Overzicht alle verhalen

Tags Alfabetisch Nieuwste

2 verhalen voor tag: vliegveld

Opnieuw

16-04-2015

Ik durfde niet te rennen.

Ik durfde niet te rennen.

/ /

16-04-2015

Ik keek naar het paspoort en het vliegticket in mijn hand. Eindelijk was het zover: ik ging een nieuw leven beginnen. Een drastisch besluit misschien, maar het voelde alsof alles en iedereen in mijn leven intensief had bijgedragen aan dit besluit.

Mijn baas meneer Russel bijvoorbeeld, hij had me de afgelopen maanden als secretaresse het leven zo zuur gemaakt dat ik niet anders kon dan ontslag nemen. Hij haalde zijn schouders op toen ik met klamme handen in zijn kantoortje het nieuws kwam brengen. ‘De vacature stond toch al open,’ zei hij, om te vervolgen met: ‘en ja graag, ik lust nog wel een koffie’. De weken tot mijn laatste werkdag moest ik mijn opvolger inwerken, een meisje van net negentien. Ze had lang blond haar, een egale huid en veel ruimte tussen haar ogen. Daardoor leek ze een beetje op een buitenaards wezen, ware het niet dat ze onder haar bijzondere hoofd een echt aards vrouwenlichaam had. Zware borsten, brede heupen en sterke benen. Een lichaam dat vanaf nu elke dag verder naar de grond zou zakken, want zo gaat het nu eenmaal met zwaartekracht.

Wat het precies was van meneer Russel dat mijn leven zo vergalde, kon ik me nu niet meer zo goed voor de geest halen. Er was natuurlijk het feit dat hij me nooit bij mijn naam noemde, maar alleen het woord ‘meiske’ gebruikte. De derde week had ik de moed verzameld om te zeggen dat ik met mijn tweeëndertig lentes geen meiske meer was. Toen was het de rest van de week ‘wicht’, en heb ik het erbij laten zitten.

Het administratieve werk was draaglijk geweest, maar meneer Russel liet geen moment voorbij gaan om me ook nog naar de stomerij te sturen, koffie te laten zetten, zijn kinderen van school naar hockey te rijden en het kantoor te stofzuigen. Dieptepunt was de dag waarop ik zijn zieke hond bij de dierenarts moest laten inslapen, en het nieuws vervolgens aan de kinderen moest vertellen. Mevrouw Russel was net een weekje naar Monaco en de au pair sprak geen Nederlands, waardoor het logisch leek dat deze taak op mijn schouders lag. Maar goed, dat was nu voorbij, echt voorbij.

Ik keek naar mijn naam op het ticket, alsof ik wilde controleren dat het echt van mij was. Het was echt van mij. Bestemming: Rio de Janeiro. Camiel moest me eens zien hier. Snel dook ik een taxfree winkel in om afleiding te zoeken. In mijn nieuwe leven zou ik namelijk nooit meer aan Camiel denken, terwijl hij verscheurd van verdriet de rest van zijn leven spijt zou hebben dat hij mij had weggedaan wegens burgerlijkheid. Het was nu twee uur ‘s middags, hij zou net uit bed zijn opgestaan, gister hadden ze een optreden met de band- de excuusnaam voor de groep dronkelappen met baarden die hij tijdens zijn studietijd had opgericht. Al gauw bleek dat je voor tentamens moest studeren en dat je als zanger van een bandje na elk optreden een andere vrouw mee naar huis kon nemen en Camiel liet zijn keuze vallen op het tweede soort bestaan. Toch begon de onrust hem ook naar de keel te grijpen en was hij dolgelukkig met mij. Twee jaar, drie maanden, een week en vier dagen lang om precies te zijn. Uiteindelijk bleek dat ik te saai was voor hem. Te normaal. Hij zou me eens moeten zien hier op het vliegveld, klaar voor een nieuw leven. Op een dag zou hij mijn naam in de krant zien staan. Het Hollandse fenomeen, beroemd in heel Brazilië. Waarmee ik precies zo succesvol zou worden, dat wist ik nog niet, maar dat was ook voor later zorg. Eerst maar even naar de wc.

