineens waarom de schoen gewicht had, hij was niet leeg, er zat geen regenwater in en ook geen muizenfamilie. Wel een voet. Een aangevroten, vergane kapotte, ontlijfde voet.

Met een gil liet ze ze schoen vallen. Ze rende het huis in en zocht naar haar telefoon. Die was zoals gewoonlijk bijna leeg, dus zocht ze eerst naar de lader. Het snoer zat erg in de knoop waardoor ze alleen onhandig dicht bij het stopcontact kon telefoneren. Ze dacht even na, wie zou ze bellen? Het was niet echt een spoedgeval, maar politie was wel een goeie. Ze legde haar telefoon weer weg, en liep naar haar computer. Politie bellen maar geen spoed, welk nummer was dat nou toch? Ze vond het nummer en belde. De stem aan de andere kant van de lijn zei dat ze er meteen aankwamen en dat ze niks moest aanraken in verband met het sporenonderzoek.

De drie agenten belden een halfuur later aan, ze liepen meteen door naar de tuin. Een van hen ging met Britt naar binnen om een verklaring op te nemen aan de keukentafel. Het duurde niet zo lang. Toen kwamen de andere twee weer binnen. Ze zeiden dat ze onderzoek wilden doen en dat er niemand in de tuin mocht komen. Britt vroeg of ze koffie wilden, dat wilden ze allemaal wel.

‘Gebeurt dit wel vaker?’ Vroeg Britt, in een poging een gesprekje te beginnen met deze vreemde mensen in haar keuken. ‘We maken veel mee, mevrouw,’ zei de jonge agent die een donsachtige baardgroei had. ‘Als u wilt, kunnen we u in contact brengen met slachtofferhulp,’ zei de agente met de lange bruine vlecht. ‘Het was niet mijn voet,’ zei Britt. ‘Dat zien wij ook wel,’ zei de agente, ‘maar zoiets kan toch een grote impact hebben.’ Britt knikte.

De agenten verzegelden haar tuindeur en stonden op. De voet namen ze mee in een plastic zakje. Het leek wel een kunstproject. ‘U hoort van ons’ zeiden de agenten.

De volgende dag stond haar tuin vol met mensen met lange en korte functie-omschrijvingen en namen. Halverwege de ochtend werd besloten een graafmachine uit te laten rukken. De volledige tuin werd ondersteboven gekeerd, de buxus uitgetrokken, de klimop vernield.

Er werd niks gevonden en ook geen sorry gezegd. De huisbaas was uit zijn humeur over de puinzooi en Britt besloot te vertrekken naar een ander onderkomen, iets met een balkon.

Sindsdien was er niks veranderd, behalve dan dat elke keer wanneer Britt iemand zonder linkervoet zag, ze weer terug dacht aan die dag dat ze ging tuinieren en er niks aan de hand was.

Mening

26-03-2015

vrouwen die zichzelf wilden verbeteren

vrouwen die zichzelf wilden verbeteren

/ / /

26-03-2015

De staantafels waren netjes bekleed met donkerrode tafelkleden. Op elke tafel stond een glaasje met nootjes en een klein kaarsje. Het was maximaal gezellig gemaakt, maar eigenlijk was er geen kruid opgewassen tegen de typische kantoorbedomptheid die in deze ruimte heerste. Het paste wel uitstekend bij de situatie- een netwerkmoment na de korte workshop ‘effectief communiceren’ die de deelnemers voor een kleine vijfhonderd euro hadden gevolgd.

Een vrouw van begin dertig stond aan een tafeltje. Ze zag er succesvol uit, dat wil zeggen: tamelijk aantrekkelijk en een beetje onaardig. Een man in pak kwam bij haar staan. Hij had een volle bos krullen op zijn hoofd en een zelfvoldane glimlach op zijn gezicht. Voor hem waren dit soort workshops een gelegenheid om nieuwe vrouwen op te duikelen. Vrouwen met ambitie, vrouwen die zichzelf wilden verbeteren. Daar hield hij wel van. De diamantjes zaten in de workshops over communiceren. Veel over niks.

‘Waar werk jij?’ vroeg de vrouw aan hem.

Hij wachtte even met antwoorden. Zo leek hij interessanter, dat had hij jaren geleden ergens gelezen en het leek echt echt te werken.

‘Ik? Nou, het is een beetje geheim eigenlijk.’ Hij probeerde zijn intense blik op haar uit. Het leek maar weinig effect te hebben, want ze zei: ‘Ach, je hoeft het niet te zeggen hoor.’ Ze namen allebei een slok, zij van haar witte wijn, hij van zijn biertje.

Ze zuchtte. Zou hij nog gaan vragen wat zij voor werk deed? Dat was de hele reden van haar vraag. Zodat ze kon vertellen over haar werk, haar successen, haar slimmigheidjes, haar logo, haar website, de opstartfase, het onverwachtse succes (voor de buitenwereld dan, zijzelf geloofde vanaf de eerste minuut in haar product. Uiteraard.)

Hij keek om zich heen. Wat was dit nou voor rare toestand? Hij wilde juist dat ze zou aandringen, dat ze per se wilde weten wat voor belangrijke baan hij wel niet had. Niet dat ze het zo snel zou laten gaan.

Er kwam nog een vrouw aangelopen. In haar ene hand een glas rode wijn, in haar andere hand een hapje dat net was uitgedeeld. Iets met bladerdeeg, mayonaise en garnaal. Maar vooral iets van ongemakkelijk formaat. Het kon niet in stukjes worden gesneden of afgebeten, want dan viel het uitelkaar. Het paste wel in één keer in je mond, maar dan werd het meer een kwestie van de boel binnenboord houden in plaats van rustig de smaken proeven of enigzins charmant een hapje eten.

‘Wat een onhandig hapje,’ zei ze terwijl ze haar grote handtas op de grond neerzette. De andere vrouw glimlachte zonder begrip uit te drukken. De man zag zijn kans schoon en zei:

‘Dat is nou precies mijn vak!’

‘Te grote hapjes maken? Ben je cateraar?’ Vroeg de succesvolle vrouw met een opgeheven wenkbrauw.

De andere vrouw zei niks, ze was druk met een servetje voor haar mond het hapje binnenboord te houden. Nu maar hopen dat het decoratieve plukje dille niet tussen haar tanden was terechtgekomen.

‘Cateraar? Ik? Ha! Nee!’ zei de man. ‘Nee, maar ze zei nog iets,’ hij gebaarde naar de vrouw van het hapje dat ze het moest herhalen, ‘wat zei je nou over het hapje?’

De vrouw keek hem onzeker aan, ‘ehm, dat ze onhandig zijn?’

‘Precies! Je gaf een waardeoordeel, oftewel een mening. En dat is waar ik in doe. Meningen.’

‘Meningen?’

‘Ja, toch een vitale en drijvende kracht achter alles.’

De vrouw van het hapje probeerde subtiel met haar tong haar tanden af te gaan, op zoek naar dat stukje dille. Het zou de eerste keer niet zijn.

De succesvolle vrouw wilde over haar werk vertellen en vroeg zich af hoe ze hier nou subtiel over kon beginnen. Maar de man leek niet van plan zijn verhaal te laten kapen.

‘…dus dan komen ze bij mij. Je vraagt je misschien af wie?’

Niemand vroeg zich af wie, maar dat kon de man niet deren.

‘….nou, dat is dus heel breed. Van CEO’s tot politici, tot BN’ners en columnisten natuurlijk. Je vraagt je nu vast af: met wat voor vragen komen ze dan bij mij?’

Niemand vroeg zich dat af, maar dat kon de man niet deren.

‘Je bent wat je vindt, dat is mijn adagium! En het is waar- door het één te verkiezen boven het ander, zeg je eigenlijk: dit ben ik. Daar gaat het uiteindelijk om.’ Hij nam een slok bier.

‘Maarre, is het niet zo dat mensen zelf bedenken wat ze vinden?’ vroeg de vrouw van het hapje voorzichtig.

De man gooide zijn hoofd in zijn nek en liet een bulderende onoprechte lach klinken. ‘Ha nee, natuurlijk niet. Denk je nou echt dat al die politieke partijen echt zoveel meningen hebben? Welnee, ze zijn allang blij dat er een of andere halve zool naar ze wil kijken of luisteren. Als ze dan ook nog na moeten denken waarover ze een mening hebben, nou dan zouden ze helemaal geen tijd meer hebben.’

‘Goh,’ zei de vrouw die nu zeker was dat er geen dille tussen haar tanden zat, maar zich wel afvroeg of ze geen blauwe tanden had van de wijn. Wat een hekel had ze toch aan dit soort dingen.

‘Wat een reuze interessant verhaal,’ zei de andere vrouw die geen idee had van wat hij zojuist had verteld omdat ze met haar telefoon bezig was geweest. Hoe dan ook, hier was haar kapstokje om haar eigen verhaal aan op te hangen. ‘Nou, mijn bedrijf is toevallig ook echt ontstaan vanuit een behoefte die ik al zag- in tegenstelling tot vele anderen. Ik ben gespecialiseerd in…’

‘WACHT!’ riep de man nu ineens.

‘Wat is er?’ Vroeg de succesvolle vrouw geïrriteerd.

‘Ik voel een mening opkomen…’ Hij sloot zijn ogen en wreef stevig over zijn buik.

‘Het leven is te kort! Laten we het vieren en niet meer over werk praten. Leven moeten we, leven! Dat is mijn nieuwste mening!’

‘Goh,’ zei de ene vrouw weer.

‘Nou, om nog heel even terug te komen op mijn bedrijf…’ begon de succesvolle vrouw opnieuw.

‘Ik vind het niet leuk meer hier,’ zei de ene vrouw nu plompverloren. Ze pakte haar tas van de grond.

‘Een dijk van een mening noem ik dat!’ riep de man vol enthousiasme. ‘Een dijk van een mening!’

De succesvolle vrouw wenkte het meisje van de bediening. Ze nam twee hapjes van het dienblad. Voor elke wang een. Het was bijzonder oncomfortabel.

‘Had ik al gezegd dat je hele mooie ogen hebt?’ zei de man die nu pas weer haar kant opkeek.

Een brede glimlach gemaakt van gekauwde garnalen, dille en bladerdeeg viel hem ten deel. Gelukkig wist hij precies wat hij daarvan vond.

Apotheek

17-03-2015

Het eindigt in het niks.

Het eindigt in het niks.

/

17-03-2015

‘Er is geen begin, geen einde en ook geen midden. Het zijn slechts flitsen van iets, bedenksels in dromen. Niks is waar, maar de regels moeten worden gerespecteerd…’ De jonge vrouw vliegt tussen woorden en zinnen door, ze is gewichtsloos, tijdloos, doorzichtig.

‘Hallo, waar wacht je op?’ Een jonge man in pak zit gehurkt voor haar.

De jonge vrouw kijkt verward om zich heen. Ze heeft een gebloemde jurk aan met een kort spijkerjasje. Aan haar voeten vale blauwe gympen. Haar blonde haren rusten op haar schouders. Ze zit op een rode stoel in een apotheek. Naast de stoel staat een stoffen tas met een kat erop. In haar rechterhand houdt de jonge vrouw een lichtroze papiertje vast, nummer 35 staat er in vette zwarte cijfers.

Achter de balie staat een vrouw van middelbare leeftijd met koperkleurig haar en een gebreid vestje. Ze zegt: ‘Zal ik wat water halen?’

Er zijn geen andere mensen en er zijn geen andere geluiden.

De man zegt: ‘Goed idee,’ terwijl hij de jonge vrouw onderzoekend aankijkt. Zij kijkt weg, naar haar handen en laat dan het briefje op de grond vallen. Ze probeert het weer op te rapen, maar de man zegt dat het niet hoeft.

De apothekersvrouw komt met een plastic bekertje naast de man staan. ‘Hier,’ zegt ze, ‘dankje,’ zegt hij. Het bekertje wordt doorgegeven. De jonge vrouw zet het bekertje aan haar lippen. Het water is koud, veel kouder dan ze van drinkwater gewend is. Ze voelt het door haar keel glijden, maar niet in haar maag plonzen. Het eindigt in het niks.

‘Kan ik iemand voor je bellen?’ vraagt de man, die nu op een stoel schuin naast haar is komen zitten. Lang hurken hou je niet vol zonder te oefenen. De jonge vrouw kijkt naar de man en naar de apothekersvrouw die weer achter de balie is gaan staan, waar ze doet alsof ze werkt. ‘Misschien spreekt ze geen Nederlands,’ zegt ze, waarna ze luid en met een stevig accent vraagt: ‘Can we call someone for you?’

De vrouw drinkt haar bekertje leeg, de man neemt het van haar aan en zet het op de grond. ‘Laten we maar een ambulance bellen. Misschien heeft ze net iets meegemaakt en is ze in een staat van shock.’

De jonge vrouw schudt haar hoofd. ‘Wacht nog heel even,’ zegt de man tegen de apothekersvrouw, ‘volgens mij gaat ze iets zeggen.’

De jonge vrouw kijkt schuchter om zich heen en gebaart de man dichterbij te komen. Zachtjes fluistert ze dan in zijn oor: ‘Ik ben de regels vergeten.’

De man buigt nog iets dichter naar haar toe. ‘Wat zeg je?’

‘De regels,’ fluistert ze weer, ‘ik ben ze vergeten.’

‘Welke regels?’

‘Die van het spel.’

De man fronst, ‘Welk spel bedoel je precies?’

‘Ik vraag me gewoon af…’ ze kijkt nog eens om zich heen, ‘besta ik wel echt?’

De man fronst nog dieper. ‘Natuurlijk besta je wel echt. Het is dinsdagmiddag en je zit hier in de apotheek. Weet je nog wat je kwam doen?’

Verdrietig schudt de jonge vrouw haar hoofd.

‘Had u een recept van uw dokter?’ Vraagt de apothekersassistente vanachter de balie, ‘misschien in uw tas?’

De man geeft de tas met de kat erop aan de jonge vrouw. Ze kijkt in de tas en keert hem dan om. Een klein portemonneetje in de vorm van een aardbei, een fietssleutel, twee haarelastiekjes en een rolletje drop vallen in haar schoot.

‘Of in d’r jas?’

De jonge vrouw rommelt in haar jaszakken. Het levert een huissleutel, een usb stick en een houten jojo op.

‘Drugs, dat moet haast wel,’ zegt de apothekersvrouw nu met een zucht. ‘Kunt u haar even naar buiten begeleiden? Ik kan geen junkies in mijn zaak hebben, dat begrijpt u.’

‘Maar dit is toch geen junkie?’ zegt de man. ‘Ze is duidelijk in de war, maar ze lijkt me goed verzorgd..’

De jonge vrouw staat op, alle spullen die ze uit haar tas en jas op haar schoot had liggen, vallen op de grond. ‘Sorry,’ stamelt ze terwijl ze op haar knieën alles weer verzamelt en in de tas stopt.

De man kijkt op zijn horloge. ‘Het spijt me echt, maar ik heb zo een afspraak…’

De jonge vrouw knikt en loopt richting de uitgang. De man en apothekersvouw kijken haar na.

‘Volgens mij komt dat wel goed,’ zegt de apothekersvrouw.

‘Ik denk het ook,’ zegt de man terwijl hij zijn schreeuwende geweten wurgt.

De vrouw met de handtas staat op de stoep en voelt de eerste zonnestralen van de lente op haar gezicht. Ze denkt aan de sleutels in haar tas, ze vraagt zich af welke sloten ze ermee zou kunnen openen. Dan begint ze in de richting van de zon te lopen.

Sales

25-02-2015

Een stilleven van haar leven

Een stilleven van haar leven

/ /

25-02-2015

‘Goed, dank u voor dit gesprek. Wij spreken deze week nog een aantal kandidaten en zullen dan contact met u opnemen.’ De dame van personeelszaken leek haar mond niet te hoeven bewegen terwijl ze dit zei, als een doorgewinterde stewardess die gedachteloos een zwemvest aantrok en de nooduitgangen aanwees.

Ook de kandidaat had al eerder met dit bijltje gehakt en zei met dezelfde routine allerlei gepaste dingen. Ze pakte haar fiets die ze twee straten verderop had geparkeerd. (ze wist niet zeker of er wel plek was voor de deur van het bedrijf en wilde adequaat en zelfverzekerd binnenkomen, dat lukte beter wanneer ze haar fiets in een rekje had weten te stallen) Het was rustig in de stad, op dit tijdstip waren de meeste mensen aan het werk of in elk geval andere dingen aan het doen dan fietsen.

Ze stopte bij de supermarkt op de hoek en kocht alvast avondeten. Ze nam van alles het goedkoopste en ook de boontjes die in de aanbieding waren. Bij de kassa haalde ze de boodschappen uit haar mandje en zette de boel op de band. Een stilleven van haar leven, dacht ze somber. Een leven met wit deeg, goedkope groenten en lelijk vormgegeven verpakkingen. Misschien zou het binnenkort beter worden, het was immers geen slecht gesprek. Ze probeerde het voor de geest te halen, maar kon slechts flarden herinneren en merkte toen dat ze de gesprekken van gister en vandaag door elkaar aan het halen was.

Ze stopte de boodschappen in haar handtas, droeg wat er niet in paste in haar armen naar haar fiets. Achter haar klonk geroep. Een kleine dikke vrouw kwam achter haar aan gesneld, een pinpas in haar hand. ‘U vergeet uw pas’ zei de vrouw buiten adem, ‘ontzettend bedankt’ zei de sollicitante. Ze stapte op haar fiets en reed naar huis.

Zodra ze haar boodschappen had uitgepakt, ging haar telefoon.

‘Met Mara Hansen.’

‘Dag Mara, met Sandra spreek je, van personeelszaken. Vanmorgen hebben wij een gesprek gehad, en ik wilde je graag nog een aantal aanvullende vragen stellen.’

‘Okee.’

‘Of eigenlijk: ik wilde je even doorverbinden naar mijn collega van PZ, de heer van Gelderland.’

‘Van Gelderland?’

‘Ja, dat is bij ons gebruikelijk- wanneer we een kandidaat potentieel interessant vinden, volgt er nog een korte telefonische screening voordat we verdere besluiten nemen.’

Mara slikte. Ze was potentieel interessant geacht, en nu moest ze zich dan gaan bewijzen aan de telefoon met ene meneer van Geldland of zoiets.

‘Okee.’

‘Dan verbind ik je nu door, het kan even duren dus blijf aan de lijn.’

Een muziekje klonk. Het was waarschijnlijk ooit gecomponeerd met de gedachte van rustgevende muziek voor momenten van wachten, maar het deed alle haren op haar armen recht overeind staan. Ze had gelezen dat de Amerikanen de tune van Sesamstraat gebruikten als martelmethode, misschien konden ze ook contact opnemen met de schepper van dit melodietje. Drie minuten en twintig seconden later kreeg ze iemand aan de lijn.

‘Hallo?’

‘Ja, mevrouw Hansen? U spreekt met Johan van Gelderland, PZ. Ik zal u nog wat vragen stellen, zoals mijn collega u ongetwijfeld heeft verteld.’

