Hij deed haar jas uit en hield de zijne aan.
24-01-2013
‘Zo, wat dacht je: ik ga dat oude mens ook weer eens bezoeken?’
Het begon niet goed. Berend nam een slok van zijn koffie en keek om zich heen. Zijn jeugd, gedestilleerd tot deze uitdragerij waar zijn moeder haar laatste dagen sleet. Hij had wel eens ergere tehuizen gezien. Ze had haar eigen kamer en van pyjamadag hadden zie hier nog niet gehoord. Hij nam een mergpijpje. Smerig woord eigenlijk, mergpijpje.
‘Ik had wel allang dood kunnen zijn, hoor.’ Vervolgde ze.
‘Toen je vorige week belde heb ik het nog overwogen: gewoon er tussenuit knijpen vandaag. Kijken hoe druk je het dan nog hebt.’
‘Toe, moeder u weet dat ik mijn best doe, maar de zaak en de kinderen-’ Berend probeerde er tussen te komen- maar zijn moeder luisterde niet.
‘Een ondankbaar rotjong, dat is wat ik heb geworpen. En een pijn jongen, een pijn. Toen spoten ze de vrouwen nog niet plat hoor, zoals die meisjes van nu. Nee, hoor. En niks geen kraamhulp, gewoon hup het land weer op.’
‘Moeder, U woonde niet eens op een boerderij!’
‘Bij wijze van spreken dan.’
De koffie was niet te drinken, ze had oploskofiie door een filter gegooid. Berend hield de moed erin, hoe vaak kwam hij hier nou helemaal? Hij sloeg zijn handen op zijn knieën om te laten zien dat het goed met hem ging. Dat hij jong en actief was, zoiets.
‘Zullen we maar even een wandelingetje maken, het is een prachtige dag.’
‘Als jij het zegt jongen, ik heb geen verstand van prachtige dagen.’ Zei zijn moeder.
Berend zweeg en trok zijn jas aan, zijn moeder liet zich bij wijze van uitzondering in de hare helpen.
Hij had gelijk gehad, het was een prachtige dag. Het plantsoentje voor het tehuis was keurig verzorgd en het pad was bezaaid met houtsnippers waarover kromgetrokken kleine mensjes begeleid werden door familieleden of verplegend personeel. Berend en zijn moeder gingen zitten op een bankje. Ze was nog steeds mooi, zijn moeder. Haar blauwe ogen leken wateriger te zijn geworden de laatste jaren, haar gezicht was de oude versie van wat hij zich kon herinneren. Een streng gezicht, met een scherpe neus maar ook elegant. Ze ontspande zich.
‘Hoe is het met Barbara en de kinderen?’
‘Bar is vorige week bij Frènk ingetrokken, Sophie heeft een kamer in Groningen gevonden. Matthijs woont om de week bij mij en zijn moeder. ’
Tot zover de geografische aanduidingen. Nu maar hopen dat zijn moeder seniel genoeg was niet door te vragen. Dan kon hij voor zich houden hoe zijn ex-vrouw de hond had ontvoerd ‘omdat hij toch altijd op de zaak was’, hoe zijn dochter hem had aangekeken toen ze het nieuwe appartement zag en hoe zijn zoon na een hockeyfeestje opgehaald kon worden van de eerste hulp. Het ging goed met zijn ex. Zijn afwezigheid maakte dat ze weer de slanke actieve vrouw was waar hij ooit voor was gevallen. Nu woonde ze in een huis met een man die Frènk heette. Frenk met een e en een streepje. Wat een aanstellerij, dat streepje.
Ze zwegen. Een dame met een rollator liep voorbij.
‘Dat is zo’n rotwijf, zei zijn moeder. ’
‘Pardon? ‘
‘Dat mens daar, een rotwijf. ’
Berend vroeg niet verder. Hij keek opzij en zag zijn moeder met haar gebit spelen. Het paste niet goed, maar ze verdomde het mee te werken om het ding passend te maken. Ze stonden op, gingen terug naar haar kamer. Hij deed haar jas uit en hield de zijne aan.
‘Zo, nou ik ga maar weer, tot snel moeder.’ Hij gaf haar een kus op de wang. Het voelde zacht, haar wangen waren bedekt met witte dons.
‘Als je maar weet dat ik de tijd nog veel meer aan het uitzitten ben dan jij, jongen. Ik zie je wel kijken hoor. Nou maak je geen zorgen, alles is voor jou. Dat wilde je vader- God hebbe zijn ziel- zo. Je krijgt alles.’
Ze was gaan zitten in de stoel waar ze vroeger handwerkjes in maakte. Het maakte haar nog kleiner. Een klein boos mensje in een mosgroene stoel.
‘En doe je Barbara en de kinderen de groeten als je thuis bent? ’
Berend liep de deur uit, de gang door. De geur was scherp, een mengeling van oude meubels, nivea-creme en urine.
Hij liep het parkeerterrein op, was ineens ontzettend moe. Het mocht niet van de dokter, maar hij stak een sigaret op terwijl hij op de motorkap leunde. Hij had liever in de auto gerookt, maar dat was niet de afspraak. Ze deelden de auto. En de afspraak, daar was Barbara nogal van, de laatste tijd. Behalve dan die van eeuwige trouw, godverdomme. De afspraak.
Er trok iets aan zijn mouw. Berend keek opzij. Een klein vrouwtje keek hem met grote ogen aan. Ze leek wel honderd en had geen schoenen aan haar voeten. Ze was vast van de gesloten afdeling ontsnapt. Dat was ook niet de afspraak.
‘Meneer’ zei ze. ‘Kunt u me naar mijn moeder brengen? Ik ben haar kwijt, maar misschien ook niet. Ik vergeet nogal veel. Meneer, kunt u me naar mijn moeder brengen?’
Hij gooide zijn sigaret op de grond en maakte hem uit met zijn schoen.
‘Geen probleem, mevrouw’ zei hij. Hij opende het portier van de auto, hielp haar op de bijrijdersstoel en deed haar veiligheidsgordel om. Toen hij naast haar zat stak hij een sigaret op. Langzaam reed hij van het parkeerterrein af, weg van dit alles.