De hokjes op vliegvelden zijn altijd ruim genoeg om je koffer mee naar binnen te nemen, handig voor mensen die alleen reizen.

Vanaf vandaag deed ik alles alleen.

Eigenlijk moest ik helemaal niet plassen, maar ik vond vliegtuigwc’s zo akelig. Terwijl ik naar de teksten op de deur staarde, dwaalden mijn gedachten weer af naar Camiel. Zou hij nu met die Maria samenwonen? Wat was dat trouwens voor naam? Ik probeerde heel hard zoveel mogelijk gemene dingen over haar te bedenken, maar slaagde er niet in. Ze was de belichaming van allerlei goede eigenschappen en van maatschappelijk en zakelijk succes. En muzikaal en mooi. Ik haatte haar.

Ik stond op en liep het hokje uit. Ik keek in de spiegel, misschien kon ik in Brazilië een nieuwe neus kopen, dat was daar veel gewoner dan hier. Een nieuwe naam zou ook wel passen bij mijn nieuwe leven. Consuela bijvoorbeeld, of was dat meer voor oude dames?

Het was bijna tijd om te boarden en ik keek op mijn ticket voor mijn gatenummer. Raar, het was slechts een letter met een getal, maar het leek werkelijk onmogelijk om dit te onthouden. Ik kwam in beweging, maar realiseerde me ineens dat ik mijn koffer niet meer had.

Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken, mijn knieën verslappen, mijn hart in mijn keel kloppen. Ik keek om me heen. Hij was nergens te bekennen, hij moest nog wel in de wc zijn. Snel wandelde ik terug naar de wc’s. Ik durfde niet te rennen, want voor je het weet denken ze dat je een terrorist bent of zoiets en word je preventief doodgeschoten en wordt er uiteindelijk een motie aangenomen met de naam van een of andere parlementariër die veel baat heeft bij de aandacht die deze zaak heeft opgeleverd. Dan ben je gestorven voor de bestuurlijke carrière van een ander.

Het hokje waar ik had gezeten, zat op slot. Ik hurkte om te zien of mijn koffer er nog stond, maar er stond nog een koffer in het hokje, precies voor de plek waar de mijne nog zou moeten staan. Verder zag ik twee opgezwollen voeten in roze crocs. Ik besloot te wachten. Alle andere deuren gingen open en dicht, er ontstond een rij achter me, die ik elke keer opnieuw in drie talen uitlegde dat ik niet hoefde. Het duurde lang, heel lang. Op mijn horloge zag ik dat ik vier minuten geleden bij de gate had moeten zijn. Ik bonkte op de deur. Er werd in het Chinees of iets wat daarop lijkt en wat ik ook niet spreek, teruggeroepen. Ik begon te zweten, ik kon niet zonder die koffer. Mijn camera, laptop, lenzenvloeistof, kleding, van alles zat erin. Essentiële dingen voor mijn nieuwe leven. 

Ik bonkte nog eens en nog eens. Vanuit het hokje klonk weer geschreeuw. De andere dames in de toiletten keken weg, sommigen durfden hun handen niet meer te wassen en liepen met snelle pasjes uit de ruimte. Ik bonkte nogmaals. Een ferme hand op mijn schouder deed me schrikken. Het was de hand van een grote man in een commandopak.

‘Wat zijn wij aan het doen?’

‘Mijn koffer,’ stamelde ik, ‘hij is daar en ik moet zo boarden, ze zit al zeker een halfuur in dat klotehokje…’

De man leek geen Nederlands te verstaan, want het enige wat hij zei was:

‘Komt u maar even met ons mee.’

Ik keek naar hem en naar zijn collega die schuin achter hem stond. Verder waren er geen mensen meer bij de wasbakken. Ik zei: ‘Ik heb een vlucht te halen en mijn koffer is daarbinnen, dus doe me een plezier en breek die deur open.’

Links en rechts werd ik nu vastgehouden en naar een raar stil gebied van het vliegveld gebracht. Ik zei niks meer, mijn vlucht was al weg. Mijn koffer was ook weg. Het verhoor ging in cirkeltjes, waarin de mannen op zoek waren naar aanwijzingen van grootse kwade plannen en ik alleen maar vertelde over die verdomde koffer en mijn vlucht naar Rio. 