Zijn stem klonk scherp, kwaad bijna.

‘Ja.’

‘U heeft bij ons gesolliciteerd, is dat correct?’

‘Ja.’

‘U schrijft dat u ons bedrijf een prachtige inspirerende plek vindt, is dat correct?’

‘Ehm, ja.’

‘Vindt u dat?’

‘Nou zeker op het gebied van..’

‘Ja of nee mevrouw Hansen.’

‘Ja.’

‘Momentje alstublieft,’ zei de man. Op de achtergrond klonk gerommel.

Ze slikte en masseerde haar slapen. Ze probeerde haar brief voor de geest te halen, maar de afgelopen weken had ze haast dagelijks een brief gestuurd, en elke werkplek de hemel ingeprezen. Sommige brieven waren zo goed gelukt dat ze haast ging geloven wat ze schreef.

‘Mevrouw Hansen, bent u daar nog?’

‘Ja.’

‘Ik wil meer waarheid.’

Verward herhaalde ze de vraag in haar hoofd, wat was dat nou, meer waarheid?

‘Kunt u uitleggen wat u precies bedoelt?’

‘Meer waarheid. Ik hoor het wanneer iemand mij bedondert. Dus ik herhaal de vraag maar even, vindt u deze werkplek inspirerend?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Okee!’

‘TOE DAN!’

‘Nee!’

‘Bent u werkelijk gedreven met een hands-on mentaliteit?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Nee.’

‘Heeft u werkelijk geleerd snel te schakelen tussen verschillende projecten en afdelingen?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja, het is waar!’

‘MEER WAARHEID!’

‘…maar het waren misschien maar twee afdelingen van elk drie personen…’

‘MEER WAARHEID!’

‘…die parttime werkten..’

‘Heeft u werkelijk een passie voor Sales?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Nou ja, passie, passie. Ik ben er goed in, dus dan…’

‘MEER WAARHEID!’

‘Soms kom je er pas na een tijdje achter waar je talenten nu werkelijk liggen en voor mij is Sales gewoon een stukje….’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ik haat het maar ik kan niks anders!’

Ze zwegen aan beide kanten van de lijn.

‘Mevrouw Hansen?’ Meneer van Gelderland klonk heel kalm nu.

‘Ja?’

‘Graag zie ik u donderdag om half vier bij personeelszaken. Dan nemen we het contract door en laten we uw nieuwe werkplek zien.’

‘Okee.’

‘Nou, proficiat en een fijne dag nog,’ zei meneer van Gelderland opgeruimd.

‘U ook,’ zei Mara terwijl ze vertwijfeld om zich heen keek.

Wagen

06-02-2015

Hoe zou ze deze dag doorkomen?

Hoe zou ze deze dag doorkomen?

/ / /

06-02-2015

Rosalie zag er piekfijn uit. Haar donkerblauwe wollen jas leek speciaal voor haar te zijn gemaakt en haar goudblonde haren glansden zo erg dat voorbijgangers zichzelf erin konden zien. Ze was heel slank en bewoog zich soepel door de dure winkelstraat. Over haar schouder droeg ze een grote leren tas met een glimmend metalen logo in het midden. Ze duwde een kinderwagen voor zich uit. Dat is niet helemaal hoe het was- ze duwde de Rolls Royce onder de kinderwagens voor zich uit. Want ook alle baby’s zijn gelijk, maar sommigen net iets gelijker dan de anderen.

Daarvan was de kleine Olivier zich natuurlijk niet bewust, hij lag voor zich uit te kijken in zijn slaapzak die vanbinnen met een lamsvachtje bekleed was, en qua kleur precies paste bij de rest van de uitrusting. Zijn moeder was namelijk op alles voorbereid: ze kocht niet alleen de grote wagen met extra sterke wielen, maar ook de aanvullende luiertas, het boodschappenrekje, de parasol, het muskietennet, de regenhoes, de bekerhouder en het stuurslot waarmee de wagen vastgezet kon worden. Op de slaapzak liet ze de initialen van Olivier borduren.

Ze keek op haar mobiel. Half twaalf nog maar, hoe zou ze deze dag doorkomen? De au pair had een onverwachts sterfgeval in de familie en was gisteravond halsoverkop naar Italië vertrokken. Over een week zou ze terugkomen. Een week was zo voorbij, hield Rosalie zich voor. Maar het betekende wel dat ze geen tijd had voor de dingen die zij wilde doen. Yoga, pilates, kleurenanalyse, schoonheidsspecialisten, massage, liefdadigheidswerk, afspraak met de hovenier, koffie met Merel, een wijnproeverij met Dorothea, dat soort dingen.

Werken, dat deed ze niet echt, het was niet nodig. Want werken, daar was haar overgrootvader zo goed in geweest, dat de volgende generaties het niet meer hoefden te doen. En de kleine Olivier ook niet. En zijn kinderen ook niet.

Rosalie’s man werkte wel, hij was eraan verslaafd zelfs. Elke ochtend vertrok hij voor dag en dauw in zijn maatkostuum om iets met financiële producten te doen. ‘Daar hoef jij je mooie hoofdje niet over te breken,’ had hij gezegd, en zo was het maar net.

Ze besloot een glas witte wijn te gaan drinken bij de brasserie op de hoek. In de wagen begon Olivier te jengelen. Hj moest vast weer iets van haar- het voedingsschema van de au pair lag ergens in de keuken, maar ze wist bijna zeker dat eten nu aan de orde was voor de kleine prins. Gelukkig had ze de zelfverwarmende fles bij zich. Ze stak de straat over en liep richting de brasserie. Ze opende de deur en met veel gedoe wurmde ze de kinderwagen naar binnen. De ober deed niet zijn best om zijn ontevredenheid over deze jonge clientèle te verbergen.

Snel parkeerde ze de wagen bij een tafeltje in de hoek en zocht ze de fles op die in het speciale flessenvak van de luiertas zat. Daarna bevrijdde ze Olivier uit de slaapzak en nam ze hem op schoot. Gulzig dronk hij uit de fles.

Wat mag het voor u zijn? Vroeg de ober. ‘Doe maar een glas witte wijn, alsjeblieft,’ zei ze vermoeid. ‘Huiswijn?’ ‘Nee, de Sancerre.’ Even later werd het glas voor haar neergezet. Ze nam een flinke teug. Olivier jengelde weer. De fles was leeg en zijn luier was schoon. Rosalie probeerde hem af te leiden met een speeltje, maar haar zoon begon nu echt te spartelen. Ze besloot hem terug te leggen in de wagen, waar hij het meteen op een intens gekrijs zette. Het glas wijn lonkte, maar eerst moest ze Olivier tot bedaren brengen. Ze haalde hem weer uit de wagen. Het gekrijs sloeg weer om in gejengel. Met zijn rechtervoetje schopte hij het wijnglas van tafel. Het spatte in kleine stukjes uiteen op de tegelvloer.

De ober kwam aangesneld met stoffer en blik. ‘Wilt u een nieuwe,’ zei hij zonder er een vraag van te maken. ‘Graag,’ zei Rosalie. Olivier kwijlde intussen over het tafelblad. Een nieuw glas werd neergezet. Ze nam een grote slok. Olivier begon weer te jengelen. Negeren werkte niet, dus bekeek Rosalie haar jong nog eens goed. Ze kon geen reden vinden voor zijn gedrag. Hij was schoon, net gevoed en bovendien aangekleed in de beste, zachtste kleertjes, en had verder geen zaken om over na te denken. Rosalie nam nog een slok en zuchtte diep. Eigenlijk moest ze plassen, maar hoe ging ze dat nu organiseren? Ze keek om zich heen. Overal zaten mensen, maar niemand keek haar kant uit. Kon ze iemand vragen om op Olivier te passen?

Ze besloot hem terug in de wagen te leggen, waar hij het onmiddellijk weer op een krijsen zette. Snel liep ze naar de toiletten die in de kelder van de brasserie zaten. Het geluid van Olivier klonk steeds verder weg, en toen ze eenmaal de deur van haar hokje gesloten had, was het stil. Nooit eerder had ze het geluid van haar eigen urine zo rustgevend gevonden. Ze bleef nog even zitten met haar ogen gesloten.

De deur van de toiletruimte ging weer open. Twee dames kwamen druk kletsend binnen. ‘Dat is toch niet normaal?’ Zei de een, ‘Nee, echt zo onverantwoordelijk,’ zei de ander. ‘En die herrie- zo asociaal.’ ‘Ze zouden gewoon een horecaverbod moeten hebben tot tien jaar’ zei de een.

Rosalie kwam uit haar hokje. Ze hoorde het gekrijs van Olivier in de verte.

‘Hoort hij niet bij jullie?’ Vroeg ze.
‘Nee, godzijdank niet,’ zei de ene, ‘stel je voor, in een tent als deze…’
‘Echt een schande,’ beaamde Rosalie terwijl ze haar handen waste.

De dames gingen elk een hokje in en met lood in haar schoenen liep Rosalie terug naar binnen. Ze gooide de wijn in een teug achterover en liet 20 euro achter op tafel. Thuis zou ze checken of er ook een geluidsdempende kap op die wagen gemonteerd zou kunnen worden. Zo niet, zou ze er zelf patent op aanvragen.

Feedback

30-01-2015

Heerlijk al die vrijheid en denktijd

Heerlijk al die vrijheid en denktijd

/ / /

30-01-2015

V: Ik denk dat je wel ver bent gevorderd maar…
M: dat ik er nog niet helemaal ben. Dat weet ik.
V: Laten we beginnen bij je eerste stelling- die is heel interessant- maar kan niet bestaan zonder een wat meer uitgebreide uiteenzetting van het werk van Kant.
M: Okee.
V: Als je daar nou meer induikt en de juiste verbindingen weet te leggen, dan zul je zien dat ook het kwantificatieproces eenvoudiger zal zijn
M: Ja.
V: Mits je je ook weet te verhouden tot de vroege werken van Baynard
M: Hmm
V: Er is geen manier om dit onderwerp te behandelen zonder Baynard.
M: …
V: En Voslin. Het verbaast me nogal dat je die zo summier opvoert- dat terwijl die theorie zo goed inhaakt op je tweede stelling
M: Hoe dan?
V: Nou, de paradigma’s zijn natuurlijk gelijkwaardig te noemen- maar dat is slechts een deel van het antwoord. Voor het tweede deel van het antwoord verwijs ik je graag naar Abbot.
M: Abbot?
V: De grondlegger van dit alles
M: Okee.
V: Onthoud je alles wat ik zeg?
M: Ehm [Grabbelt in tas naar pen en papier]
V: Oh, vergeet ik haast mijn koffie op te drinken. [neemt slok]
M: [heeft pen en papier voor zich liggen]
V: Eens even kijken, waar waren we….
M: Eh
V: Wat ik je in elk geval wil meegeven: structuur. Alles valt of staat bij structuur.
M: Ja.
V: Je zegt nu wel ‘ja’, maar ik wil die structuur vooral terug kunnen vinden in je tekst.
M: Ja.
V: Goed. Dan is er nog je derde stelling…
M: Tsja, daarover ben ik nog niet helemaal…
V: Zeker?
M: Nee.
V: Waarom stuur je het dan naar me op? Denk je dat ik om werk verlegen zit?
M: Nee, natuurlijk niet, maar ik dacht…
[korte stilte]
V: Ik vond de derde stelling juist het sterkste van het geheel.
M: Echt?
V: Ja, die paradox is heel boeiend. Zeker in het licht van de vroege geschiedenis. Het is wat embryonaal natuurlijk- maar dat is met het hele werk het geval
M: Embryonaal?
V: Een vroeg ontwikkelingsstadium
M: Oh.
V: Ja, maar met een jaartje of twee moet het wel goed komen hoor. Geen paniek.
M: [in paniek] Een jaartje of twee?
V: Anderhalf, als je flink opschiet.
M: [legt zijn hoofd op tafel]
V: [Negeert het gedrag van M en kijkt op haar horloge] Heb je nog vragen?
M: [Komt weer overeind en wrijft met zijn handen over zijn gezicht] Hoe heette die grondlegger ook alweer?
V: Abbot. En ik zal maar doen alsof ik deze vraag niet gehoord heb. Verder nog iets?
M: [schudt zijn hoofd]
V: Goed, nou dan zien we elkaar over een week of vijf, zes?
M: Okee.
V: Schikt 17 mei, om half twee?
M: Ik heb mijn agenda niet hier…
V: Zonder tegenbericht zie ik je dan.
M: Okee.
V: Verder alles goed met je?
M: Hoezo?
V: Nou, je lijkt me wat somber.
M: Ach.
V: Je moet er wel plezier in houden hoor. Ik weet het nog goed- ik vond het heerlijk, dat onderzoek doen en schrijven. Ge-wel-di-ge tijd. Die vrijheid! Die denktijd! Soms droom ik er nog weleens over. Zo fijn was die tijd, zo fijn.
M: Goh.
V: [Staat op] Nou, ik moet weer gaan.
M: Ja.
V: Dan zien we elkaar in mei.
M. Ja.
V: Fijne dag nog!
M: [legt zijn hoofd weer op tafel]

Schoon

22-01-2015

Het was niet eenvoudig om jong te zijn in deze tijd.

Het was niet eenvoudig om jong te zijn in deze tijd.

/ /

22-01-2015

Er waren alleen maar knappe mensen in de koffiebar. Jonge mannen met baarden, jonge vrouwen met lange dunne benen en lange haren die in rommelige knotjes op hun hoofd zaten. Ze droegen kleding die er een beetje afgeragd uitzag, maar wel duur was geweest. Ze zaten verspreid over de koffietent met hun laptops voor zich. Ze waren aan het flexwerken of facebooken terwijl ze een fortuin uitgaven aan koffies met lange moeilijke namen, extra shotjes en vooral zonder koeienmelk. Van de koffie namen ze foto’s die ze een extra sfeervolle laag gaven door er een oranje gloed overheen te doen. Ook namen ze foto’s van zichzelf met daarachter een hashtag, zo konden ze laten zien dat ze #welbewust #postmodern #narcistisch konden zijn en dat kwam mooi uit want #yolo.

Het was hoe dan ook niet eenvoudig om jong te zijn in deze tijd, hoewel het begrip jong ook aan inflatie onderhevig leek te zijn of in elk geval niet meer met levensjaren te maken had.

Wie niet jong was, was de vrouw die ook het café ingelopen was. Ze was een opvallende verschijning met haar kromme rug en felgekleurde kleding. Op haar korte grijze haar droeg ze een gek mutsje met een soort voelsprieten bovenop. Haar rode broek was net iets te kort waardoor haar gestreepte sokken ook zichtbaar waren. Het capuchonvestje boven de broek had ze vast bij zo’n hippiekraampje ergens op een markt gekocht of ergens op straat gevonden. Ze nam plaats aan een van de tafeltjes aan het raam en zette haar paarse tas op de grond naast zich. Toen liep ze naar de bar

(er kan veel worden gezegd over mooie hippe mensen maar bedienen is niet iets waar ze goed in zijn)

en bestelde een kopje thee. Het barmeisje opende de theedoos, maar de vrouw hoefde geen theezakje. Dat hoefde ze niet te zeggen tegen het barmeisje, want zij was net bezig met het omhelzen van een bekende.

Voorzichtig schuifelde de vrouw terug naar het tafeltje. Eerst deed ze haar vestje uit. Onder het vest droeg ze een oranje t-shirtje. Haar armen waren dun en bekleed met loszittend vel. Toen boog ze voorover en maakte ze haar blauwe schoenen los. Daarna deed ze haar sokken uit. Haar teennagels waren van een indrukwekkende lengte. Ze ging weer rechtop zitten en nam de paarse tas op schoot. Na even rommelen vond ze wat ze nodig had: een bruin washandje.

Voorzichtig doopte ze het washandje in het kopje met heet water. Daarna waste ze met veel aandacht haar rechtervoet en daarna haar linkervoet. Ze kneep het washandje uit boven het vaasje met bloemen dat bij haar op tafel stond.

Mevrouw, mag ik wat vragen?’ Een baard met een streepjestrui en een strakke spijkerbroek stond naast haar tafeltje.

De vrouw zei niks, en de baard ging verder. ‘Kunt u even op mijn laptop letten, ik moet even naar wc.’

Hij wees naar het tafeltje naast haar, waar inderdaad een laptop stond.

De vrouw knikte en de jongen ging liep weg terwijl hij naar zijn telefoon keek.

Het wassen ging verder, eerst nog haar armen en hals, daarna haar gezicht en toen eventjes onder haar t-shirt, oksels, buik en borsten.

De jongen kwam weer terug, ‘dankje’ zei hij, zonder haar aan te kijken.

Ze deed haar sokken weer aan en ook haar schoenen en haar vest. Het restje theewater gooide ze in de bak van de olijfboom die binnen stond. Langzaam schuifelde ze weer naar buiten.

Niemand had haar gezien.

Thuis

10-12-2014

Alsof de wereld niet in brand staat.

Alsof de wereld niet in brand staat.

/ / /

10-12-2014

‘Wat ben je aan het lezen?’ Vroeg de man aan zijn vrouw. Het was een donderdagavond en ze waren allebei thuis. Het was wel vaker donderdagavond, maar dat ze allebei thuis waren, was een zeldzaamheid. Vooral zij leidde een druk sociaal leven waardoor de avonden voor de man vaak alleen waren, tot zijn opluchting.

Maar vandaag was het anders. Ze zaten samen op de grote donkergrijze bank die ze twee jaar geleden voor een hoop geld hadden gekocht. Het was een showmodel, maar nog steeds was het verreweg het duurste bezit dat ze ooit hadden aangeschaft. Hij bekeek het tafereel van een afstandje. Daar zat hij dan. Hij was de helft van een stel. Een stel op een bank. Donderdagavond. Buiten donker en koud. Binnen licht en warm. Samen.

De man gleed met zijn tong langs zijn tanden. Een tic van vroeger, nu al een stuk minder, maar nog even slecht tegen te onderdrukken wanneer hij zijn geduld begon te verliezen. Dat was nu. Hij zou het nooit toegeven, maar eigenlijk voelde hij zich vooral goed wanneer hij alleen was. Niet dat zijn vrouw zo lastig was- ze sprak weinig en rook lekker. Ze kookte goed en klaagde zelden. Toch verkoos hij de stilte boven alles. Vanavond was een vreemde avond, want nu moest niet zij, maar hij zometeen nog weg. Naar een kerstborrel, een vervelender sociaal construct kon hij zich niet voorstellen. Maar hij moest, want zonder netwerken was er überhaupt geen werken, had zijn zakenpartner gezegd. Waarschijnlijk was het waar. Wie huurde er nog een makelaar in tegenwoordig? Er waren zelfs borden te koop waarop stond: ‘ik verkoop mijn huis zelf’. Als de man zo’n bord op een raam geplakt zag, moest hij zich inhouden geen baksteen door de ruit te gooien. Alsof het geen vak was. Het was wel degelijk een vak. Zijn vak bovendien. Zijn vak.

