Zijn tijd is niet nu.
17-02-2015
Het is druk in de tram, er moet een of ander studentenfeest zijn afgelopen, want het staat vol met jonge jongens in iets te ruime pakken en meisjes in goedkope galajurken met daarover hun normale winterjassen. Buiten regent het steeds harder, in de tram klinkt het drukke gekwetter van de studenten. Bij het treinstation stappen de meeste uit.
Niet het meisje in de lange auberginekleurige jurk die ze draagt met een korte zwarte trenchcoat en zilverkleurige schoenen met hoge hakken en heel veel bandjes. Ze heeft een elfachtig gezicht en is in het gezelschap van een lange bleke jongen met wilde bruine krullen en felblauwe ogen.
‘Wil je even zitten?’ Vraagt hij.
‘Heel graag!’ Ze lopen naar het einde van de tram en gaan daar op het achterste bankje zitten.
‘Mijn god, wat doen mijn voeten pijn.’ Driftig wrijft het meisje over de bovenkant van haar voeten.
Tegenover haar zit een oudere man in een lange donkerblauwe jas. Hij heeft een een hoge hoed op en zijn rechterhand rust op een wandelstok. De man lijkt uit een andere tijd te zijn gekomen, alsof hij is geteleporteerd en zo in deze tram is beland. In zijn tijd, want die tijd is niet nu, droegen de dames geen praktische jassen over hun jurken. Ze noemden jurken vast ook geen jurken, maar japon of avondtoilet of zoiets.
‘Hoeveel haltes is het nog?’ Vraagt het meisje aan de jongen terwijl ze haar benen over zijn schoot uitstrekt.
‘Nog wel veel, Osdorp is ver en we zitten nu nog in het centrum.’
‘Fijn, dan doe ik ze even uit.’ Snel maakt ze de schoentjes los, de afdruk van de bandjes staat diep in haar voet. Haar kleine tenen zijn ook in de verdrukking gekomen deze avond, als puntige radijsjes zitten ze tegen de rest van de tenen aangedrukt. Met een zucht van verlichting begint ze haar voeten te masseren.
‘Vrouwen,’ zegt de jongen hoofdschuddend terwijl hij op zijn mobieltje kijkt.
De man met de hoed kijkt geamuseerd naar het schouwspel. Het meisje glimlacht naar hem, waarop hij zegt: ‘Was het een fijne avond?’
‘Jawel, alleen denken mijn voeten daar anders over.’
De tram staat ongewoon lang stil op een kruispunt, vier politiewagens en een ambulance razen voorbij met loeiende sirenes. Langzaam komt de tram weer in beweging.
‘Mag ik u wat vragen?’ Zegt de man dan, terwijl hij zijn voorhoofd dept met een katoenen zakdoek die hij uit zijn binnenzak heeft gehaald.
‘Ja hoor.’
‘Hoeveel wilt u voor die schoenen hebben?’
‘Die schoenen? U bedoelt mijn schoenen? Ik moet nog naar huis, ik doe ze zo weer aan. Helaas.’
De man rommelt in zijn jaszak en haalt een stapeltje bankbiljetten tevoorschijn.
‘Is zoiets voldoende?’
‘Ik moet zo nog naar huis,’ begint het meisje, maar nu valt de jongen haar in de rede. ‘Jezus Kyra, doe niet zo stom. Desnoods nemen we een taxi, moet je zien wat een geld.’
De oudere heer glimlacht en zegt: ‘De volgende halte moet ik eruit.’
‘Je moet me dan wel naar huis dragen hoor,’ sist het meisje naar de jongen.
‘Prima,’ zegt hij schouderophalend.
De tram stopt en de man staat op. Hij drukt het meisje de bankbiljetten in haar hand en neemt de schoenen aan. Tevreden wandelt hij de straat met statige herenhuizen in.
Het meisje staart naar de bankbiljetten in haar hand.
‘Hoe chill,’ zegt de jongen waarna hij uitgebreid gaapt.
Het meisje knikt terwijl de tram weer in beweging komt. Zwijgend kijkt ze naar de regen in het schijnsel van de straatlantaarns. Nog maar zes haltes te gaan.