Jonge mensen die niet ziek zijn gaan dood aan drugs.
08-03-2013
Het was al een tijd geleden dat ze elkaar hadden gezien, en nu was het moment gekomen om te meten wie het ergste had gefaald. Het zou een nek aan nek race worden, gezien de studie die ze deelden, gezien het economische klimaat waar ze in leefden, gezien hun leeftijden, gezien hun ambitieniveau’s. En ook het seizoen was niet om over naar huis te schrijven. Koud, grijs, guur, maar vooral venijnig tot op je botten. Schrale lippen, trekkende handen, traanogen, schilferhuid. Maandenlang leefden ze in het donker, alleen vooral. Deze avond kropen ze uit hun nesten, op naar het bruine café, met smerige wijn maar goed bier.
De aanleiding van het samenzijn. Een van hen was er tussenuit geknepen, deed er niet langer aan mee, dood.
‘Fijn dat je er bent’ zei de een. ‘Maar wat een verdrietige reden.’ Zei de ander. Daarna knikte iedereen en namen ze een slok. Gelukkig hadden ze elkaar al een tijd niet gezien en kon er gepraat worden rondom het thema ‘wat doe jij nu?’ En ja, wat deden ze nu eigenlijk? Ze deden klotebaantjes, voor minimunloon, schonken koffie, maakten kopietjes of verkochten spullen die de mensen niet nodig hadden. Ze keken nu al terug naar hun studietijd, zo kort geleden, een jaar bijna, maar ach, verzuchtten ze nu samen, ‘wat wisten we toen nou helemaal?’ Twee van de groep waren de uitzendkrachtendans ontsprongen en spendeerden hun dagen onder systeemplafonds in hoge glimmende gebouwen. Zij maakten vast praatjes bij de koffieautomaten (of zouden dat esspressobarretjes zijn in zulke gebouwen?) en netwerkten. Netwerken. Netwerken. Netwerken. Wat een hel. De uitzendkrachten keken glimlachend naar de twee carrièremakers en bekeken daarna hun eigen netwerk.
Werklozen, die netwerkten met werklozen.
‘Zullen we het even over hem hebben, nu we toch samen zijn?’ vroeg het meisje met twee masterdiploma’s dat nu fulltime bij de Ikea werkte. De groep werd stil. Ja, daarvoor waren ze nu samen. Herdenken. Zoiets deden ze eigenlijk nooit. Ze hadden hun grootouders misschien wel begraven, zagen de dienst voor André Hazes op televisie, en moesten met dodenherdenking altijd stil zijn van hun ouders. Herdenken voor de tv. Herdenken, het leek ineens iets van vroeger. Ouderwets. Er was in hun leven geen tijd om te herdenken, of geen geduld maar misschien is dat wel hetzelfde.
Wat konden ze over hem zeggen. ‘Hij was wel echt een denker he.’ Zei de een. ‘Ja, dat klopt, en zo ook zo goed voorbereid altijd op colleges.’ Ze keken in hun biertjes die dood waren. Ze wilden met iets meer komen, tot tranen roeren. Een YouTube filmpje kan verdomme tot tranen roeren. En hier zaten ze dan, helemaal stil. Ze hadden geen woorden, alles klonk leeg en arbitrair.
Gelukkig was daar de drukste van de groep. ‘Het was zo bizar om erachter te komen, zo via Facebook.’ Instemmend geknik en opluchting, het gesprek ging weer over henzelf. Het was weer vertrouwd, het was de categorie: ‘hoe heb jij het ervaren?’ ‘Waar was jij toen je het hoorde?’ en: ‘Hoe kwam jij erachter?’ Facebook. Het antwoord was meestal Facebook.
‘Ja, ik dacht, zo wat een bizarre grap, als die R.I.P.’s op zijn wall.’
‘Echt raar he. Zesentwintig en zomaar ineens dood.’ Geknik aan tafel.
Ze werden comfortabel met elkaar.
‘Ik dacht, het is vast drugs. Jonge mensen die niet ziek zijn gaan dood aan drugs.’
‘Ik dacht een ongeluk ofzo.’
‘Ik was vooral opgelucht dat hij het niet zelf had gedaan.’
‘Hoezo?’
‘Naja, ik wist niet wat er allemaal in hem omging, had toch gekund.’
‘Maar je bent blij dat hij het niet zelf heeft gedaan?’
‘Ja, tuurlijk, dat is toch het ergste dat je je kunt voorstellen?’
‘Is dat het ergste? Iemand die dood wil en dan dood gaat? Is dat erger dan iemand die niet dood wil en dood gaat?’
Ongemakkelijk geschuifel van voeten, een biertje viel om. Het hinderde niet, er zat nog maar weinig in. Het ongemak nestelde zich dieper in.
Een van de carrièremakers zette zijn glas op tafel. ‘Ik stap maar weer eens op, sommige mensen moeten werken morgen.’ Hij legde een tientje neer, veel teveel voor twee bier in een tent als deze, maar niemand bood aan te wisselen en hij verdween zo snel hij kon.
‘Iemand nog wat drinken?’
De vraag zweefde boven de borreltafel. Niemand hoefde nog wat drinken. Het zag ernaar uit dat deze avond ten einde was gelopen. Een onbevredigend einde, maar dat kwam wel vaker voor, wisten ze nu.