De man keek naar zijn vrouw. Hoe dichterbij de kerstborrel kwam, hoe groter de afkeer van zijn vrouw werd. Zoals ze daar zat, zo op de bank, met haar boek. Alsof ze vakantie heeft, dacht hij. Alsof de wereld niet in brand staat. Alsof ik niet besta, alsof zij elke avond thuis is. Zo zit ze daar, kopje thee erbij, zometeen schenkt ze zich nog een glaasje wijn in. Een haarlok gleed vanachter haar oor voor haar gezicht. Al lezend veegde ze de lok weer achter haar oor. Het gebaar maakte hem woedend.

‘Wat lees je?’ Herhaalde hij. ‘Hmm?’ ‘WAT BEN JE AAN HET LEZEN?’ Zijn vrouw keek nu op vanuit haar boek. Haar wenkbrauwen had ze verbaasd opgetrokken. ‘Wat is er met jou aan de hand?’ ‘Ik vraag je wat,’ zei de man nu. ‘Dagboekfragmenten van grote vrouwen uit de geschiedenis,’ zei ze, ‘Wil je wat horen? Het is heel mooi.’ ‘Nee dankje.’ Ze las weer verder terwijl de man begon te mompelen: ‘Grote vrouwen uit de geschiedenis. Grote vrouwen. Geschiedenis. Pff, zeker een heel dun boekje.’
‘Wat zeg je?’
‘Niks hoor.’
Zonder op te kijken zei ze: ‘Moet jij niet zo gaan?’

‘Ik moet helemaal niks’ zei de man met zoveel mogelijk waardigheid, wat niet eenvoudig was bij deze uitspraak. Zijn vrouw keek niet op van haar boek.

‘Jullie hebben toch die kerstborrel?’
‘Jeeminee, mens! Kun je niet gewoon daar zitten en je boek lezen? Je hoeft je toch niet overal mee te bemoeien?’

Zijn vrouw kende hem ruim vijftien jaar. De eerste jaren raakte ze van streek door zijn buien. De jaren daarna probeerde ze hem te veranderen, door hem mee te slepen naar deskundigen die allemaal boosheid uit de kindertijd noemden, maar die allemaal onvoldoende overtuigingskracht bleken te bezitten om haar man te temmen. Nu was het zover gekomen dat ze geen krimp meer gaf bij deze buien.

‘Vergeet je je fietslampjes niet?’

Met een woeste beweging stond hij op. ‘Nee hoor moeder, die vergeet ik niet!’

Stampvoetend liep hij richting de badkamer, waar hij in de spiegel keek. ‘Potverdomme, ik zie er toch nog goed uit’ mompelde hij. Hij poetste zijn tanden, waste zijn handen en kamde zijn haar. ‘Niet slecht,’ mompelde hij, ‘helemaal niet slecht.’

Hij liep weer de woonkamer in. De bank was leeg. Zijn vrouw stond in de keuken, ze schonk zichzelf een glas rode wijn in. Op een klein bordje legde ze wat stukjes kaas en een handjevol nootjes. ‘Zie je wel,’ dacht de man, ‘ze gedraagt zich als een diva. Met die glimlach op haar gezicht, dat warme vest, die stomme pantoffels aan haar voeten. En ik, wat ga ik vanavond doen? Werken. Kerstborrel. Netwerken.’

Hij liep naar de hal, kribbig trok hij zijn jas aan. Zijn vrouw was alweer in haar boek verzonken op de bank. ‘Ik ga!’ ‘Kusje?’ Met een zucht liep hij naar haar toe en plantte hij een kus als een pets op haar wang. ‘Tot vanavond,’ zei ze zonder op te kijken.

Buiten bij zijn fiets kon de man zijn sleutels niet vinden. Hij voelde in zijn jaszakken, zijn broekzakken, zelfs in zijn colbert. ‘Godverdomme,’ zei hij terwijl hij weer naar de voordeur liep. De huissleutel had hij nog wel.

‘Ben je daar weer?’ Zei zijn vrouw toen hij binnenkwam.
‘Fietssleutel kwijt,’ zei hij kortaf.
Met grote passen liep hij door de kamer. Hij trok alle mogelijke lades open, keek in de keukenkastjes en werd bij elke poging chagrijniger.
‘Ik zal je even helpen’ zei zijn vrouw toen. ‘Welke jas had je vanmorgen aan?’
‘Deze.’
‘Nee, je ging naar de bouwmarkt, weet je nog? Dat doe je nooit in deze jas.’
Het was waar. Hij ging die ochtend naar de bouwmarkt en dat zou hij nooit doen in deze jas. Maar waar bemoeide zij zich eigenlijk mee? Waarom hield ze bij wanneer hij welke activiteit ondernam in welke jas?

Zijn vrouw stond bij de kapstok, in haar hand zijn fietssleutel. De groene jas had hij die ochtend gedragen. Natuurlijk.

‘Veel plezier lieverd,’ zei ze.

De man zei niks en liep met gebogen rug naar zijn fiets. Het waaide hard en hij had de hele weg wind tegen. De borrel was saai en duurde lang.

Thuis zat zijn vrouw een brief te schrijven aan haar minnaar.

Vraagje

12-11-2014

Genoeg was het nooit en zou het ook nooit worden.

Genoeg was het nooit en zou het ook nooit worden.

/ /

12-11-2014

‘Hoe was je dag?’ Ze vraag het zo opgewekt mogelijk, ook al staat zijn gezicht op onweer.

‘Gaan we dit gesprek voeren? Je weet toch dat ik niet aan middelmatigheid doe. Wat moet ik met zo’n vraag?’

Hij schenkt zichzelf een whisky in.

‘Ik ga koken.’

‘Prima.’

Ze verwarmt de borden voor, legt het damasten tafelkleed op de tafel. De zilveren kandelaar van haar oma gaat ook op tafel, net als de kristallen wijnglazen. Ze kookt met de grootst mogelijke aandacht. Eerst een eitje met truffel, dan een velouté met aspergepunten, kreeft als hoofdgerecht en als afsluiter is er nog kaas. Hans houdt niet van zoet. Zij houdt wel van zoet, maar om nog eens in haar eentje, onder zijn afkeurende blik een huigemaakte apple crumble naar binnen te werken, ze heeft er geen zin meer in.

Aan niks ontbreekt het hen hier, in het grote huis. Kookeiland, regendouche, in elke ruimte een haard, deuren met glas-in-lood, marmeren schouwen, oude plafondlijsten, ligbaden op pootjes en nog meer dingen waar ze zo verliefd op werd toen ze verliefd werd op haar echtgenoot. Of was het andersom gegaan? Ze wist het niet meer en eigenlijk maakte het ook niet meer uit. Ze was hier in dit huis, een mevrouw geworden.

Alles van vroeger was voorbij, zelfs haar naam werd niet meer gebruikt. Van Maggie naar Magalie. Haar familie kwam alleen als hij er niet was, dat gebeurde tamelijk vaak, haar echtgenoot was een man van de wereld. Zij was geen vrouw van de wereld, zij was van dit domein, en elke keer wanneer ze elkaar zagen voelde ze zijn ogen prikken, zijn verveling. Ze was in topconditie, het huis was prachtig, het eten perfect. Maar genoeg was het nooit en zou het ook nooit worden. ‘Tevredenheid is middelmaat en middelmaat is het einde van alles’ zei haar man.

Hij ging aan tafel zitten, en zij tegenover hem. Het haardvuur knapperde achter hen. Ze haalden synchroon hun servetten uit hun zilveren servetringen met hun initialen erin, en legden het servet op schoot. Zwijgend aten ze de eerste twee gangen. Ze wilde graag een gesprek met hem voeren, maar was tegelijkertijd bang dat ze weer zou laten blijken dat ze toch meer Maggie was dan Magalie, toch minder extra, toch meer ordinair. Een interessante vraag had ze tijdens het koken bedacht en nu, bij de kaas, had ze de moed om hem te stellen. Ze haalde diep adem en vroeg haar echtgenoot:

‘Ben je weleens eenzaam?’

Haar man leek niet verbaasd te zijn over deze vraag, hij leek de vraag te verwachten of ten minste vele malen eerder te hebben beantwoord. Hij depte zijn mondhoeken met zijn servet en begon toen:

‘Eenzaam? Natuurlijk. Iedereen is eenzaam. Wat denk jij nou? Alleen worden we geboren en alleen gaan we dood. Alles ertussenin proberen we te vullen met zoveel mogelijk dingen, om de tijd te doden, zo comfortabel mogelijk, het liefst.’ Haar man gebaarde om zich heen. ‘Comfort, daar draait het om in deze wachtkamer van de dood. Daar zitten wij nu in. Maar wel met een degelijke vloerverwarming tijdens het wachten. Wist je dat je, als je goed luistert, de tijd kunt horen wegglippen?’

Hij sloot zijn ogen. ‘Hoor je wel?’

Ze hoorde niks.

‘Liefste, ik wilde alleen maar weten of je wel eens eenzaam bent geweest…’

Met een zucht opende hij zijn ogen weer.

‘Eenzaamheid zei je? Eenzaam zijn we allemaal. Wie weet nu werkelijk wat de ander denkt? Wie weet nu werkelijk wat hij zelf denkt? Jij niet hoor, ik evenmin. Om terug te komen op je vraag: Ja, ik ben eenzaam. En jij ook. Dat zijn we elke dag. Daarmee is jouw vraag die je me net stelde, in essentie gelijk aan de vraag hoe mijn dag was. En je weet wat ik daarvan vind.’

‘Ik weet wat je daarvan vindt,’ zei ze gedwee.

‘Dan ga ik nu even naar de voorkamer, breng je me zo een espresso?’

Ze knikte en hij stond op.

Hoopje

01-10-2014

Nee, dankjewel.

Nee, dankjewel.

/

01-10-2014

‘Heeft u alles kunnen vinden?’ Vraagt het meisje van de drogist aan me. Ik kijk naar de boodschappen in mijn mandje: een doosje paracetamol, wattenschijfjes en tandpasta.

‘Ja, dankjewel,’ zeg ik terwijl ik mijn portemonnee pak.
‘Bent u bekend met het gebruik van dit geneesmiddel?’
‘Ja, dankjewel,’ zeg ik terwijl ik mijn pinpas in het pinapparaat steek.
‘Heeft u misschien interesse in ons gezondheidsmagazine voor 1 euro?’
‘Nee, dankjewel,’ zeg ik terwijl ik mijn pincode intoets.
‘Wilt u er een tasje omheen?’
‘Nee, dankjewel’ zeg ik terwijl ik mijn pinpas weer in mijn portemonnee steek. ‘Wilt u de bon?’
‘Nee dankjewel,’ zeg ik terwijl ik mijn portemonnee en de spullen in mijn tas stop.
‘Tot ziens’ zegt het meisje van de drogist terwijl ze het mandje van de volgende klant aanneemt.
‘Dag.’

Ik wandel naar buiten en zet de tas naast me neer. Er lopen allerlei mensen voorbij. Grote, kleine, dikke, dunne, snelle, langzame, oude, jonge, mooie en lelijke. Mensen met haast, mensen die bellen, mensen met jengelende kinderen, mensen met kromgetrokken honden. De hemel is wollig grijs en er waait een licht briesje. Er rijden auto’s voorbij en ook fietsers, scooters en brommers. Een vrachtwagen zo nu en dan. Nooit een tank.

Adem in, adem uit. En nog eens en nog eens. Tot je ermee ophoudt. Adem in, adem uit.

‘Gaat het wel?’ Naast me staat nu een oudere heer met een hoed op. Echt een heer, zo weggelopen uit een foto van vroeger tijden. Er moet een moment zijn geweest waarop de andere heren van vroeger besloten om korte jassen te gaan dragen, hun hoeden weg te smijten en hun wandelstokken te vergeten in de kroeg. Niet deze heer. Hij houdt vol.

‘Het gaat wel,’ zeg ik.

‘U staat hier al een kwartier, wacht u ergens op?’

‘Dat vraag ik mij nou ook af. Maar ik begin te denken van niet.’

‘Van niet?’

‘Nee, dat er nergens op te wachten valt. Dit is het gewoon hè?’

Ik gebaar naar de straat, naar de ruimte om me heen, naar mijn tas waar de wattenschijfjes uitsteken en zucht dan diep. De heer kijkt fronsend mee.

‘Ja mevrouw, dit is het.’

‘En wat denkt u daar nou van?’

‘Ach mevrouw, wat maakt het uit. Noem het wat u wilt, maak het zo groot als u wilt, maar voor mijn part is het allemaal één grote vergissing, een misverstand, een droom, een gedachte, een hoopje geitenpoep, zo je wilt.’

‘Niet meer dan dat? Een mogelijke vergissing zelfs?’

De heer knikt weemoedig. En dan gaan we huiswaarts.

Test

20-09-2014

Ik wilde even testen hoe zelfredzaam je bent.

Ik wilde even testen hoe zelfredzaam je bent.

/ /

20-09-2014

Speurend liep Marie door haar straat. Een keurige straat in een keurige wijk. Alle huizen hadden een eigen oprit, een voortuintje, twee identieke planten in de vensterbank en iets decoratiefs op de voordeur hangen. Een krans, een lint met daaraan een houten hartje, een stukje wrakhout met daarop een spreuk in het Engels, een slinger van schelpjes of een een beest van stro en kippengaas. De stoep was extra breed zodat de bewoners hun fietsen in de nieuwe fietsenrekken konden parkeren. Veel fietsen hadden grote kratten aan het stuur en daarmee was het stallen een onhandig gedoe van geduw en getrek met fietsen geworden. Marie parkeerde haar fiets daarom meestal aan de zijkant van het huis. Op slot, maar nergens aan vast.

‘Je kunt niemand vertrouwen’ zei haar vriend Egon, ‘dus zet hem nu gewoon ergens aan vast. Als jouw fiets gestolen wordt, is het door je eigen luiheid. Je bent gewoon te lui om even moeite te doen.’

Vandaag kreeg Egon gelijk, haar fiets was weg. Marie opende de voordeur weer en kwam de woonkamer in. Daar zat Egon een krant te lezen op de bank. ‘Ik geloof dat mijn fiets gejat is.’ ‘Hmm’ zei Egon.

‘Ik doe wel online aangifte, dat kan vast, denk je niet?’ Egon bleef verscholen achter de krant.

Marie pakte haar laptop en zette hem aan op tafel. Het was een oud beestje, dat erg veel geluid produceerde en zeker tien minuten starttijd nodig had. ‘Koffie?’ vroeg ze nu aan Egon.

‘Lekker.’

Ze liep naar de keuken, en pakte twee kopjes uit de kast. Ze zette ze onder het apparaat. Terug in de woonkamer legde Egon de krant opzij.

Met een zucht zei hij: ‘Je hebt niet gekeken hè?’

‘Ik weet zeker dat ik hem bij het huis had neergezet. Zo gek, wie komt hier nou?’

‘Nee, dat bedoel ik niet. Ik heb het over de kopjes. Je hebt niet gekeken.’

‘Het zijn kopjes uit de kast, wat bedoel je precies?’

‘Je hebt niet ín de kopjes gekeken.’

‘Nee, maar ze waren leeg, en stonden in de kast. Wat is er nou?’

Egon lachte met een scheef mondje. ‘Het was een test. Ik had expres twee kopjes met koffieaanslag voorin de kast gezet. Ik wilde weten of jij wel checkt of alles schoon is voordat je het aan iemand voorzet. Nee dus.’

‘Jezus, dat slaat toch nergens op?’

‘Nou, kennelijk val je direct door de mand, dus ik sta er nog wel achter. Je ziet maar weer- zo lui als jij bent, dat is nergens goed voor.’

‘Ik kan er toch wel vanuit gaan dat een kopje uit de kast schoon is?’

‘Niet als jij de vaatwasser hebt uitgeruimd,’ zei Egon tevreden terwijl hij de krant weer opende.

Met een zucht ging Marie aan haar laptop zitten. Hoe kwam ze toch zo gemakzuchtig? Of was het misschien niet zo erg, kopjes met koffierestjes erin? Ze liet het maar gaan. Als je dingen niet kon laten gaan, wat voor leven had je dan?

Er was geen internetverbinding. Dat gebeurde normaal nooit. ‘Liefje, ik heb geen internet,’ zei Marie na een kwartier alle mogelijke instellingen te hebben doorlopen. Met een zucht legde Egon de krant weer naast zich neer. Met ferme pas liep hij naar de gangkast.

‘Zo,’ zei hij bij binnenkomst, ‘even de stekker in de modem en het gaat al een stuk beter.’

‘Was de stekker eruit? Waarom dan?’

‘Ik wilde even testen hoe zelfredzaam je bent. Niet zo, dus.’

Marie voelde een kleur op haar wangen verschijnen en balde haar vuisten. ‘Testen, testen, hoezo loop je mij te testen? Mijn fiets is net gejat en jij loopt mij te testen?’

‘We hebben het vaak genoeg gehad over die fiets. Als je zo’n mooie fiets niet goed vastzet, dan ben je hem kwijt. Het verbaast me eerlijk gezegd nogal dat het jou zo raakt, als je er zo mee omgesprongen bent.’

Marie was te kwaad om te spreken. Ze griste haar handtas van het aanrecht en liep de tuin in. Ze hadden een grote tuin waar een echte tuinarchitect een plan voor had bedacht. Het plan was dat er grind lag, en allerlei soorten rotsen en cactussen langs de kanten. ‘Lekker strak en geen onkruid’ had Egon gezegd. Marie had ook geen groene vingers, zij wilde alleen maar een hangmat hebben, maar dat paste niet in het ontwerp.

‘Het is hier geen Ibiza’ had de tuinarchitect gezegd. Hij had gelijk, het was hier geen Ibiza.

Marie ging zitten op een van de keitjes, en schudde met haar handtas. Ergens moest nog een pakje peuken zitten. Eigenlijk rookte ze niet, of in elk geval niet thuis. Daar hield Egon niet van. Maar ook al was hij nu thuis, hij zou het niet merken. Waarschijnlijk zat hij weer verzonken in de krant, hij was niet het type man dat je achterna zou komen lopen.

Marie vond het pakje, erin zat ook nog een aansteker met een witte kat erop. Geleend en nooit teruggegeven. Zo gingen die dingen toch? Of was ze weer te lui geweest? Een dievegge? Soms wist ze niet meer wat normaal gedrag was.

Ze rookte een sigaret en kalmeerde. Ze keek om zich heen, liep voor de verandering het tuinpad af. Dat deden ze nooit. Ze hadden geïnvesteerd in de tuin, dat zeiden ze tenminste op borrels. Maar waar het in praktijk op neer kwam, was dat ze hadden geïnvesteerd in een achtergrond van de woonkamer. Een soort decor waar ze nooit verder in liepen dan de eerste drie meter.