Toen kwam er een derde man binnen, hij had een prachtige snor met vier kleuren blond. Hij fluisterde tegen de andere mannen. Ze knikten en stonden op zonder iets te zeggen. Ik legde mijn hoofd op de koele tafel. Ik kon wel een borrel gebruiken.

Er werd op de deur geklopt. In de deuropening stond een grote man met rode buitenwangen en een groene jas met heel veel zakken waarin je zakmessen en andere praktische dingen kon stoppen. Deze man was mijn broer, die ik al jaren niet had gezien. Hij was appelteler in Zeeland en erg gelovig sinds zijn ontmoeting met zijn vrouw Hester. Hij was negentien toen. Ik was zestien en fanatiek ongelovig. We maakten geen ruzie, maar verdwenen uit elkaars leven. Hij stond zwijgend naar me te kijken. Hoe langer hij tussen de bomen werkte, hoe meer hij er op eentje begon te lijken.

‘Kom je mee?’ 

‘Ik ging een nieuw leven beginnen, maar mijn koffer is kwijt,’ zei ik zo normaal mogelijk.

‘Uw koffer is terecht,’ zei de man met de snor.

‘Ik heb mijn vlucht gemist,’ zei ik tegen mijn broer.

Mijn broer zei niks. Ook niet toen we naar het parkeerterrein liepen, ook niet toen hij vijftien euro parkeergeld moest betalen en ook niet toen hij reed.

Eenmaal bij zijn boerderij aangekomen, zei hij: Hester en de kinderen zijn binnen, gedraag je een beetje’. Ik knikte en maakte mijn gordel los. Buiten haalde ik diep adem. De schone lucht, het kale landschap, de eindeloze hemel. Het voelde als opnieuw beginnen.

Vliegveld

15-01-2014

Van netwerken zou het vandaag niet komen.

Van netwerken zou het vandaag niet komen.

/ / /

15-01-2014

‘Mag ik u even storen?’

Voordat Tammo iets kon zeggen, zat de vrouw al naast hem, met haar laptop op haar schoot. ‘Wij doen onderzoek naar wat de bezoekers aan onze stad de afgelopen dagen hebben gedaan, hoeveel geld ze uit hebben gegeven, welk vervoer ze hebben gebruikt, dat soort dingen. We doen dat per gate, en vandaag interviewen we passagiers bij gate 67.’

Tammo was een paar dagen in een middelgrote Duitse stad geweest. Hij zou daar een congres hebben bijgewoond, maar het was hem niet helemaal gelukt. Hij was vier dagen geleden ‘s avonds laat in het zakenhotel aangekomen, in zijn beste kostuum, drie schone hemden en witte shirts in zijn koffer. Hij was naar zijn kamer gegaan, had wat uit de minibar gedronken, een handvol pinda’s gegeten, slechte tv gekeken.

De volgende ochtend begaf hij zich naar de ontbijtzaal. Er zaten nog wat andere mannen die op hem leken, maar Tammo was niet anders gewend, overal waar hij kwam ontmoette hij andere mannen in pakken. Straks bij het congres, zou hij ze wel ontmoeten, netwerken was een van zijn voornaamste kwaliteiten.

Maar van netwerken zou het vandaag niet komen. Tammo pelde net zijn gekookte eitje toen een stem vroeg: ‘Coffee or tea?’ Hij keek op, aan zijn tafel stond een Duitse serveerster in uniform met in elke hand een thermoskan. ‘Coffee or tea?’ herhaalde ze de vraag, maar Tammo kon zich niet langer bezig houden met futiliteiten als drinken, eten, praten.

Haar gezicht leek te schijnen als een zacht maanlicht. Haar postuur kwam hem voor als te kwetsbaar om zulke kannen te dragen. Haar ogen waren doorzichtig, haar lichte haren in een eenvoudig staartje gebonden. Ze stond daar nauwelijks te bestaan, klaar om te verdwijnen, op te lossen.

