Ze kon hard rennen, fietsen, roeien, zwemmen, praten, lachen en drinken.
07-05-2014
Jacco was al een paar keer in het studentenhuis geweest, maar vandaag zat hij voor het eerst alleen aan de keukentafel. Zijn vriendin Marieke had college tot elf uur en hij was vrij. Omdat hij de slaap niet meer kon vatten, was hij toch maar opgestaan en zo zat hij nu in de keuken de krant te lezen. Hij was juist aan het sportkatern begonnen, toen een huisgenootje van Marieke binnenkwam.
Deze huisgenoot heette Elodie, een mooi elegante naam die al generaties in haar deftige familie werd doorgegeven. Helaas trouwde het frêle moedertje van Elodie een grofgebouwde bankier met erg dominante genen. Zo kwam het dat Elodie ook wel de bulstronk werd genoemd, maar nooit in haar gezicht. In haar gezicht noemden ze haar ‘Elo’ en haar moeder zei ‘Dietje’.
Elo was een vrouw met status. Ze was president van haar studentenvereniging, voorzitter van een universiteitsgroep en huisoudste. Ze was groot, breedgeschouderd en tamelijk bierbuikig. Ze kon hard rennen, fietsen, roeien, zwemmen, praten, lachen en drinken. Ze had een schorre, lage stem en een grote bos krullen die haar ronde gezicht omlijstte.
‘Goedemorgen manneke!’
Zei ze terwijl ze neerplofte op de andere keukenstoel. Ze pakte het andere stuk van de krant en begon driftig te bladeren. Toen ze bij de kruiswoordpuzzel was aangekomen, pakte ze een pen uit de keukenla en begon ze te schrijven. Met een verbeten mond vulde ze de vakjes in razend tempo in. Zo nu en dan vloekte ze een beetje.
‘Wat ben je eigenlijk aan het doen?’ zei Jacco voorzichtig, hij was nog niet vergeten dat zij hem net manneke had genoemd, en hield rekening met ferme tik of een harde boer in zijn gezicht. Misschien was het wel een domme vraag, of zoiets.
‘Winnen. Ik ben eigenlijk altijd aan het winnen.’
‘Altijd?’
‘Ja, altijd. Anders zou ik toch niet zeggen: altijd.’
‘Dan bent je vast een heel gelukkig mens.’
‘Ja, dat klopt. Ik ben een heel gelukkig mens. Het gelukkigst van iedereen om precies te zijn. Het gelukkigst van alle mensen.’
‘Van alle mensen?’ vroeg Jacco ongeloving.
‘Ja, van alle mensen. Anders zou ik toch niet zeggen: van alle mensen.’ Ze legde de krant neer. ‘Of noem je mij nu een leugenaar?’
‘Nee,’ zei Jacco, ‘Dat zou ik nooit doen. Fijn dat je zo gelukkig bent. Fijn dat je altijd wint.’
‘Ik verlies ook weleens hoor,’ zei ze nu. ‘maar ik verlies dan zo goed, zó fucking goed, dat ik dan toch nog gewonnen heb.’
‘Je bent dus eigenlijk gewoon supergoed in alles?’
‘Nee, dat zeg ik niet. Ik win gewoon altijd.’
Jacco voelde zich nerveus worden. Straks wilde ze nog een of ander wedstrijdje doen ofzo. Hij was niet zo competitief ingesteld, of eigenlijk: helemaal niet. Hij voelde zich rot als hij van iemand verloor, maar ook als hij van iemand won. Hij raakte makkelijk in de war van mensen met scherpe tongen en had al op de basisschool geleerd wanneer de benen te nemen. Nu dus.
‘Okee, nou ik zie je wel weer he.’ De trilling in zijn stem deed Jacco blozen, maar de bulstronk leek het niet op te merken.
‘Niet als ik jou eerder zie,’ zei zij terwijl ze een ei in een pan gooide als een winnaar.