Achterin stond nog een deel van de vorige schutting. De tuinarchitect wilde het meenemen, maar Egon dacht dat ze er nog wel wat mee konden verdienen op Marktplaats. Tot dusver was dat niet gelukt, maar dat kwam volgens hem door de foto’s. Marie had beloofd een betere camera te lenen van een collega, maar was het tot nu toe steeds vergeten.

Misschien wilde ze het ook niet echt. Stomme schutting, stomme tuinarchitect. Het leek wel Bedrock hier. Marie bekeek de oude schuttingdelen nog eens goed, ze leken een beetje verschoven te zijn. Links zag ze iets gekleurds uitsteken. Haart hart maakte een sprongetje. Haar fietsbel! Een gestreepte fietsbel, gekregen van haar zus. Haar fiets was gewoon hier, niks gejat, niks geen aangifte. Een test, natuurlijk was het weer een test.

Met veel moeite verplaatste ze de schuttingdelen en bevrijdde haar fiets. Hij was nog helemaal in orde. Ze nam plaats op het zadel en fietste zo het grindpad af, terug richting het huis. Ze versnelde en versnelde en reed toen zo hard ze kon de woonkamer in. Helaas was de schuifdeur nog dicht.

‘Wat is er gebeurd?’ Vroeg de Eerste Hulparts terwijl hij Marie’s neus recht zette. ‘Het was een test’ zeiden Egon en Marie tegelijk.

Geweldig

17-08-2014

Heeft u wel eens stress?

Heeft u wel eens stress?

/ /

17-08-2014

‘Bent u ook zo geweldig?’ vraagt de vrouw op het bankje bij de bushalte aan de man naast haar. Het is zaterdag, half 9 in de ochtend. De straat is nog verlaten, straks openen alle koffiewinkels hun deuren en kruipen de stedelingen hun huizen uit. Maar voor nu is het stil, de laatste dronkenlappen zijn een halfuurtje eerder naar huis gegaan.

De vrouw ziet eruit als een ballerina van een jaar of vijftig. Ze is een beetje hoekig gebouwd, draagt haar haren in een hoge knot op haar hoofd, en heeft verder een strakke zwarte broek met een zwarte coltrui aan. Ook haar schoenen zijn zwart. Om al dit zwart te compenseren, draagt ze om haar schouders een felgekleurde sjaal. De man, een jaar of veertig misschien, ziet er vele malen onopvallender uit in zijn spijkerbroek met lichtblauw overhemd. Verstrooid kijkt hij opzij. Hij heeft geen idee wat ze heeft gezegd, er zat in elk geval weer die nare –g klank in, die hij op verre reizen wel eerder hoorde, maar in zijn eigen taal niet voorkomt. Hij zal de vrouw verontschuldigend antwoorden dat hij geen Nederlands spreekt, ze zal zich dan vast tot iemand anders wenden, hoewel er nu niemand anders is. Misschien heeft ze wel een telefoon bij zich, dan kan ze iemand bellen met die vraag met die klank. Maar voordat de man ook maar tot zijn antwoord komt, is de vrouw alweer verder aan het praten.

‘Want weet u, meneer. Iedereen in dit buurtje, is tegenwoordig maar zo geweldig. Ze kleden zich mooi aan, eten dingen die niet alleen gezond zijn, maar zelfs super en ze doen allemaal wat ze leuk vinden. Daar hebben ze dan hun baan van gemaakt. Van wat ze leuk vinden, hoort u mij- wat ze leuk vinden. Hun baan gemaakt. En dan lopen ze al bellend door de straten, met hun tasjes bungelend aan de andere arm- dat zijn de vrouwen tussen de 9 en de 50, en die horen dan bij van die kerels zich kleden alsof ze nog steeds 7 jaar oud zijn. Plat gympje, losse broek, vrolijk t-shirt erbij. U begrijpt waar ik naartoe wil denk ik? Het is allemaal zo geweldig, geweldig, geweldig. Ze kunnen ook alles. Ze kunnen alles- en ze kennen elkaar allemaal. Ge-wel-dig. Werkelijk formidabel. Maar wat ik steeds vaker denk, weet u wat ik steeds vaker denk?’

 

De vrouw kijkt de man vragend aan.

 

‘Sorry, I don’t speak Dutch’ zegt hij gegeneerd.

 

Even lijkt ze naar lucht te happen,
maar al snel herpakt ze zich.

 

‘Joh, it doesn’t matter- I speak Dutch so you can learn really easy from practice. Okay?’

 

Ze wacht niet op zijn antwoord en vervolgt haar uiteenzetting. ‘Maar wat ik nou denk als ik die ge-wel-dige mensen zo zie, waarom kijken ze nou zo serieus, zo gestresst? Zie jij ze lol hebben? En dan bedoel ik zonder drank of een pilletje in hun mik. Gewoon lol hebben, ik zie ze het niet doen. Alleen maar haast zie ik ze hebben, de hele dag door. Begrijp jij dat? Wat voor haast kunnen zij nou hebben? Ze hebben toch alles voor elkaar, ze hebben toch alles? Wat voor stress zouden zij in godsnaam hebben?’

 

Haar stem begint een beetje over te slaan, de man schuift nog een stukje meer van haar vandaan. Ze lijkt het niet te merken.

 

‘Heeft u wel eens stress? Stomme, vraag. Natuurlijk heeft u wel eens stress. U ziet er uit als een man die een baan heeft, een baan die niet is wat u leuk vindt, maar gewoon een baan. Am I right?’

 

‘Sorry?’ zegt de man voorzichtig.

 

‘Nou, weet je als ik zo naar jou kijk, dan denk ik: saaie vent misschien, maar daar hebben we nou wel iets aan. Jij lijkt me het type, hmm, stille held, degelijke huisvader, goede werknemer. Geen rottigheid en en vooral: geen ge-wel-dig-heid. Ik word doodziek van wat er van deze buurt geworden is. Met hun ruimteschip-kinderwagens en rosé op het terras. Bakje olijven, vier euro vijftig. Van de ratten besnuffeld zijn ze, allemaal!’

 

De bus komt de hoek om. De man laat haar voor gaan.

 

‘En ook nog eens een heer. Thank you,’ zegt ze tegen hem. Ze gaat bij de chauffeur zitten, de man kiest een plekje helemaal achterin. Hij kijkt naar buiten, en ziet de stille straten voorbij glijden. ‘Wat een provinciestad,’ denkt hij, ‘en wat een verschrikkelijke taal.’

 

Waarde

16-07-2014

Het was het niet waard.

Het was het niet waard.

/ /

16-07-2014

Anja keek naar de grond. In haar handen de krantjes die ze probeerde te verkopen, van elke twee euro die ze verdiende, mocht ze 90 cent zelf houden. Het was sinds vier maanden dat ze dit werk deed. De eerste maand was het ergste geweest, het staan, de gure wind, maar vooral de blikken. Gêne, de mensen voelden vooral veel gêne wanneer ze haar voorbij liepen. Ze keken haar niet aan, of alleen stiekem, heel vluchtig. Sommigen deden alsof ze aan het telefoneren waren, of op zoek naar iets, ergens heel diep in hun tassen. Kinderen staarden haar aan, pubers maakten grapjes.

Er waren ook mensen die een praatje met haar wilden maken, haar persoonlijk wilden leren kennen. Dat dacht ze eerst. Nu wist ze dat de naastenliefde van deze mensen voortkwam uit een onbedwingbare nieuwsgierigheid. Ze vertelde hen waar ze vandaan kwam, waar ze sliep, hoe het allemaal had kunnen gebeuren. Soms gaven de mensen haar dan een blikje cola. Lekker, maar wel slecht voor je tanden, dacht ze erbij. Haar tandarts deed alleen maar aan tandentrekken. Extractie, noemde hij dat.

Het levensverhaal dat ze met de mensen deelde was niet veel anders dan dat van haar vrienden van de straat. Maar voor de nieuwsgierige supermarktklanten was het buitengewoon exotisch, tragisch. Met een hart vol medeleven en een kar vol boodschappen liepen ze naar het parkeerterrein. Terwijl het verhaal voor Anja een andere vorm had gekregen. Het verhaal was geworden tot iets wat ze met zich meedroeg, maar niet van haarzelf was. Zijzelf was namelijk allang vertrokken. Die vrouw daar, bij de ingang van de supermarkt, die vrouw met dat pluizige haar, die vrouw in dat lila trainingsjackje, die vrouw was een restje. Anja was een restje geworden. Ze wisselde van standbeen. Nog zeven krantjes te gaan vandaag.

————————————————————————————————————————————————————————–
Maike deed haar sjaal om en bukte om de veters van haar dochter vast te maken. Vlinder was acht jaar, eigenlijk al een beetje te groot om haar veters te laten strikken. Maar ze was zo verdiept in het spelletje op haar Ipad, dat Maike besloot de strijd niet aan te gaan. Het was het niet waard.  Ze pakte de boodschappentassen, de lege flessen en dirigeerde haar dochter de voordeur uit. De ogen van het meisje bleven onafgebroken op het beeldscherm gericht. Maike liet haar in de auto stappen en leunde over haar heen om haar gordel om te doen.

‘Je zit voor mijn beeld, nu ben ik dood door jou’

Maike zweeg, het was het niet waard, ze moesten nog boodschappen doen. Ze startte de motor, langzaam reed de gezinswagen de woonwijk uit.

Er was zowaar plek vlakbij de ingang van de supermarkt. ‘Lieverd, doe je de Ipad nu even weg? We gaan boodschappen doen.’ Maike stiftte haar lippen in de spiegel van het zonneschermpje. Bij deze supermarkt kwam ze altijd bekenden tegen. ‘Ik blijf hier,’ kondigde Vlinder aan, ‘je hebt me net dood laten gaan, dus ik hoef niet meer mee.’ ‘Als je meegaat, mag je een toetje uitkiezen,’ zei Mayke nu, zich realiserend dat dat sowieso mocht, en dus niet genoeg zou zijn, ‘en een tijdschrift.’ Met een grote zucht legde Vlinder de Ipad naast zich neer. ‘Wat eten we vanavond?’ ‘Curry’ zei Mayke, ‘daar hou je toch zo van?’ ‘Ik heb meer zin in sushi’ zei Vlinder, terwijl ze naar de ingang huppelde.

Vlinder gedroeg zich boven verwachting, ze bracht de lege flessen weg, haalde nieuwe bananen en koos een toetje uit. Een familiebak Tiramisu, nogal veel voor hun gezin van drie, maar Maike liet het gaan, het was het niet waard. Een krijsend kind in de supermarkt, daar had ze nog veel minder zin in dan in het weggooien van een halve bak tiramisu.

Bij de tijdschriften kon Vlinder niet kiezen tussen de Donald Duck en iets voor meisjes die van paarden houden. ‘Maar papa vindt de Donald Duck ook heel leuk,’ zei ze, ‘Zullen we die voor papa kopen?’ Maike vond het lief dat haar dochter ook aan haar vader dacht en zei dat het goed was.

In de rij begon Vlinder zich te vervelen, ze hing aan de afscheidingshekjes en probeerde een koprol te maken. ‘Niet doen, straks bezeer je je nog’ zei een oudere dame tegen Vlinder. Die stak daarop haar tong uit. Maike deed alsof ze niks in de gaten had. Ze ging haar dag niet laten vergallen door één of ander bemoeizuchtig dametje.

Bijna buiten zag Maike de straatkrantverkoopster. ‘Zullen we een krantje kopen?’ zei ze tegen Vlinder. Die keek aandachtig naar de vrouw met de krantjes en zei toen beslist: ‘Nee.’ ‘Doe niet zo gek, we gaan nu gewoon een krantje kopen bij die mevrouw’ zei Maike, een beetje opgelaten, nu. ‘Ik vind haar haren niet mooi en haar kleren ook niet en het krantje is saai’ vulde haar dochter nu aan. De vrouw met de krantjes keek met lege ogen naar de grond. ‘Weetje wat mama doet? Mama geeft de mevrouw gewoon een beetje geld. Mama leest dat krantje eigenlijk ook nooit.’ Zenuwachtig opende Maike haar portemonne. Twintig cent aan kleingeld, een belediging zou dat zijn. Tien euro, twintig euro en vijftig euro in papier. Waar was dat vijfje nou gebleven? Waarschijnlijk aan Vlinder gegeven voor een ijsje, maar wisselgeld had ze niet gezien. Snel pakte ze het tientje uit haar portemonnee, ze probeerde het zo snel te geven dat Vlinder het niet zou zien. Maar ze zag het wel.

‘Ohoh! Mama! Je hebt die mevrouw tien euro gegeven!’ ‘Wees nou maar stil, we gaan naar de auto’ zei Maike. De straatkrantverkoopster stond nog even verloren bij de ingang. In haar ene hand het tientje, in de andere hand de stapel krantjes.

Eenmaal in de auto zei Vlinder: ‘Als zij tien mag, dan mag ik twintig.’ Ze pakte haar Ipad weer en speelde het spelletje met het geluid aan. Maike liet het maar gaan, het was het niet waard, vertelde ze zichzelf.

Leegte

05-06-2014

Het voelde alsof het allemaal niks met haar te maken had.

Het voelde alsof het allemaal niks met haar te maken had.

05-06-2014

Vertwijfeld keek Didi naar haar reflectie in de etalageruit van de dierenwinkel. Vroeger was ze mooi geweest, nu was ze redelijk knap. Ze was voorzichtig modieus gekleed, ze had een normaal postuur en tamelijk goed haar. Ze woonde in een middelgrote stad en was al zes jaar samen met haar vriend, een fijne man, die er goed uitzag. Gewoon goed. Ze woonden in een leuk jaren ’20 huisje met een erkertje en een tuin. De houten vloer en glas-in-lood schuifdeuren hadden haar hart sneller doen kloppen tijdens de bezichtiging.

Hij werkte fulltime op kantoor, zij vier dagen. Ze waren tamelijk jong en gezond. Er was aan niks een tekort. Er was aan niks een teveel. Soms was er even iets loos. Dan bleek de aannemer zijn werk niet netjes te hebben afgerond, dan bleek haar collega overspannen te zijn, dan bleek de belastingaanslag hoger dan verwacht.

Het voelde alleen alsof het allemaal niks met haar te maken had. Die vrouw daar in de etalageruit, de fijne lijntjes rond haar ogen, haar mond, de trenchcoat uit de uitverkoop van het dure warenhuis. De nagels die ongeduldig geknipt waren in plaats van gevijld. Een vrouw met potentie, maar hoelang blijft potentie bestaan, vroeg ze zich nu af. Hoelang voordat ze een vrouw met niet waargemaakte potentie zou zijn, misschien zelfs een vrouw zonder pretenties zou zijn? Lekker pretentieloos, zulk soort dingen zou men dan over haar zeggen. Als ze al over haar zouden spreken.

Ze had dorst, veel dorst. Of honger, dat kon ook, ze had alleen ontbeten, maar verder niks. Ze had plek bewaard voor slagroomtaart en knakworsten, haar nichtje werd namelijk zeven vandaag. Het kind van Didi’s broer, ze heette Marlotte. Dat van die naam was treurig, maar niks aan te doen. Ze had een hamster gekregen, in plaats van een broertje of zusje, wat ze eigenlijk had gevraagd. Ook dat was treurig, maar ook daar was niks aan te doen.

Didi zou een hamsterklimrek kopen of een bal waarin je de hamster kon stoppen zodat het beestje in totale paniek omringd door roze transparant plastic de hele kamer door kon rennen. Of een spiegeltje voor in de kooi zodat de hamster zou denken dat ze niet alleen was.

Vermoeid liep Didi de winkel in. Haar benen leken van lood, haar nek was stijf en in haar buik voelde ze een knoop.

Ze verkochten meer hamsteraccessoires dan ze verwachtte.

Holle boomstammen, wiebelbruggen, kasteeltjes, iglo’s, hemelbedjes, driewielers en een kookeiland behoorden tot de mogelijkheden. Na lang twijfelen kocht ze de funhouse: een plastic huisje met twee verdiepingen, drie kamers, een wit tuinhekje ervoor en ‘home sweet home’ boven de deurpost geschreven.

De jongen van de dierenwinkel was opgewekt, hij had net vier dozijn bevroren piepkuikens verkocht, zo vertelde hij. Didi knikte begripvol, rekende €18,95 af en vertrok. De dierenwinkel was niet ver van haar huis, onderweg kocht ze een krant.

Thuis zette ze thee, at ze een stuk ontbijtkoek en las ze de krant. Ze las over vrouwen die vermoord werden door mannen, door hun familie, door geestelijken, door wie er maar zin in had.
In het krantencommentaar las Didi dat de internationale verontwaardiging vrouwenrechten op de kaart zette. In de krant las ze dat vier ranzig uitziende radiomakers zich in een glazen gebouwtje op lieten sluiten tegen seksueel geweld. In de krant las ze nog meer over milieu, privacy, ministers en andere dingen die belangrijk waren en waar het slecht mee ging.

Ze legde de krant in de papierbak en stiftte haar lippen felrood. Ze pakte de autosleutels en vertrok naar de verjaardag van haar nichtje. Er zat niks anders op.

Wederhelft

02-05-2014

‘Een levende kat?’

‘Een levende kat?’

/ / /

02-05-2014

Een gewicht duwt op mijn borstkas. Ik lig in bed, het zal wel vroeg in de ochtend zijn. Ik weet dat ik wakker ben, maar probeer nog te doen alsof het niet zo is. Misschien kan ik dit vreemde gewicht wel in mijn droom plaatsen, zoals ik ook met de wekker kan. Soms is het vervelende gepiep een robot, soms een deurbel, soms een geluid waarvan de andere mensen in mijn droom zeggen dat ik het vooral moet negeren. Maar dit gewicht, dit zware gevoel op mijn borst, is nieuw voor me.  Er zit niks anders op: ik moet mijn ogen openen om te kijken wat er aan de hand is. Ik doe het heel langzaam, ik heb goedkope gordijnen, het felle licht zou me zo kunnen verblinden. Ik tel tot drie en open mijn ogen.

Twee gele ogen kijken terug.

Het zijn de ogen van een grote bruine gestreepte kat. Rustig kijkt het beest me aan, het maakt geen aanstalten mijn borst te verlaten, totdat ik rechtop ga zitten, met een klaaglijk mauwtje gaat het beest naast me in bed zitten. Ik hou wel van katten, maar ik heb er geen. Maar voordat ik verdere gedachten kan hebben over wie deze kat is en wie ik ben, heb ik koffie nodig. Ik trek mijn badjas aan en loop naar de keuken, de kat loopt mauwend mee.

Als mijn leven een film was, zou ik het beest een schoteltje melk geven, maar mijn leven is geen film en ik heb geen melk.

Dat is met een reden: een vriendin vertelde me dat melk alleen voor baby’s is en het lievelingsdrinken van kankercellen. Ik wist niet of het waar was, maar het klonk allemaal zo logisch dat ik stopte met het kopen van melk. Yoghurt en kaas koop ik nog wel, daar heeft ze niks over gezegd. Yoghurt en kaas lijkt me geen kattenvoer. En een vreemde kat in je huis is één ding, maar een vreemde kat met diarree is weer een heel nieuwe dimensie aan problemen waar ik nog niet klaar voor ben.

