Acute situaties zijn niet aan hem besteed.
07-06-2018
De schrijver zit op een bankje aan het plein met de mooie bomen. Hij draagt zijn rode sjaal, een colbert, schoenen waarmee hij met gemak de hele stad kan doorkruisen.
Hij kijkt naar de kinderen die achter een bal aanrennen, naar de gehaaste moeders die op wiebelige schoenen voort proberen te maken achter grote kinderwagens. Hij kijkt naar mannen in pakken die telefonerend voorbij snellen. Hij kijkt naar de oude bewoners van de buurt die met afhangende schouders plastic tassen van de goedkope supermarkt meezeulen naar hun huisjes waar projectontwikkelaars als gieren op azen.
Het meeste van zijn leven speelt zich af in zijn hoofd, zo weet hij. In interviews legt hij het ontelbaar vaak opnieuw uit. Dat hij een geboren toeschouwer is, niet gemaakt om werkelijk deel te nemen, niet gemaakt om haantje de voorste te zijn- niet gemaakt om zijn vader op te volgen.
Acute situaties zijn niet aan hem besteed, goddank rolt de bal van de kinderen geen moment in zijn richting. Het zou verraden dat hij niet geschikt is voor enige vorm van publieksinteractie, dat hij zou schrikken, houterig en onhandig de bal zou terugschieten. En wanneer hij dan weer zou plaatsnemen, zou hij moeten zoeken naar waar hij was gebleven in zijn hoofd.
De bladeren aan de bomen ruisen zachtjes en het het feit dat hij het opmerkt, bevestigt voor hem maar weer eens dat hij een echte schrijver is. Een kunstenaar, een artiest.
Maar in de nacht kijkt hij met open ogen naar het plafond terwijl zijn vrouw met langzame diepe teugen ademhaalt, met een vanzelfsprekendheid die hem ontzag inboezemt.
Hij denkt na over het personage dat hij geworden is. Hij denkt na over eigenschappen, vormen en eigenaardigheden die hij zou kunnen toevoegen aan zichzelf. Een uitgewerkt personage te zijn in het verhaal waar hij maar geen vat op kan krijgen. Hij voelt zich een bedrieger, een leugenaar soms. Te leven zonder plot, te weten dat de informatie altijd in de verkeerde volgorde komt, het maakt hem moe en somber. Zelfs in zijn eigen verhaal lukt het niet de held te zijn, enkel de rol van gedistingeerde heer is hem gaan passen als een kostuum waar hij zich buiten zijn eigen kringen voor schaamt.
Op weg naar huis raast de wereld langs hem heen. Scooters met lauwe pizza’s in de bagagebox scheuren voorbij, groepen dronken Britten vernederen hun vriend die gaat trouwen, een oude hond loopt leeg op de rand van de stoep.
Hij gaat zijn woning in. De sleutels, de deur die langzaam opent, de plek waar hij zijn sjaal hangt, het zijn stappen van een vaste choreografie. De schoenen gaan uit, de pantoffels aan. Het huis ruikt zoals de bedoeling, ruikt zoals altijd.
Zijn vrouw staat in de keuken, ze leest de krant op het aanrecht, een gewoonte die ze heeft, een gewoonte die hij niet had kunnen bedenken. Onbekommerd is ze een mens met eigenaardigheden, een mens met eigen gewoontes. In haar hoofd geen ruimte om dit te bevragen, maar enkel opgestroopte mouwen, boodschappenlijstjes, verjaardagen, verse bloemen op de keukentafel. Ze heeft soep gemaakt, zegt ze. Het moet alleen nog even worden opgewarmd. En of het een fijne wandeling was.
Hij zegt dat het fijn was, maar voor zulk soort antwoorden zijn ze te lang samen. ‘Heb je het weer?’ Vraagt ze.
Hij knikt en kijkt hoe ze de krant sluit, het fornuis aanzet, een glas water voor hem vult. Ze gebaart hem te gaan zitten aan de keukentafel en zet een kom soep voor hem neer.
‘Voorzichtig’, zegt ze, ‘het is heet’.
En met elke hap hete soep die hij eet, terwijl haar ogen op hem gericht zijn, voelt hij zich meer en meer gestalte krijgen. Zelfs al heeft hij geen kennis van het naderende plot, zelfs al is zijn vrouw geen schrijver.