Ze schonk hem thee in en liep de andere tafels af. Als verlamd zat Tammo in zijn stoel. Hij probeerde haar na te kijken, maar had geen kracht zijn hoofd mee te laten draaien met haar bewegingen. Toen ging ze door de klapdeur naar de keuken. Tammo kon niet anders dan staren. De deur waar ze doorheen was gelopen met stapels vuile borden leek nog bij te komen van haar voorbijgaan.

Tammo keek op zijn horloge, met een taxi zou hij precies op tijd bij het conferentiecentrum zijn. Met de lift ging hij naar boven, eenmaal in zijn kamer haalde hij diep adem.

Het bed was al opgemaakt door een kamermeisje.

Hij poetste zijn tanden, trok zijn jas aan en pakte zijn tas.

Toen hij de sleutel pakte en daarmee de lichten in zijn kamer uitdeed, werden zijn knieën week. Zijn handen trilden, zweet brak hem uit. Snel stak hij de sleutel terug, het licht sprong aan. In de badkamer liet hij de koude kraan stromen, eerst over zijn polsen, daarna dronk hij wat en plenste hij het in zijn gezicht. De mouwen van zijn jas werden nat. In de spiegel keek hij naar de man met het natte gezicht. Het zei hem allemaal niks. Hij trok zijn jas uit en ging op de wc-pot zitten.  Waar was hij mee bezig?  Wat moest hij in deze stilte?

Tammo liep terug de kamer in. Zijn jas lag nog op de vloer in de badkamer. Hij trok zijn schoenen en colbert uit, deed zijn das af en ging op het bed zitten. De stilte verpletterde hem. Hij sloot zijn ogen en gleed weg.

Toen hij wakker werd, was het buiten al donker, het was half acht ‘s avonds. Hij had honger en dorst en geen idee waar hij was. Toen hij zijn tas op de grond zag staan, kwam het langzaam terug. Duitsland. Het congres. Dat is wat hij kwam doen. Hij stond op en ging naar de wc. Alle geluiden waren ongewoon luid. Op zijn sokken verliet hij de kamer en nam hij de lift naar het restaurant.

Een nors meisje stond bij de ingang van het restaurant. Tammo noemde zijn kamernummer en mocht plaats nemen aan de tafel voor twee in het midden van het restaurant. Hij bestelde kip met aardappels en rode kool, een karaf huiswijn en een cola.  Na het eten ging hij terug naar zijn kamer, in de lift zag hij dat hij geen schoenen aan had.

Die nacht kon hij niet slapen. 

Hij stond vroeg op, nam een douche en begaf zich naar de ontbijtzaal. Het was leeg, het meisje was er niet.

Ruim op tijd zat hij in de taxi naar het conferentiecentrum. Hij luisterde naar de lezingen, netwerkte, at een broodje en dineerde met de andere mannen in pakken. Hij merkte iets vreemds: hij stond er, maar hij was er niet. 

Het was al laat toen hij terugkeerde in zijn kamer. Uitgeput viel hij in slaap. De volgende dag was precies hetzelfde. Ze was er weer niet. Hij ontbeet in stilte, vertrok, netwerkte en keerde terug. Maar weer merkte hij: hij was er niet. 

De dag daarna vertrok hij na het ontbijt. Ze was er weer niet. Misschien had hij het zich allemaal verbeeld. Misschien had hij een beetje te hard gewerkt, misschien bestond zij niet eens, misschien bestond hij niet eens. In de taxi naar het vliegveld staarde hij naar buiten, hij zag de stad die hij geen moment had bezocht aan zich voorbij trekken.

Betalen, uitstappen, inchecken, douanes, wachtrijen, koffie halen. Het was hem allemaal zo bekend, dat hij nauwelijks het gevoel had wakker te zijn. En nu dus die enquête. Hij beantwoordde alle vragen gedwee. ‘Gaat het wel?’ vroeg de vrouw nu onderzoekend. Hij knikte, niet omdat het wel ging, maar omdat dat nu eenmaal het enige was wat hij kon doen. Zijn vlucht ging haast vertrekken, hij stond op en sloot aan in de rij, waar hij uiteen viel in duizend stukjes.