Als ik mijn koffie heb, bel ik mijn vriend. Bij alle problemen bel ik hem als eerste. Dat is soms wel vijf keer per dag, maar hij vindt het niet erg. Zo’n man is het. Hij heeft er waarschijnlijk al een halve dag op zitten, efficiënt ingedeeld met hardlopen, werken, koffie-afspraken en het maken van kapotte apparaten.

Soms introduceren mensen hun partner wel als hun betere helft. Bij mij is mijn wederhelft zoveel beter dat zelfs mijn vrienden hem als de betere helft zien. Als het uit zou gaan tussen ons, zitten al mijn vrienden in zijn team, denk ik. Behalve dan Maisy, maar zij heeft op Valentijnsdag haar huis in brand gestoken en zit nu op een gesloten afdeling. 

‘Dag lief, met mij.’

‘Jeetje, een telefoontje van jou en het is nog geen negen uur! Gaat het wel goed?’

‘Nou, het gaat wel goed,’ zeg ik, ‘maar er lag een kat in mijn bed vanmorgen.’

‘Een levende kat?’

‘Gelukkig wel ja. Maar ik vroeg me af, wat moet ik ermee doen? Ik denk dat’ie door het raam is binnengewandeld ofzo.’

‘Hoe ziet ie eruit?’

‘Bruin gestreept met gele ogen.’

‘Hmm, volgens mij is die van je overbuurvrouw.’

‘Heb ik een overbuurvrouw?’

‘Ja, laatst heb ik even met haar gesproken toen ik het oud papier weg deed. Weetjewel, die vrouw met die lange grijze haren. Ik zou hem gewoon naar haar toe brengen. Maar ik moet nu ophangen, ik ga zo boarden.’

‘Oh, shit- helemaal vergeten,’ zeg ik ‘Londen he?’

‘Frankfurt.’

‘Sorry, ik ben net wakker.’

‘Geeft niks, ik zie je morgen.’

We hangen op. Ik loop naar de kat en til het beest op. Het gaat zo makkelijk dat ik me afvraag of ik geen dierenarts had moeten worden, of kattenfluisteraar of zoiets.  Ik trek een paar slippers aan en doe de deur open. Plotseling spartelt de kat, met een klap valt de voordeur achter me dicht. Ik heb geen huissleutel, geen telefoon, geen geld. Alleen een kat die niet van mij is. Die ga ik eerst maar terugbrengen. Het huis van de overbuurvrouw blijkt een kattenluik te hebben, in een flits is het beest door het luik verdwenen.

Ik heb geen vrienden gemaakt in de buurt, geen buren met extra sleutels. Ik heb een vriend die in de lucht zit, hij heeft ook een sleutel. Op een kwartiertje lopen van mijn huis woont een vriendin van vroeger. In mijn badjas loop ik door de straten, er worden grapjes gemaakt door bouwvakkers, moeders houden hun kinderen angstvallig bij me vandaan. Morgen is hij er weer, mijn betere helft. 

Blind date

28-03-2014

Ik hou wel van vrouwen met humor.

Ik hou wel van vrouwen met humor.

/ / /

28-03-2014

Mooi opgemaakt zat Saskia in het café waar haar blind date zo zou komen. Het was een café waar ze heel vaak langs liep, maar nooit naar binnen zou gaan. Ze zou in elk geval geen bekenden tegenkomen. 

Ze was iets te vroeg en speelde daarom een spelletje op haar telefoon. 

‘Saskia?’

Ze keek op. Voor haar stond een kleine kale man met een donkerroze huid. Hij droeg een grote zwarte leren jas die zijn afhangende schouders accentueerde. Zijn bolle buik zat strak in zijn zwarte overhemd en de boel werd met moeite bijeen gehouden door de riem in zijn spijkerbroek.

Hoe hadden haar vrienden dit nu kunnen bedenken? Dit was toch niet haar marktwaarde? Of was het een grap? Dan wel een hele wrede, ook voor hem was het lullig.

 

‘Ik ben Johan’ begon de man.

 

Ze gaf hem een bemoedigend knikje.

 

Johan keek haar schaapachtig aan en zei toen: ‘Kom je hier wel vaker?’

 

‘Ja, ik heb hier wekelijks een blind date.’

 

‘Wekelijks?’

 

‘Ik maakte een grapje.’

 

‘Nou, dat is mooi, want ik hou wel van vrouwen met humor.’

 

‘Humor om om te lachen? Hou je daar wel van?’ Ze moest oppassen niet te sarcastisch te klinken.

 

‘Ja precies, ik zeg altijd maar zo: een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.’

 

Ze wist het zeker, dit moest wel een grap zijn.

 

‘Wil je wat drinken?’

 

‘Doe mij maar een chocomel.’

 

Ze stond op en liep naar de bar. Daar pakte ze haar mobiel en smste ze haar vrienden die deze date hadden georganiseerd. ‘Grapje zeker?’

Al snel kwam er een antwoord. ‘Hij is de peetvader van onze kinderen, geef het nou een kans.’ Saskia bestelde de drankjes, weer kreeg ze een sms. ‘En daarbij, zoveel tijd heb je ook weer niet he?’ Ze smste terug. ‘De hele avond hoor.’ Weer piepte haar telefoon. ‘We bedoelen qua leeftijd. Je bent toch ook al 32, er is geen tijd meer om kritisch te zijn op uiterlijk.’ Met een klap zette de barman het glas wijn en de chocomel van Johan neer. In het glas van Johan zette hij een roze rietje. ‘Dat wordt dan 5,50, of zal ik even een bonnetje maken?’

 

‘Nee, alsjeblieft niet.’ Ze legde een tientje op de bar en liep terug naar het tafeltje.

 

Daar zat Johan  languit op zijn stoel terwijl hij zijn handen op zijn buik liet rusten.

 

‘Zo. Jij hebt ook niet achteraan gestaan toen de achterwerken werden uitgedeeld.’

 

‘Pardon?’

 

‘Grapje Mariska, humor is gewoon heel belangrijk voor me.’

 

‘Ik heet Saskia. Of was dat ook een grapje?’ Ze nam een grote slok wijn. 
  

 

‘Zo, drink je altijd in dat tempo?’

 

‘Nee.’

 

Johan trommelde met zijn linkerhand op de tafel. Met zijn rechterhand hield hij het glas vast. Hij dronk met veel geluid uit het rietje.

 

‘Drink je altijd chocomel?’

 

‘Meestal wel ja. Ik drink in elk geval nooit koffie of wijn. Heel soms een biertje. Met een borrel met collega’s ofzo. Ja, dan weleens een biertje. Meestal drink ik chocomel. Lekker in de zomer en in de winter. Warm en koud. Echt een heel goed drankje. Maar genoeg smalltalk, hoe kan zo’n mooie meid nou geen vent hebben?’

 

‘Ik ben de ware gewoon nog niet tegen gekomen, denk ik.’

 

‘Moet je nu niet het omgekeerde aan mij vragen?’

 

‘Het omgekeerde?’

 

‘Ja, hoe een man als ik nu nog vrijgezel kan zijn.’

 

‘Hoe kan een man als jij nog vrijgezel zijn?’

 

‘Ik ben te goed voor vrouwen. Ze worden altijd compleet afhankelijk van me. Ze koken voor me, doen mijn was, houden de tuin bij, en in bed… naja, alles doen ze. Ze klampen zich aan me vast, zijn bang dat ik ze verlaat. Je begrijpt: ik lig echt heel erg goed bij de vrouwtjes. Ik kan het ze niet kwalijk nemen, maar uiteindelijk heb ik toch ook mijn vrijheid nodig.’

 

Saskia knikte. Haar glas was bijna leeg.

 

Met een luide slurp dronk Johan zijn glas leeg. De belletjes chocomel die nog op de bodem van het glas lagen maakte hij kapot met met rietje. Hij legde drie losse euro’s op tafel.

 

‘Ik stap maar eens op.’

 

‘Ga je weg?’ Vroeg Saskia verbaasd. Was het niet aan haar geweest om snel op te stappen?

 

‘Ach Sas, je bent een lieve meid, maar ik voel gewoon geen klik. Ik zoek toch een vrouw die iets sensueler is. Je hebt ongetwijfeld andere kwaliteiten, zoals humor en andere dingen. Maar weetje, humor van een externe partij heb ik niet echt nodig in een relatie, ik ben zelf al grappig genoeg.’

Moeten

17-11-2013

Wat is het verschil nu helemaal.

Wat is het verschil nu helemaal.

/ /

17-11-2013

De toeristen begrepen maar weinig van het verkeer en versperden het wegdek van de hele brug. De fietsers zochten hun weg tussen de fotograferende figuren door, sommigen lieten hun irritatie duidelijk merken, anderen gingen blijmoedig voorwaarts. Nu kwamen er ook fietsers van de andere zijde. Twee dames botsten bijna op elkaar. Een oudere dame met een brilletje met kogelronde glazen en een jongere vrouw van begin de dertig, met een warrig kapsel en parels in haar oren. 

‘U moet rechts fietsen!’ Riep de dame in bekakt Nederlands. 

‘Ik had het graag gedaan, maar er liepen allemaal mensen’ zei de andere dame terwijl ze gebaarde naar de voetgangers om hen heen.

‘Dan moet u bellen!’

‘Bellen?’

De vrouw demonstreerde het op haar eigen fietsbel. Driftig belde ze een paar keer achterelkaar. ‘Dat moet u doen.’

‘Nou, dat heb ik dus niet gedaan.’

‘Dat blijkt.’

 

De andere vrouw zweeg. Hierop stapten ze op hun fiets en begonnen ze elk in hun eigen richting weg te rijden, deze grap had al teveel tijd gekost. De jonge vrouw was haast aan het einde van de brug toen ze zich bedacht.

 

Ze keerde om en fietste ze snel ze kon achter de dame met het brilletje aan. ‘Mevrouw, mevrouw!’  riep ze. De dame met de bril keek om en stopte toen ze zag dat het de vrouw van zojuist was. ‘Komt u uw excuses maken?’ De jonge vrouw schudde haar hoofd, ‘nee natuurlijk niet’. ‘Nou, dat zou anders wel gepast zijn’ zei de dame met het brilletje, ‘maar dat zou ik u helemaal niet moeten vertellen, dat zou u moeten begrijpen.’  Ze verplaatsten zich naar de stoep.

 

‘Ik wilde u nog even zeggen dat ik helemaal niks moet. Of eigenlijk, ik moet al genoeg. En ik ken u nu misschien vier minuten en ik moet al zoveel. Ik moet rechts fietsen, bellen, mijn excuses aanbieden..’

 

‘Zo is het leven nu eenmaal- veel moeten en zo nu en dan een borrel’

 

‘Is dat hoe u ermee omgaat?’

 

‘Dat is hoe iedereen ermee omgaat.’

 

‘Ik ben al dat moeten een beetje beu.’

 

‘Nou, dan doet u het niet en dan kunt u intrek nemen onder de brug waar u mij zojuist bijna ondersteboven heeft gereden. Dan moet u helemaal niks, behalve ontlasten in de gracht.’

 

De jongere vrouw dacht even na. ‘Maar u wílt toch ook wel dingen, of is alles moeten?’

 

De dame glimlachte weemoedig. ‘Ach, kind, wat is het verschil nu helemaal. Vanaf het moment waarop een mens tamelijk comfortabel leeft, met een woning, voldoende voedsel en kledij- alles vanaf dat moment, kent het geen wezenlijk verschil tussen moeten en willen. We doen het onszelf allemaal aan, zoveel is zeker.’

 

De jongere vrouw dacht hard na over waarom ze ook alweer achter de dame was aangekomen, wat ze had willen zeggen, wat het probleem was geweest. De dame vatte het zwijgen als een aanmoediging op en ging door met praten.

 

‘Is het vrijheid om iets te willen? Wat voor gevoel geeft verlangen aan u? Is verlangen niet net zo dwingend als het gevoel iets te moeten?’

 

De vrouw knikte bedremmeld.

 

‘Goed’ zei de dame, ‘ik was op weg naar mijn vaste café, doet u er eentje mee? Maar voelt u zich vooral niet verplicht.’

 

Wachten

18-09-2013

Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag.

Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag.

/ / /

18-09-2013

‘Alles wordt alleen maar erger’ zei de vrouw met het hondje.

‘Veel erger.’ De man met de snor bromde instemmend.

 

Ze waren te vroeg bij de bushalte omdat de dienstregeling was veranderd. Daar had niemand ze iets over verteld. Ze waren allebei zo tussen de vijftig en de zestig en hadden een blik in hun ogen waaruit bleek dat ze wisten hoe de wereld in elkaar zat.

 

‘Niet dat het vroeger beter was’ vervolgde ze.

 

‘Maar minder slecht’ vulde de man met de snor aan.

 

‘Precies.’ Het hondje likte aan de handen van de vrouw.

 

‘Weet u waar het al

helemaal niet te doen is?’ 

 

‘Den Haag.’ Zei de vrouw.

 

Het begon te regenen.

 

Aan de overkant van de straat duwde een magere vrouw met zwarte kringen onder haar ogen een tweelingwandelwagen voort. De kinderen krijsten de longen uit hun lijf vanonder het plastic dat over de kar gespannen was. Pas toen ze de hoek om was verstomde de herrie.

 

‘Heeft u kinderen?’ vroeg de man met de snor.

 

‘Ja, twee. Een dochter en een zoon. ‘ De vrouw haalde twee pasfoto’s uit haar portefeuille. Grote bleke gezichten keken in de camera. ‘Dat is Miranda, zij is getrouwd en heb twee kindjes. En dat is mijn zoon Marcel, hij is net gescheiden. Jammer hoor, was een leuke meid.’  Ze stopte de foto’s weer terug.

 

‘Hij heeft geen kinderen?’

 

‘Nee, ze waren veel te druk met hun bedrijf, en nu zij weg is, doe ik haar werk.’

 

‘Wat voor bedrijf was dat dan?’

 

‘Daar kan ik niet teveel over zeggen. Het is met planten. En u? ook kinderen?’

 

‘Nee, wel een vrouw. Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag, dat wel.’

 

‘Met de dag?’

 

‘Ja, het is echt ongelofelijk. Elke ochtend bij het wakker worden denk ik: wat zal het nu weer zijn. Welke groeven zullen zich nu in haar kop hebben genesteld?’

 

‘Is het echt zo erg?’

 

‘Mevrouw, anders zou ik het niet zeggen. Ik weet in elk geval wel zeker dat andere mannen met hun tengels van d’r afblijven. Ik raak d’r zelf al niet veel meer aan. Nou, dat was twintig jaar geleden wel anders hoor, de hele buurt keek als zij door de straat liep. Maar toen begonnen we een eigen zaak, en je kent dat wel, dan gaat het hard.’

 

‘Wat voor zaak heeft u?

 

‘Daar kan ik ook niet zoveel over zeggen. Een soort incassobureau met onmiddellijk resultaat, zo noem ik het graag.’

 

‘Daar werken wij ook weleens mee. Maar laatst liep het een beetje uit de klauwen. Viel er niks meer te incasseren en was ons mannetje gelijk voor drie maanden opgeborgen.’ Vertelde de vrouw terwijl ze het hondje aaide. 

 

‘Ik denk dat ik weet met wie u in zee bent gegaan, was het schele Cor? Maakt niet uit, daar kunt u natuurlijk niks over zeggen. Wat mij meer interesseert, heeft u nog groen op voorraad misschien? Ik ga een paar daagjes met wat vrienden naar zo’n Center Parcs huisje, om te ontspannen weet u wel.’ Zei de man met de snor. 

 

‘Hoeveel heeft u nodig?’

 

‘Grammetje of honderd, misschien.’

 

‘Och jongen toch’ zei ze, terwijl ze in haar handtas rommelde.

 

Ze gaf hem een groen bolletje wol. ‘Het zit erin, gewoon netjes afwikkelen en dan heb je het. Ik zou de wol wel graag terug hebben, ik brei een sjaal voor Marcel namelijk, en die jongen heeft echt een stierennek,  dat is me wat.’

 

‘Wat wilt u ervoor hebben?’

 

‘Ach’ zei de vrouw, ‘helemaal niks, iedereen heeft toch een mazzeltje nodig op z’n tijd. Maar die wol kun je gewoon afgeven bij de hondentrimsalon bij de brug, daar ben ik elke week.’

 

De bus was er. Ze stapten in en gingen ver van elkaar vandaan zitten. Ze waren mensen die wisten hoe de wereld in elkaar zat. 

Cannelloni

02-09-2013

Alles heeft een reden toch?

Alles heeft een reden toch?

/ /

02-09-2013

Het was niet zijn bedoeling geweest het zover te laten komen.

Ze waren al een flinke tijd samen, maar het was pas sinds enkele maanden dat Edgar zijn vriendin begon te haten. Hij was onvoorstelbaar verliefd op haar geworden zeven jaar geleden, op een feestje van vrienden. Ze was mooi, slim en spontaan geweest. Nu bleef hij overwerken om maar niet thuis te hoeven zijn. Zijn carrière leed er in elk geval niet onder, sterker nog, hij klom sneller dan ooit.

Gepiep van zijn telefoon klonk, hij was niet verrast. Elke dag smste ze hem rond dit tijdstip. Dan was ze thuis van haar werk, had ze een kop thee gedronken en was ze weer klaar om hem lastig te vallen. Met boodschappenlijstjes, data voor etentjes met haar saaie vrienden of met nog een laatste punt in de discussie die ze dan een dag eerder hadden gevoerd. Van die berichten waarin stond: ‘Ik had het er nog over met Mel en zij vond ook dat ik gelijk heb.’ Of: ‘kijk maar op Wikipedia, Renee Zellweger  speelt wel in Cold Mountain.’ Of: ‘Koop je nog even diepvriesspinazie, maar niet die vieze die je vorige keer mee had genomen.’

Vandaag stond er iets anders. ‘Half 9 Giovanni Pizza?’ Het was lang geleden dat ze uit eten waren geweest en nog langer dat ze bij Giovanni Pizza hadden gegeten. Hij ging akkoord, een karafje steenkoude rode huiswijn zou de situatie waarschijnlijk meer goed dan slecht doen, schatte hij in. Hij smste dat het goed was en werkte nog even door.

Hij was 8 minuten te laat, maar dat was meestal zo. Haastig kwam hij het restaurant binnen, het interieur was nog precies hetzelfde als vroeger.  Er hingen visnetten aan het plafond en er stonden pilaren van gips voor de ramen. De serveerster was ook nog steeds dezelfde en nam zijn jas aan.

Edina zat al aan een tafeltje in de hoek.  Ze keek even op en las daarna verder in het vrouwenblad uit de leesmap die in de vensterbank lag. Hij gaf haar een kus op de wang en zei: ‘je ziet er mooi uit.’ ‘Leugenaar,’ zei ze terug.

De menukaarten werden gebracht, ze keken erin voor de vorm, ze aten altijd hetzelfde als ze in een Italiaans restaurant waren. Hij pasta met kip en pesto en zij cannelloni. Een karaf huiswijn werd snel gebracht. Edina was intussen aan het brood met kruidenboter begonnen.

Het gebrek aan zelfbeheersing maakte Edgar woest van binnen.

Waarom jezelf vol stoppen met ongezond en goedkoop eten als je weet dat er zo dadelijk eten wordt gebracht waar je wel om hebt gevraagd? Dit gesprek hadden ze al vele malen gevoerd met nogal onbevredigende eindes, dus besloot Edgar al deze gedachtes in stilte voorbij te laten gaan. 

 

‘Weet je waarom we hier zijn?’ Vroeg Edina met volle mond.

 

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, Edina dat weet ik niet.’

 

‘Noem me geen Edina.’

 

‘Maar je heet Edina.’

 

‘Rot toch op, je doet het alleen maar om mij te pesten.’

 

Het eten werd op tafel gezet. Ze aten zwijgend.

 

Edina hervatte het gesprek wederom met volle mond.

 

‘Nou, ik had bedacht- alles heeft een reden toch?’

 

Edgar knikte voorzichtig, hij wist niet waar ze heen wilde, maar de manier waarop ze tegenover hem zat, beviel hem helemaal niet. Ze leek op een dikke valse kat, klaar om toe te slaan.

 

‘Okee, hoe ga ik dit zeggen. Hmm, nee ik doe dit anders… Geef me vijf redenen waarom je bij mij bent.’

 

Nog zoiets irritants, dat ze hardop zichzelf in de rede viel. Concentreer je dan gewoon een beetje, dacht hij altijd. En dan deze vraag als uitsmijter. Hij slikte.

‘Nou, ik denk dat we samen…’

 

‘Waarom je bij MIJ bent’ siste ze over de tafel.

 

Razendsnel dacht Edgar na. Soms was aanval de beste verdediging. ‘Als je dat nog aan me moet vragen, kan ik beter vragen waarom jij bij mij bent’ kaatste hij terug. Snel nam hij een slok wijn.

 

Edina deed alsof ze gaapte. De half gekauwde cannelloni lagen nog in haar mond.

 

Hij begon haar niet te haten, besefte hij nu. Hij haatte haar al. Hartstochtelijk.

 

‘Dan is het vast sadomasochisme’ zei hij daarna zachtjes. Hij was zo moe dat hij niet eens wist of het waar was.

 

Haar ogen werden kleine spleetjes. ‘Sukkel’ zei ze terwijl ze haar bestek in haar eten legde en de dessertkaart van de naastgelegen tafel pakte. Nog zoiets, dacht hij. Nooit je hoofdgerecht opeten, maar wel een toetje bestellen. 

 

‘Jij iets toe?’

 

Hij schudde zijn hoofd.

 

‘Voor mij een grand dessert en een Irish coffee en voor hem een espresso met een glaasje kraanwater.’ Zei Edina geroutineerd tegen de serveerster.

 

Het grand dessert en de koffie kwamen tegelijk. Vol afgrijzen keek Edgar naar de berg ijs, room, koek en pudding waar zijn vriendin nu aan begon. Ze schoof het bord naar het midden van de tafel, maar hij wilde niet proeven, nee, ook geen hapje. Hij dronk zijn espresso op en keek haar aan. Ze had chocolade op haar wang en schraapte het kommetje panna cotta uit alsof het de laatste panna cotta op aarde was. Uit de speakers klonk voor de derde keer vanavond o sole mio. Ze verdienden deze tent, bedacht hij terwijl hij met zijn suikerzakje speelde. Hij had beter kunnen overwerken.  

 

Edina legde haar lepel neer. Edgar keek op, ze keek hem recht aan.

 

‘Ik ga dood Edgar.’

 

Hij versteende. De espresso, de pasta, de kip, de wijn en de pesto, hij proefde alles opnieuw maar dan bitter, verzuurd.

 

‘Hoe bedoel je je gaat dood? Zulke dingen kun je niet zomaar zeggen, hoe bedoel je, je gaat dood?’

 

Edina keek hem nog steeds aan, de chocolade nog op haar wang.

 

‘Ik was vandaag bij de dokter. Het is helemaal niet goed, Edgar.’ Ze huilde nu.

 

Edgar keek verdwaasd om zich heen. De vrouw die hij haatte, dit slechte restaurant, de te koude wijn. Hij wist dat hij het allemaal nodig had gehad, en nog steeds. Met trillende handen gaf hij zijn creditcard aan de serveerster.

 

Een paar maanden kreeg hij om vast te houden wat hij steeds weg had willen duwen, maar eigenlijk was het al verloren daar, tijdens het grand dessert bij Giovanni Pizza.

 

 

Onherroepelijk

16-08-2013

Je hebt geluk, ze zijn helemaal verwelkt.

Je hebt geluk, ze zijn helemaal verwelkt.

/

16-08-2013

Tine voelde zich die ochtend opgewekt zoals altijd, en ze schonk juist melk over haar cornflakes toen haar man haar aan het schrikken maakte.

‘Tine, wat doe je nou?’ Zei hij met een bezorgd gezicht.

 

Ze draaide zich om en keek hem aan. Wat bedoel je?

 

‘Weet je dan niet wat voor dag het is?’ Zei hij zachtjes terwijl hij schichtig om zich heen keek.

 

‘Woensdag?’

 

‘Nee- nee dat bedoel ik niet. Je moet trouwens ook fluisteren.’ Fluisterde hij.

 

‘Okee.’ Fluisterde Tine terug.

 

‘En op je hurken zitten.’

 

Ze ging gehurkt naast haar man zitten die ernstig keek.

 

‘Het is vandaag de dag van de stilte.’  

 

Voordat Tine iets terug kon zeggen, legde hij zijn hand over haar mond. ‘Ssst- schrijf het op een briefje.’ Hij gaf haar een pen en een notitieblokje.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

WAT IS DAT NOU VOOR ONZIN?

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

HET MOET. ZE KOMEN VANDAAG EN ALS ZE ONS HOREN ZULLEN WE ONHEROEPELIJK GEPAKT WORDEN.

 

Tine pakte de  pen en schreef:

 

WIE ZIJN ZE? EN ONHEROEPPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

JE BEGRIJPT DAT IK DAAR GEEN UITSPRAKEN OVER KAN DOEN. MAAR ZE KOMEN ANDERS ONHERROEPPELIJK.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

IK BEGRIJP ER NIKS VAN EN ONHEROEPPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

JE HOEFT HET NIET TE BEGRIJPEN. JE MOET JE GEWOON DEZE DAG STIL HOUDEN. ANDERS GAAT HET ONHERROEPELLIJK MIS.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

ZIJN ER MEER MENSEN OP DE HOOGTE? EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man schudde zijn hoofd en schreef:

 

VERTROUW ME NU MAAR. ZE KOMEN ANDERS ONHEROEPPELIJK.

 

Tine zuchtte diep en schreef:

 

MAG IK DAN NU GAAN ONTBIJTEN? EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

NIET MET CORNFLAKES. DAN GAAT HET NOG ONHERREOPELIJK MIS.

 

Tine pakte de pen en schreef:

IK WEET NIET WAAR JE MEE BEZIG BENT MAAR IK DOE ER NIET MEER AAN MEE. IK GA NU ONTBIJTEN MET CORNFLAKES. EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Driftig stond ze op, haar man zat hoofdschuddend op de keukenvloer.

 

Ze pakte het kommetje cornflakes van het aanrecht en zei hardop tegen haar man: ‘Nou je hebt geluk hoor, ze zijn helemaal verwelkt.’ 

 

Haar man zat nog steeds op de grond en gebaarde druk dat ze haar mond moest houden. Hoofdschuddend ging ze aan tafel zitten eten. Ze pakte de krant en was juist bij een artikel over thuisonderwijs aanbeland toen de deurbel ging.

 

‘Nog iemand die er niet aan meedoet’ mompelde ze.

 

Voor de deur stond een man met een wit geschminkt gezicht. Hij droeg een lichtblauw linnen pak en een wit t-shirt. In zijn linkerhand droeg hij een rode koffer van glimmend metaal. ONHERROEPEIJK FACILITY SERVICES stond er op de zijkant geschreven.

 

Kan ik u helpen? Vroeg ze.

 

‘We komen uw stem op stil zetten’ fluisterde de man.

Snel probeerde ze langs hem te glippen, naar buiten toe. Maar ook in de voortuin  stond een man in een lichtblauw pak, die haar tegen wist te houden.

De eerste man liet haar een briefje lezen.

 

ONHEROEPPELIJK ZETTEN WIJ UW STEM NU UIT. GAARNE HIERVOOR UW BEGRIP.

 

‘Je hebt onherroepelijk verkeerd gespeld’ stamelde Tine terwijl de mannen een bus roze poeder over haar heen strooiden. Langzaam ebde de angst weg, samen met haar stem die ze nu onherroepelijk was verloren. 

Bus

05-07-2013

Waar u naar kijkt is het gemiddelde.

Waar u naar kijkt is het gemiddelde.

/ / /

05-07-2013

Bijna had ik het gehaald zonder op de lijntjes te staan. De gemeente had nieuwe, grotere tegels gelegd en nu werd het steeds makkelijker om in normaal tempo te lopen zonder de lijntjes te raken. Helaas moest ik ineens hard niezen en was mijn rechtervoet op een lijntje terecht gekomen. De consequenties zou ik later moeten dragen. Somber stapte ik in de bus. 

 

‘Sorry mevrouw, maar daar kunnen we niet aan beginnen’ zei de buschauffeur.

 

‘Pardon?’ Vroeg ik.

 

‘Wij laten een gemiddeld aantal mensen van gemiddelde lengte binnen.’ De chauffeur sprak langzaam en na  het uitspreken van deze woorden likte hij zijn tanden af. Hij wees naar de spiegel die boven hem hing. ‘Kijk daar eens.’

Ik keek. De bus was voor eenderde gevuld, de mensen zaten verspreid en hadden allemaal keurig gekozen voor hun eigen plek. Praatgrage Henk voorin bij de chauffeur, moeder met kind in het eerste viertje, schuin daar tegenover een bejaarde dame, dan wat losse mensen met vermoeide gezichten en dan de achterbank met het geteisem.

 

‘Wat ziet mevrouw?’ Vroeg de chauffeur.

‘Gewoon, mensen, passagiers, zoals altijd.’

 

Hij schudde zijn hoofd.

 

‘Fout! Waar u naar kijkt is het gemiddelde. Dit is de gemiddelde groep passagiers, met de gemiddelde reistijd, kledingkeuze, opleidingen, leeftijd en, en nu komt het- lengte. En u- u mevrouw, u bent nu net even teveel.’

 

‘Teveel? Teveel voor wat? Trouwens, teveel van wat?’

 

‘Helaas kan ik u daar geen antwoord op geven- want we willen niet dat we bovengemiddeld van de dienstregeling afwijken. Stapt u even naar achter, we willen natuurlijk niet dat u nu juist die 1,3 persoon per maand bent die gemiddeld tussen de deur van een bus van het stads –en streekvervoer komt. ’

 

Ik schraapte mijn keel om een zo ongemiddeld mogelijk stemmetje te forceren. ‘Hoe kom ik nu bij het station?’ Vroeg ik.

 

‘Wellicht heeft de volgende bus wel behoefte aan iemand als u’

zei de chauffeur terwijl hij langzaam de deuren sloot.

 

Ik ging weer bij de halte staan. Een man kwam uit de woonwijk aangelopen, hij zag eruit alsof hij zojuist hertjes of ander wild uit hun lijden had verlost, maar in de wijde omtrek was maar weinig natuur. De lange donkergroene jas,  geruite sjaal en hoed van de man deden me denken aan een leven dat ik nooit had gehad. De man had een adellijke neus en golvende grijze haren. Hij keek  me aan en sprak toen plechtig: ‘Als ik een scheet laat in deze jas, blijft hij zo lang hangen, dat ik mezelf weet te bedwelmen.’ Hij klonk Duits, en knikte me vriendelijk toe.

 

Het werd me duidelijk- ik was gek aan het worden. Ik wreef in mijn ogen en staarde daarna naar mijn voeten, knokelige lange dunne voeten in goedkope teenslippers. De man met de hoed volgde mijn blik. ‘Wispelturigheid zit in de tenen, mevrouw. En kijkt u eens aan- wat een tenen. Uw tenen weten nog immer niet waar ze heen willen groeien, is het niet? Een beetje links, een beetje rechts, een beetje omhoog, oder nicht? Ach, mijn arme Fraulein- geen enkele keuze maakt u met lichte voeten, zoveel kan deze oude man wel zien.’

 

Hij keek op de dienstregeling. ‘Hoeveel wijkt die gemiddeld af?’ Vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op.

 

‘Dreizehn Minuten.’ Mompelde de man. Hij leek ontevreden te zijn met dit vooruitzicht en opende zijn lange groene jas. Links hing een groot geweer, dat hij hij met een efficiënte beweging uit de voering losmaakte. ‘Ziezo’ zei hij, ‘Jetzt get’s loss’. Met flinke passen liep hij naar het nabijgelegen speelpleintje. Met het geweer boven zijn hoofd geheven liep hij schreeuwend hij het veldje op. Een klein meisje rende huilend weg, de man had haar roze stepje ingenomen.  Hij was hardop aan het lachen en smeet zijn geweer in de zandbak. In een rotgang stepte hij de straat uit, zijn groene jas waaide als een cape achter hem aan. 

 

De volgende bus naderde. De buschauffeur was naakt en zwaaide enthousiast. Achterin zaten alleen maar negers met Ipads. 

Ik besloot vandaag thuis te werken en liep terug zonder op de lijntjes te stappen. 

Romantiek

26-06-2013

Ze durfde best te leven.

Ze durfde best te leven.

/ / /

26-06-2013

David was er nog steeds niet. De glazen wijn die Lena twee uur eerder had ingeschonken waren in de gootsteen omgekeerd en het schaaltje olijfjes had ze afgedekt met folie en in de koelkast gezet. Hij zou wel een bekende zijn tegengekomen of zoiets, bedacht ze.

 

Ze masseerde haar slapen. Morgen had ze een functioneringsgesprek op haar werk, ze was nerveus hoewel ze wist dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Bovendien hadden ze net een workshop gehad op het werk, NLP,  Neurolinguistic Programming. Krijgen wat je wilt, door de juiste woorden. Zelf de baas zijn over je gesprekken. Bij David werkten de technieken niet.

 

De sleutel in  het slot. Daar zou je hem hebben.

 

‘Dag liefste’  Zei hij.

 

‘Wat was je aan het doen?’

 

‘Even lopen.’

 

‘Flink stuk zeker?’

 

‘Ja.’

 

Ze stond op. ‘Ik spring onder de douche, mijn schouders zitten weer helemaal vast. Zo aflevering Borgen kijken?’

 

‘Okee.’

 

Ze liep naar de badkamer. Waarom had hij geen excuses gemaakt? En had hij gevraagd hoe haar dag was? Had zij eigenlijk gevraagd hoe zijn dag was? Nee, maar dat was omdat dat de soort vragen waren die hij niet kon beantwoorden. Hij doolde maar wat rond, at een broodje, zette wat koffie, zoiets. Mensen reageerden altijd enthousiast als ze vertelde dat haar vriend kunstenaar was, maar van de donkerte had niemand een idee. Van de muziek die ‘s nachts aan stond, van een man die tot drie uur ’s middags in bed lag,  van een man die ontbeet met een biertje en die in de tuin wilde staan in de regen, evenmin. Zou ze zometeen haar gesprek oefenen met hem? Dat scheen de beste voorbereiding te zijn, oefenen met je partner. Maar dat hing dan wel van je partner af. Toen ze bij het bedrijf was aangenomen kon hij maar niet ophouden te vertellen hoe ongelofelijk hij het vond dat zij zich 36 uur per week in een kantoorgebouw liet opsluiten. ‘Durf te leven’ riep hij dan. Ze durfde best te leven. Morgen moest ze ook even nieuwe conditioner kopen. Bij welke aflevering waren ze ook alweer gebleven?

 

Met zijn badjas aan kwam ze de kamer weer binnen. Haar haren waren in een handdoek gewikkeld die ze op haar hoofd droeg.

 

‘Weet jij nog welke aflevering?’ Zei ze terwijl ze water in de waterkoker deed.

 

‘Nee.’ David masseerde zijn slapen. Bij welke aflevering waren ze gebleven? Bij welke aflevering? Hij verlangde naar dronken worden, in een kroeggevecht belanden, cocaïne snuiven van de buik van een Russisch hoertje.

 

‘Hoe was je dag?’ Ze zette de theepot op tafel. De mokken pasten erbij.

 

‘Wel goed, het wordt weer kouder. Die van jou?’

 

‘Gewoon.’

 

Ze waren bij aflevering acht, het was spannend. Ze keken ook naar negen.

 

‘Ik ga naar bed’ zei Lena toen, ‘morgen vroeg op.’

 

‘Ik kom zo.’ Zei David.

 

Het was half vier toen ze zijn armen om zich heen voelde. In de morgen stond ze zachtjes op. Vanmiddag zou ze naar zijn atelier komen. Ze had er speciaal de hele middag vrij voor genomen. Maar eerst het gesprek.

 

Het gesprek verliep zoals ze had gehoopt. Zaken gingen goed, ze functioneerde goed en mocht haar nieuwe competentie-speerpunten mailen. Het was een modern bedrijf waar ze werkte, een bedrijf met oog voor haar werknemers, dat stond ook in de vacaturetekst. Lena gaf net een hand ter afscheid toen de chef zei:

 

En thuis ook alles goed?

 

‘Jaja, zo zijn gangetje, had ze gezegd.

 

In de lift herhaalde ze de woorden. Thuis ook alles goed. Thuis ook alles goed.

 

 Haar hart bonsde in haar keel terwijl ze de woorden opnieuw proefde. 

 

Goed alles ook thuis. Ook alles thuis goed. Goed thuis alles ook. Thuis. Alles. Ook. Goed.

 

De woorden aten haar op. Ze had nergens verstand van. Alles goed. Ook thuis.

Het was half een. David werd wakker. Hij rekte zich uit en streelde over zijn buik. Zachter dan eerst. Samenwonen, daar werd je lijf zachter van. Maar je geest niet. Straks zou ze het werk gaan zien. Hij dronk koffie en fietste naar zijn atelier.

 

Het was koud in het atelier, maar voor David maakte dat niet uit. Het was zijn bunker, weg van de mensen, weg van wereld. De ruimte zat in een leegstaande loods en had geen ramen. De muren waren wit geschilderd en de vloer was van beton. Langs de wanden lagen stapels hout, kranten, gescheurde papieren, oude verfpaletten en allerlei gereedschap.

 

Eindelijk kwam ze kijken naar zijn laatste creatie, een installatie die hij had gemaakt in opdracht van de stichting ‘Week van de Romantiek.’  

 

De romantiek had een stichting gekregen en een week. Eerst had David er niet aan mee willen werken, maar spannende boeken en kanker hadden ook een eigen week, en romantiek had ook de nodige impact op mensenlevens, dus had hij toch maar besloten de opdracht aan te nemen. Het was ook een goedbetaalde klus,  daarmee kon hij Lena wat ontlasten. Zij had de afgelopen drie maanden de huur in haar eentje opgebracht. Morgen zou de stichting het werk komen ophalen. ‘Voel je vrij’ hadden ze gezegd. Dat had hij zoveel mogelijk willen uiten in het werk, het gevoel van vrijheid in de romantiek. Lena zou er waarschijnlijk weinig van begrijpen. Ze wist weinig van vrijheid en kon niet wachten tot hij een ring om haar vinger zou schuiven. Dat vond zij dan weer romantisch.

 

Ongeduldig liep hij heen en weer door de ruimte. De tl-buizen maakten een zoemend geluid en zijn voetstappen klonken hol. Toen klonk vanuit de verte achtereenvolgens het geluid van een auto, een dichtslaand portier en van hoge hakken. David snelde naar de deur om Lena binnen te laten. Ze droeg haar dure trenchcoat en haar haren waren opgestoken. ‘Nou’ zei ze, ‘ik ben benieuwd.’

 

‘Wacht’ zei hij. ‘Blijf staan, dan doe ik eerst het licht uit en dan weer aan. Dan is het meer een verassing, anders zie je het gelijk.’ Ze knikte. Toen het licht uit was, pakte David haar bij de hand en leidde hij haar naar het kunstwerk. ‘Ben je er klaar voor?’ Het licht ging weer aan.

 

In het midden van de kamer stond een lange houten tafel met daarop een naakte etalagepop. Het was een kale slanke vrouw met grote borsten, een smalle taille en onvoorstelbaar lange benen. Ze lag languit en keek naar het plafond. Aan het hoofd van de tafel stond een andere etalagepop. Een mannenpop, in speedo gehuld, met aan zijn voeten zwemflippers en op zijn hoofd een snorkel en duikbril. In zijn hand hield de mannenpop een grote kettingzaag die net boven de hals van de vrouwenpop rustte.

 

Tevreden keek David naar het stilleven. Lena zei niks. ‘Kom schatje’ zei David toen. ‘Je moet hem nog wel even aandoen.’ Hij begeleidde Lena naar het paaltje met de grote rode knop erbovenop. ‘Geef maar een tik op de knop.’ Met tegenzin duwde ze de knop in. Frank Sinatra’s Strangers in the Night galmde in de ruimte terwijl de armen van de etalagepop met de kettingzaag naar beneden zakten. De hals van de vrouwenpop werd geraakt, uit haar ogen, borsten en knieen spoten straaltjes rode verf. Lena ving het deels op met haar jas.

 

‘En wat vind je ervan?’ Zei David met glanzende ogen. ‘Ik ben er echt heel tevreden over.’

 

‘Kan de verf uit mijn jas?’ Zei Lena met bevende stem.

 

‘Ik denk het wel.  Maar wat vind je er nou van? Ik heb hier maanden aan gewerkt en dit is je reactie? Vlekjes in je jas?’

 

‘Je had me wel even mogen waarschuwen. En wat ik van dit werk vind? Wat denk je nou zelf, mijn vriend mag een werk maken voor de week van de romantiek, en dit is het?’

 

‘Ja, dit is het, ja.’

 

‘Ik vind het niet zo romantisch.’

 

‘Ik mocht alle vrijheid nemen die ik wilde, hadden ze gezegd. Dit is mijn persoonlijke interpretatie van romantiek.’

 

‘Maar ik ben toch je geliefde, waarom kom ik niet voor in je werk?’

 

‘Hoezo kom je er niet in voor? Dit werk gaat ook over jou, over ons. Het gaat over alle liefdes, over alle stellen.’

 

‘Ik zie een naakte vrouw die vermoord wordt’ Zei Lena. Haar stem trilde.  

 

David lachte.  ‘Schatje, je kijkt niet goed. De vrouw is niet vastgebonden ofzo, ze wil graag dat hij haar vermoordt. Hij ziet haar ook liever leven, maar doet dit uit liefde. Daarom is de muziek ook zo romantisch. ‘Lovers at first sight, in love forever. It turned out so right for strangers in the night’ Prachtig toch! Zoals bij ons!

 

‘Wij kenden elkaar al via Marijn, weet je nog? Wij waren nooit strangers in the night.’

 

Ze bedacht zich.

 

‘Of eigenlijk- we zijn altijd strangers gebleven.’ Ze keek naar haar voeten.

 

David bekeek de kettingzaag nauwkeurig en zei: ‘Sorry Lena, maar het gaat nu even niet over jou, het zou leuk zijn als je me kon steunen hier.’

 

Een traan rolde over haar wang. Langzaam liep ze naar de deur.

 

David keek haar na en drukte nogmaals op de rode knop.  

Coulance

31-05-2013

‘Wat vinden wij hiervan?’

‘Wat vinden wij hiervan?’

/ /

31-05-2013

‘Als ik nou de dagen allemaal zou nummeren,  en niet langer een naam zou geven, zou ik me dan elke dag anders voelen?’ Peinste de vrouw. Ze keek naar haar hond die op deze koude ochtend in de lente helemaal geen zin had gehad mee uit te gaan. De hond snuffelde wat rond, leek geen besef te hebben van tijd of dagen, geluk of ongeluk. Eten, slapen en uit. Wat een eenvoudig bestaan.

De vrouw was niet ongelukkig, ze wist eigenlijk precies hoe gelukkig ze was op welke dag van de week. Vrijdag meer dan donderdag, bijvoorbeeld. En op maandag weer minder dan dinsdag. Welk nummer zou deze dag hebben? Januari, 31 dagen, plus februari, dat waren er 28 of toch 29 dit jaar?

 

‘Wat zijn wij aan het doen?’ Klonk ineens een barse stem.

 

De vrouw schrok op. Tegenover haar twee mannen in uniform die uit het niets leken te zijn verschenen.

 

‘Ehm, de hond uitlaten?’ Vroeg ze.

 

‘Zijn wij op de hoogte van het feit dat dit geen uitlaatzone is?’

 

Het was verwarrend. De vraag was alleen door henzelf te beantwoorden, maar leek wel aan haar gericht. Of misschien spraken ze ook tot Bobo die rustig rond snuffelde in het gras.

 

‘Of jullie op de hoogte zijn..?’ Probeerde ze.

 

‘Nee, mevrouw. U bevindt zich in een zone waar u geen honden mag uitlaten.’ De man wees op het bord. ‘De uitlaatzone is daar.’ Hij wees naar een naastgelegen veldje, zo’n vijftien meter verderop.

 

‘Nou, dan zal ik me maar snel naar die zone begeven.’ Zei de vrouw.

 

‘Weet u wat dat kost?’ Zei de man links met de grote rekenmachine in zijn hand.

 

‘Nee.’

 

‘Honderd-en-dertig euro.’ Zei hij, heel langzaam nu.

 

‘Och heden, dat is nogal wat. Ik was er niet bij met mijn hoofd,  kan ik er vandaag vanaf komen met een waarschuwing alstublieft?’

 

De man links rolde met zijn ogen. De man rechts keek zijn collega aan. ‘Wat vinden wij hiervan?’

 

‘Als ik nu meteen naar het juiste gebied loop, kunnen wij dit incident dan vergeten misschien?’ Probeerde ze. 

 

‘Heeft u soms geen respect voor onze baan? Denkt u soms dat wij zulke delicten zomaar kunnen laten gaan?’

 

‘Nee absoluut niet, maar ik hoopte dat u kunnen overwegen…’

 

‘Heeft uw hond zich al ontlast?’ Onderbrak de linker man haar.

 

‘Pardon?’

 

Ze keken alledrie naar Bobo die nu rustig hurkte. Met grote ogen keek hij de mannen aan terwijl er langzaam een lange bruine sliert op het gras viel. En nog een. En nog een. 

 

‘Dit is precies waarom wij hier zijn.’ Zei de rechter man.

 

Zijn collega knikte instemmend.

 

‘Dat wordt dan tweemaal honderd-en-dertig euro, wat neerkomt op twee-honderd-en-zestig euro, mevrouw.’

 

‘Kost hondenpoep 130 euro? De hond kostte maar vijftig!’

 

‘U heeft niet voldaan aan uw opruimverplichting.’

 

‘Omdat ik met jullie in gesprek ben.’

 

‘Wilt u met ons in discussie gaan? Dit is overduidelijk een heterdaadje’

 

‘Maar ik kan het toch nu opruimen?’

 

‘Uiteraard.’

 

Haastig zocht de vrouw naar het plastic zakje voor de poep van Bobo. Ze vond het niet.

 

‘Ik ben mijn zakje kwijt’

 

‘Dat wordt dan twee-honderd-en-zestig euro. Eenmaal buiten de zone lopen en eenmaal negeren van de opruimverplichting.’

 

‘Maar als ik de poep nu weghaal, is het 130 euro?’ stamelde de vrouw.

  

‘Correct.’

 

Ze haalde diep adem en ging op haar hurken zitten. Met haar blote handen raapte ze drol bijeen. Hij was nog warm, de substantie haast olie-achtig. Zeker door de restjes makreel van gisteravond die ze Bobo had gevoerd.

 

De rechter man keek haar vol afgrijzen aan terwijl de linker driftig tikte op zijn rekenmachine tikte. Hij vroeg haar naam, adres en identiteitsbewijs. Met haar met poep besmeurde hand ging ze haar jaszak in en viste ze haar rijbewijs eruit. Ze reikte haar rijbewijs aan, maar de man pakte hem niet.  Ze moest het nummer zelf voorlezen.

 

‘Dan nog even uw handtekening.’

 

De man wilde het pennetje aan haar geven, maar bedacht zich toen hij de stinkende hand dichterbij zag komen.

 

‘Weet u wat? Vandaag voeren we coulancebeleid. U komt er vanaf met een waarschuwing. Wij wensen u een fijne middag.’ Haastig liepen ze terug naar hun busje. 

 

De vrouw staarde de mannen na. Bobo likte aan haar handen. Ze wist niet meer welke dag het was. 

Wens

06-05-2013

'Als je nu een wens mocht doen, wat zou die dan zijn?’

'Als je nu een wens mocht doen, wat zou die dan zijn?’

/ / / /

06-05-2013

Ze zaten in de tuin. ‘Als je nu een wens mocht doen, wat zou die dan zijn?’ Marie keek naar haar verloofde David die de krant aan het lezen was. De tuin begon te bloeien, over een paar jaar zou het zijn zoals ze het nu in haar hoofd had. Dan zouden ze ook zo’n rieten bankstel kopen met grote zachte kussens, maar voor nu hadden ze witte plastic tuinstoelen die in verschillende standen konden, erop lagen groen geruite kussens die de moeder van David cadeau had gedaan.

 

‘Niks. We hebben het toch goed zo?’ David keek niet op van zijn krant.

 

‘Ja, maar een wens is toch leuk? Je mag ook een villa kiezen, of een wereldreis of een bioscoop in de kelder, een nieuwe auto.  Toe, je wenst toch wel iets?’

 

‘Sorry, Marie, maar wat is dat nou voor een vraag?’ Zei David terwijl hij de krant op tafel legde.

 

‘Nou, gewoon, zie het als een gedachtenoefening.’ Ongeduldig bewoog Marie met haar voeten.

 

‘Ben je ongelukkig?’

 

‘Hoezo ongelukkig? Jezus, ik stel je gewoon een vraag. Ik begin een gesprek met je, dat is wat mensen doen als ze een relatie hebben. Ze praten. Moet je nu echt altijd alles zwaarder maken?’

 

Marie wist dat ze het gesprek de verkeerde kant op duwde, maar ze kon zich niet bedwingen. David wist waar dit naartoe zou gaan. Hij had er geen zin in en pakte zuchtend de krant weer van tafel.

 

‘Ik zit hier een krant te lezen in de tuin, en jij komt me storen met allerlei onbenulligheden. En dan maak ik het zwaar?’ Hij sloeg de krant open.

 

Met een mep sloeg Marie de krant naar beneden.

 

‘Onbenulligheden? Onbenulligheden? Praat ik over onbenulligheden? Nee, JIJ bent een interessante gesprekspartner. Naja, misschien als je van voetbal houdt of oeverloos geouwehoer over politiek of aandelenkoersen.’

Ze begon op dreef te raken. Ze kon haast niet kiezen waar te beginnen, welke munitie eerst af te vuren. Als een kat zat ze klaar om haar nagels uit te slaan, wachtend op een beweging van haar prooi.  Maar David werkte niet mee. Hij stond rustig op en keek haar koud aan. Ze wist dat hij ook woest was, want zijn vuisten waren gebald, zijn knokkels wit. Maar schreeuwen zou hij niet doen. Hij was trots op zijn zelfbeheersing, de waardigheid die hij altijd wist te bewaren. Het maakte haar nog razender.

 

‘Luister Marie,  ik ga even douchen, mijn ouders zijn over een uur hier.’

 

Marie liep achter hem aan. ‘Je bent een arrogante lul- voel je je te goed om met mij te praten? Vind je het allemaal geouwehoer? En dan zometeen mooi weer spelen als je ouders hier zijn?’

 

‘Marie, alsjeblieft, maak er nou geen drama van.’ David liep de trap op, door naar de badkamer. Marie volgde al fulminerend op enkele centimeters. ‘Drama? Drama? Dan gebeurt er tenminste nog iets hier!’ 

 

Ze maakte aanstalten om David in te halen, maar in haar woede zwiepte ze wat uit met haar been en wist ze haar kleine teen met een ferme tik tegen de poot van de salontafel te slaan. Het werd zwart voor haar ogen, ze hapte naar adem. Ze probeerde te vloeken, maar bleef hangen bij een langgerekte a-klank. Zoveel pijn uit zo’n klein teentje. 

David draaide zich om. ‘Gaat het een beetje?’

 

Bleekjes schudde ze haar hoofd.

 

‘Laat me eens kijken.’

 

Voorzichtig raakte hij haar voet aan, daarna haar tenen. Toen hij bij de kleine teen kwam maakte Marie een zacht grommend geluid. Ook zij kende zo haar trots.

 

‘Gebroken.’

 

‘Godver.’

 

‘Wil je wat water?’

 

‘Nee.’

 

‘Goed, ik bel mijn ouders af, dan gaan we daarna naar de Eerste Hulp.’

 

‘Mag ik toch wat water misschien?’

 

‘Nee.’ 

Geluk

22-04-2013

Zwijgend aten ze witlof met aardappelen en een slavink.

Zwijgend aten ze witlof met aardappelen en een slavink.

/ / /

22-04-2013

Margreet was op weg naar huis van haar cursus aquarelleren toen ze haar echtgenoot Henk op het terras zag zitten. Straalbezopen, met lodderige ogen en zijn neus als grote donkerrode vrucht in het midden van zijn gezicht.  Hij was aan het lallen met zijn vrienden, de tafel stond vol met glazen jenever. Dit was niet de bedoeling. Driftig stapte ze het terras op. ‘Henk, wat doe je hier? Ik dacht dat wij hadden afgesproken dat jij het gazon ging maaien?’ 

Henk keek haar aan en zei tegen zijn vrienden; ‘Welkom in mijn leven. We hebben afgesproken dat ik het gazon zou maaien. Zoiets spreken we dan samen af- maar ik moet het doen. En nu zit ik hier en krijg ik een draai om mijn oren.’

‘Rustig maar Henk’ zei een van de vrienden. ‘Margreet, wil je ook een drankje, pakken we er gewoon een stoeltje bij.’

Margreet wilde geen drankje. Ze negeerde de vriendengroep en begon aan Henk zijn arm te trekken. ‘Kom, we gaan naar huis, je hebt al genoeg gehad- en vanavond komt de notaris eten met zijn vrouw. Dat weet je toch nog wel, neem ik aan? Die afspraak staat al weken, en je pak is net gestoomd. In godsnaam Henk, wat heb je gedaan? In deze staat ben je niet toonbaar.’

‘Niet toonbaar- niet toonbaar. Nee, jij trekt volle zalen,’ lispelde Henk. Hij slikte een boer weg en stond op. Hij wankelde op zijn benen en hield zich vast aan de rugleuning van de stoel naast hem. Hij wees naar Margreet en wendde zich tot het volle terras.

‘Zij daar, is mijn vrouw. We spraken af samen te zijn tot de dood ons scheidt, maar weet je wat het is? Het is niet waar wat ze zeggen.’

 ‘De dood scheidt je niet. De dood treedt in op het moment dat je die ring om je vinger hebt.’

‘Kerel, doe eens rustig’ probeerde zijn vriend hem te kalmeren.

‘Goed, ik overdrijf- misschien is het niet het moment dat je de bruiloft hebt enzo. Het is erger dan dan dat. Ik noem het stervensbegeleiding- zo is mijn leven. Ze houdt me in leven- maar wat voor een leven is dit? Ik mag niet teveel drinken of eten, ik mag niet te laat naar bed, ik moet het gras maaien, het vuil buiten zetten en de vijver schoonmaken. Ik moet eten met onvoorstelbaar saaie mensen die hoog aanzien hebben. Ze kiest wat voor kleren ik draag- ze kiest welke zeep ik gebruik, welke auto ik rijd, welke planten ik koop.’

Margreet stond bedremmeld te kijken, ‘Henk, gaat het wel? Of moet ik de  de dokter bellen?’

‘De dokter? Wat ga je zeggen? Dat ik teveel waarheidsserum heb gedronken?’ Henk hief zijn lege jeneverglas in de lucht.

Een taxi werd gebeld. Onder tegenstribbelen werd Henk achterin gezet, in de gordels met de deuren op het kinderslot. Margreet nam voorin plaats en siste naar achter. ‘Als je maar niet denkt dat ik me zo laat vernederen, Henk. Als je dat maar niet denkt. ‘

Thuis belde Margreet de notaris en zijn vrouw af. Daarna ging ze koken. Zwijgend aten ze witlof met aardappelen en een slavink.  ‘Ik heb ook veel voor jou moeten opgeven,’ zei Margreet terwijl ze de lege borden verzamelde. ‘Denk je dat ik hier wilde wonen? In deze streek? Denk je dat jij de meest aangename echtgenoot bent, met al je nukken? Waarom zou ik met de notaris willen eten en met de wethouder? Omdat ik verslaafd ben aan status? Of omdat dat de enige mensen zijn die nog weleens naar een museum of een concert gaan, ergens buiten dit dorp? Ik geef niet om de jaarlijkse braderie of om lessen aquarel of bloemschikken. Zelfs de oranjevereninigng heeft mijn volledige aandacht niet. Hetzelfde voor mijn boekenclub. Maar het is pas wanneer ik stil zou staan bij al die dingen, dat jij het zwaar zou krijgen. Niet nu. Dus haal het niet in je hoofd het slachtoffer uit te hangen hier.’ 

Ze pakte een koffiefilter en zette koffie. Ze haalde een vochtig doekje over het aanrecht terwijl het koffie-apparaat begon te pruttelen.

 

‘Wil je ermee stoppen?’ vroeg Henk  toen ze een kop koffie voor hem neerzette.

 

‘Doe niet zo gek. Natuurlijk niet. Je gaat toch niet na veertig jaar huwelijk jaar nog stoppen? Wat zouden de kinderen wel niet zeggen.’

 

‘Hoevaak zien we die nou helemaal?’

 

‘Wil jij ermee stoppen Henk?’

 

‘Nee.’

 

‘Nou dan. Ik ga naar de studeerkamer, ik heb nog huiswerk van mijn cursus Kunstgeschiedenis liggen.’

 

Henk knikte. Morgen zou hij het gras gaan maaien.  

Kapper

14-03-2013

Ik wilde niet vallen met kniebeschermers. Ik wilde bloeden.

Ik wilde niet vallen met kniebeschermers. Ik wilde bloeden.

/ /

14-03-2013

‘Wat voor werk doe je?’ 

Normaal gesproken kwam het nooit tot dit punt bij de kapper omdat ik altijd deed alsof ik doofstom was. Helaas werd ik ditmaal gebeld tijdens het wachten op mijn beurt, wat me erg stoorde omdat ik het ‘real life verhaal’ over een doodnormaal meisje dat ‘s nachts sm-meesteres was, nog niet uit had. Aan de telefoon een dame die wilde weten wat ik van het proefabonnement had gevonden. Ik dacht aan de stapel opiniebladen die nog in het plastic naast mijn bed lag en begreep dat dat was waar de vrouw op doelde. Het was geen bijzonder lang gesprek en ik denk dat het voor beide partijen weinig bevredigend was. Gelukkig kon ik ophangen met de woorden ‘sorry, mijn kapper staat voor me, ik moet nu gaan.’ Nadeel was dus de situatie van een gesprek met de kapster.

Ze was een mooie vrouw, mijn kapster. Lekker bruin, een romig figuur, lang geblondeerd haar met krullen. Ze was helemaal in het zwart gekleed, dat moest van de baas hier. Onderzoekend keek ze me aan via de spiegel. ‘Wat voor werk doe je?’

Ik glimlachte weemoedig naar mijn spiegelbeeld. Wat deed ik nu eigenlijk? Niks om al teveel woorden aan vuil te willen maken. Beetje koffie inschenken, beetje kinderen in het gareel houden, beetje administratief. Ik keek naar mijn gezicht, hoe kon het nou dat ik wallen onder mijn ogen had? Met dat leventje van mij? Wat voor werk deed ik? Het antwoord was nog saaier dan de vraag.

In principe.

‘Callgirl.’ Mijn gezicht werd rood. Waar was ik mee bezig? Van alle levens die ik kon verzinnen, was dit het geworden? Ik sloot mijn ogen en vervloekte mezelf. Gelukkig hoefde ik alleen maar mijn puntjes te laten knippen, binnen een halfuur zou ik weer buiten staan.  ‘Oh, in een callcenter?’ reageerde de kapster. Zo zie je maar weer. Er was een ontsnapping mogelijk, het leven was mild voor me vandaag. Ik kon nu terugkrabbelen, gewoon bevestigen dat ik in een callcenter werkte, geen centje pijn.  Maar ik wilde niet vallen met kniebeschermers. Ik wilde bloeden. ‘Nee, niet in een callcenter. Callgírl’ zei ik. ‘Weetjewel, die met mannen naar bed gaat voor geld.’

De kapster keek op. Ze fronste haar wenkbrauwen een beetje, dacht even na en zei toen: ‘Dus je bent zzp’er?’ Ik dacht even na. ‘Ja’ zei ik, ‘dat klopt, zzp’er.’ De kapster keek ernstig terwijl ze rustig doorknipte. ‘Denk je dan wel aan je aangiftes enzo?’ Dat moet per kwartaal, zo’n gedoe. Ik weet ervan, want mijn vriend heeft een eigen zaak, en hij is er echt druk mee hoor, al die administratie enzo.’ Ze knikte alsof ze het erg eens was met zichzelf en vroeg toen: ‘Onder welk btw-tarief val je eigenlijk?’ ‘Nou,’ zei ik. ‘Dat ehm, verschilt nogal eens, ik geloof het gewone tarief.’ ‘Maar zulke dingen moet je precies weten hoor’ zei ze. ‘Heb je bijvoorbeeld een eigen ruimte waar je bed op een podium kan staan, hoppa, zes procent. Podiumkunsten.’ 

Ik glimlachte treurig. Mijn puntjes waren geknipt. ‘Ik zal het eens allemaal navragen, dank voor je advies in elk geval.’ Ze lachte. ‘Geen probleem joh, en dat haarmasker krijg je van mij. Omdat de zzp’ers al hard genoeg gepakt worden tegenwoordig.’

Ze had gewonnen. Met een serene glimlach liep ze naar haar volgende klant. Ik rekende af bij een andere kapster. ‘Meid, je ziet er weer lekker opgefrist uit’ zei die. 

Oorbellen

22-02-2013

Misschien ging er nog wel een tweede kassa open.

Misschien ging er nog wel een tweede kassa open.

/ / /

22-02-2013

De hitte was niet te harden in het warenhuis, de rij voor de paskamers liep tot achterin de zaak en de rij voor de kassa groeide alleen maar. Jengelende kinderen hingen aan hun moeders, meisjes met grote leren handtassen drukten driftig op hun mobieltjes, terwijl verschillende caissières werden opgeroepen naar de kassa te komen om artikelen te ruilen.

Ook ik stond in deze rij, denkend aan spreuken over mindfulness, over acceptatie en over geduld. Ik wilde niet mindful zijn, wilde juist ontsnappen aan het hier en nu. Ergens in mijn telefoon moest een lijstje bestaan met de beste uitspraken van de Dalai Lama maar het bereik was slecht en de pagina was nu al tien minuten aan het laden. Ik stopte de telefoon weg en keek om me heen. Nog maar drie mensen voor me.

Achter mij een kinderwagen, dat wist ik al zonder om te kijken, de afgelopen minuten waren mijn enkels het doelwit geweest van kleine duwtjes. Voor mij  stond een Amsterdamse schone, met geblondeerde haren, een strakke zwarte trenchcoat aan en met leren laarzen aan haar voeten. Er hing een stevige rooklucht om haar heen.

Uit het niets kwam een vrouwtje aangelopen, rode konen, haar pluizige krullen in een soort van vogelnest op haar hoofd. Ze liep naar de Amsterdamse dame toe. ‘Sorry, mevrouw, mag ik wat vragen?’ De dame kantelde haar hoofd naar achteren, dat betekende ja. De vrouw met het pluishaar liet zich niet van haar stuk brengen en vroeg: ‘Zou ik alstublieft voor u mogen? Ik heb alleen maar deze oorbelletjes, en ik moet mijn dochtertje van zwemles halen, anders kom ik te laat.’

De Amsterdamse bekeek haar van top tot teen en begon toen te praten. ‘Luistert eens meissie- ik vind het goed, van mij mag het, maar voor hun-’ Ze wees op de rij achter haar, ‘ken ik het natuurlijk niet bepalen. Dus as je nou effe aan iedereen vraagt of het goed is, dan is het geen probleem.’ Vertwijfeld keek de vrouw naar de Amsterdamse dame. ‘Snap je me soms niet?’ Zei die. ‘Jawel, ik snap wat u zegt. Maar moet ik nu werkelijk al die mensen afgaan?’ De Amsterdamse zuchtte diep. ‘Je mot helemaal niks, maar als je voor mij in de rij wilt, moet je het wel zeker weten dat iedereen dat goed vindt, dat ken ik toch niet bepalen.’

De vrouw keek vertwijfeld om zich heen. ‘Van mij mag het hoor,’ zei ik met een bemoedigend knikje. Maar ook ik kon niet spreken voor de mensen achter mij. De vrouw met het pluishaar had nu een nog roder hoofd gekregen en keek nerveus om zich heen. Misschien ging er nog wel een tweede kassa open. Dat gebeurde niet.

Ze herpakte zichzelf en vroeg met bevende stem aan de vrouw met de kinderwagen of ze voor mocht. De vrouw zuchtte, maar ging akkoord. Haar kind was net in slaap gevallen met een stuk aangevreten liga nog in haar handje. Achter de wandelwagen twee pubermeisjes. Ze keken de vrouw aan met opgetrokken wenkbrauwen. Ze zeiden ‘Whatever.’ Opgelucht ging de vrouw naar de laatste van de rij, een stelletje Italiaanse toeristen. Hun ogen rooddoorlopen, op hun hoofden Noorse mutsen met het woord ‘Amsterdam’ erop. De vrouw sprak weinig Engels en geen Italiaans. ‘I go stand there, is that okee?’ De Italianen keken haar meewarig aan. Gekke stad, dit. De vrouw gaf niet op. ‘I go stand there, is that okee?’ Ze knikten. Opgelucht begaf ze zich weer naar voren, de Amsterdamse was zojuist aan de beurt. Beleefd ging de vrouw voor mij in de rij staan. Wat een overwinning. Toen de oorbellen gescand waren, realiseerde ze zich dat haar portemonnee nog thuis lag.

Gamma

24-09-2012

‘Krijtwit op roomwit’ mompelde hij.

‘Krijtwit op roomwit’ mompelde hij.

/ /

24-09-2012

 ‘We hebben het toch vorig jaar toch nog allemaal gedaan?’ Zei Ronald, vermoeid.

‘Nee, niet alles hoor- zeker niet. De trap, de kozijnen, de deuren, de tafel en de kasten. Dat wel. Maar jij was toch ook niet zo enthousiast over het resultaat toen?’ Zei zijn vrouw terwijl ze een stapel kleurenwaaiers op de keukentafel smeet. 

Ronald legde zijn krant neer en probeerde te glimlachen. ‘Niet enthousiast…niet enthousiast… nou, dat valt ook wel weer mee, het is meer dat ik weinig verschil zag toen. En het was wel veel werk. Ik heb nog vier dagen vrij moeten nemen en daarna nog acht sessies fysiotherapie er tegenaan moeten gooien, weet je nog?’

‘Weinig verschil! Weinig verschil!’ Schamperde zijn vrouw. ‘We gingen verdomme van melkwit naar roomwit- en dat is zeker een verschil geweest- want ik ben het nu al spuugzat. De muren komen op me af. We moeten het opnieuw doen- anders trek ik het niet meer hier. En liefje, je mag een beetje schilderwerk niet de schuld geven van je zwakke gestel. En trouwens, ik verzin dat niet hè, dat het verschil heel groot was. Elise zei het nog: het lijkt wel een ander huis. En zij, zij heeft er verstand van. Kom, trek je jas aan.’

‘Mijn jas?’

 ‘Ja, en zeg je afspraak met de mannen even af, we gaan naar de Gamma.’ Zei zijn vrouw terwijl ze de autosleutel pakte en het keukenlicht uitdeed.

Ze zwegen in de auto. Zij reed- het was haar Range Rover en bovendien vond ze dat hij reed als een bejaarde met polio. Dat zei ze zo: Je rijdt als een bejaarde met polio. Hij keek uit het raam, de vinexwijken trokken aan hen voorbij. Ronald had zijn vrienden een groepsbericht gestuurd, gezichtsverlies kon hij allang niet meer lijden. Toen hij ze had verteld dat hij Brigitte ten huwelijk wilde vragen, was het stil geworden in de kroeg. Zijn beste vriend Marc had geprobeerd de mening van de groep te verwoorden. De groep stond in hun bier te kijken en Marc had zijn keel geschraapt en had gezegd: ‘Maar Brigitte is een kutwijf.’ Marc was altijd een man van weinig woorden geweest. De groep was wel naar de bruiloft gekomen, maar niemand had getuige willen zijn. Daarom had Ronald zijn broer die naar Canada geëmigreerd was, gevraagd. Die vond het een grote eer en ook Brigitte was tevreden met deze keuze omdat ‘vrienden komen en gaan’. De vriendengroep van Ronald was al meer dan vijfentwintig jaar bijeen- maar zijn vrouw had nu eenmaal altijd gelijk.

 Waarom was hij met haar getrouwd? De reden was hem inmiddels ook een beetje ontglipt. Ze was mooi geweest, en lief ook misschien. Op haar manier dan. Brigitte was er geweest toen hij alleen was. Hij hield niet van alleen zijn. Hij kon er niet tegen, alleen zijn. En zij was daar. Plots was alles heel vlug gegaan. Hoe precies, hij wist het niet meer- en wat maakte het ook uit- ze waren getrouwd en hij kon geen kant meer op.

 Het parkeerterrein van de bouwmarkt was rustig- maar Brigitte wilde een plekje direct naast de ingang. Ze parkeerde haar Range Rover pal naast een Fiat Panda die nu behoorlijk klemgereden was. ‘Moet je maar niet zo’n kutauto rijden’ zei zijn vrouw. Ze stapte uit en liep de bouwmarkt in zonder te kijken of Ronald de auto al verlaten had. Hij haalde diep adem en liep achter haar aan.

Bij de verfcounter stond ze nu, ze drukte vier keer achterelkaar op het belletje op de toonbank. Ze keek getergd om zich heen. ‘Waarom gaat het toch allemaal zo langzaam’ klaagde ze. Ronald had afgeleerd terug te praten bij dergelijke opmerkingen en keek voor zich uit. Een pukkelige jongen van een jaar of zeventien kwam aan de balie. Brigitte begon haar verhaal- verf wilde ze- en snel- want de kleuren die ze nu had dreven haar tot waanzin. Daarna pakte ze de kleurstaaltjes uit haar tas en toonde ze haar twee favorieten aan de jongen. Die pakte daarop twee A4’tjes uit een grote ladekast en zei: ‘Dit is een groter formaat van de staaltjes, zo heeft u een beter idee van de uitwerking van de kleuren.’ Brigitte boog zich over de vellen en draaide zich naar Ronald. ‘Wat denk jij?’ Dit was linke soep. De vraag kon niet onbeantwoord blijven, maar het verkeerde antwoord zou de toon voor de komende twee dagen zetten. Hij slikte en keek. Twee vellen wit papier hield ze vast. ‘Krijtwit’ zei ze terwijl ze het linkerpapier bewoog, ‘Of toch eiwit?’ zei ze, terwijl ze met het andere papier wapperde. Ronald wist niks te zeggen. Zijn vrouw trok haar mondhoeken misprijzend naar beneden. Kennelijk was het overduidelijk. Ze draaide zich om naar de jongen. ‘Krijtwit’ zei ze. ‘Ik denk erover veganist te worden, namelijk. Schiet natuurlijk niet op als je het hele huis eiwit verft. Doe maar twintig liter. En vijf liter lak ook. En rollers en kwasten, de hele reutemeteut- Pak van alles maar het beste- ik heb geen zin in die armoe van haren uit je kwast.’ De jongen knikte. Brigitte was de enige persoon die Ronald kende die in geen enkele winkel haar spullen zelf moest pakken. In supermarkten kwam ze niet- dat was Ronald’s taak. Betalen deed ze ook niet-, dat was ook Ronald’s taak.

Thuis aangekomen, pakte ze de trapleer en zei ze tegen Ronald: ‘Doe maar even een stukje, daar bovenaan de wand, van 25 bij 25 centimeter ofzo. Dan krijg ik een indruk van de nieuwe sfeer die zal ontstaan.’ Hij klom op de trap en nam de kwast van zijn vrouw aan. ‘Krijtwit op roomwit’, mompelde hij. Brigitte stond naast de ladder en zei ‘Niet als een homofiel- gewoon een mooi vierkant, met een beetje kracht alsjeblieft’. Het vierkant was bijna af, Ronald had buikpijn. Zijn vrouw zat gehurkt bij de potten met lak- ‘Verdomme, volgens mij zijn we opgelicht. Kijk, deze lak heeft wel dezelfde naam, maar is veel geler dan de muurverf, moet je zien.’ Ze keek op en versteende toen ze zag wat Ronald aan het doen was. Hij had zijn shirt uitgetrokken en tilde de pot muurverf op, het deksel lag naast zijn voeten. Het was een zware pot en het kostte hem moeite het ding om te keren boven zijn hoofd. Toen het lukte, liet hij los. Met een doffe klap viel de pot op zijn hoofd. Een verfpot met een lijf, dat was hij nu. Het vergde nogal wat van zijn nek, dat wel. De verfpot dempte het gekrijs van Brigitte, de verf dempte alles. Het voelde koud en zwaar en de verf droop langzaam over zijn schouders, borst, langs zijn benen naar beneden. In zijn ogen liep verf, in zijn oren liep verf, in zijn mond liep verf. Hij begon te hoesten en de wereld begon te draaien. Snel zou hij beginnen te braken en in zijn eigen braaksel kunnen stikken, met zijn kop in het krijtwit. Met een ruk werd de pot van zijn hoofd getrokken.

Zijn vrouw was woedend geworden- ze krijste met de verfpot in haar hand. Of hij gek geworden was- wat wel in de lijn der verwachting lag- of hij haar dan geen geluk gunde- en of hij godverdomme eens aan de parketvloer kon denken. Die vloer was hem inderdaad even ontschoten- deze actie zou weleens lelijke plekken kunnen opleveren. Hij ging zitten, bovenaan de trapleer. Brigitte was in de keuken, ze was aan het bellen- ze klonk nog steeds van streek. Haar hakken klakten op het parket. ‘Ze komen er zo aan’ zei ze toen ze terugkwam. Ronald klom het trapje af en zei: ‘Wie?’

‘De ambulance liefje, ik denk dat je overwerkt bent.’

‘Aha, de ambulance. De ambulance. Eén of twee?’

 ‘Hoe bedoel je?’  

 De tweede pot muurverf was nog gesloten, maar de lak was al open. Ronald pakte het potje en greep Brigitte bij haar keel. ‘Eén of twee liefste? Eén of twee? Want jij en ik, wij horen toch bij elkaar liefste?’ Brigitte huilde en probeerde met haar hoofd te knikken, maar dat ging moeilijk door zijn hand. Hij praatte door. ‘Je hebt helemaal gelijk, de muren komen ook op mij af- wat dat wel niet met een mens kan doen hè. Maar wat weet ik er nou van- ik ben je vriendin Elise natuurlijk niet.’ Zijn vrouw snikte. Ronald keerde de pot lak om, boven het hoofd van zijn vrouw. De lak zat in een kleiner potje, de substantie was dunner dan die van de muurverf. Brigitte’s haar en gezicht waren volledig bedekt onder de lak. Het rook niet naar waterbasis. ‘We krijgen wel veel dorst hè, van al dat klussen.’ Ronald dronk uit het blik. Zijn vrouw huilde nog steeds. Uit de verte klonken sirenes. ‘Stil maar liefste, het duurt niet lang meer’ zei hij. Hij nam nog een flinke slok en daarna gaf hij zijn vrouw een lange gepassioneerde tongzoen.