De stilte was zelfs voor de kazen pijnlijk.
27-08-2015
‘Mag het een onsje meer zijn?’ vroeg het meisje in de kaaswinkel geroutineerd. Ze deed dit werk zo’n zes jaar en de verveling was in haar hele lichaam gekropen. Haar blauwe ogen waren grauwe vlakken zonder diepte, haar neus en mond waren zo onbeduidend dat het een wonder mocht heten dat ze zichtbaar waren. Ze had vlasblond haar dat in een laag staartje verdrietig over de rug haar witte jasje hing.
Haar kleine handen verrieden routine, ook met gesloten ogen kon ze vliegensvlug het kaaspapier omvouwen, dichthouden en vastzetten met een elastiekje. Het waren efficiënte, mechanische gebaren maar ze waren ook liefdeloos. Het hinderde niet, welke klant kwam nou voor een liefdevol ingepakt pondje boerenkaas?
Verveling was wat ze de eerste jaren van haar baan al had gevoeld, maar na verloop van tijd was het gevoel van verveling haar ook gaan vervelen en werd het langzaam een soort sluimerstand waarin ze leefde. Ze kwam naar haar werk, trok haar jasje aan, en begon met het snijden van kazen, het aanvullen van de schappen met toastjes en jam, het tellen van de kassa.
Klanten waren altijd tevreden over het werk van het meisje.
Ze zagen haar verveelde handen aan voor vakkundig, haar korte antwoorden als zakelijk.
Beau Moreaux was vandaag voor het eerst in de winkel. Zodra hij zich bewust was geworden van zichzelf, op zeer jonge leeftijd, had hij zijn naam met trots gedragen. Zijn naam had hem gemaakt tot wie hij was, zijn naam was als een duur maatpak en daar had hij altijd naar geleefd. Waar zijn leeftijdsgenoten druk waren met het bouwen van grote zandkastelen, liep hij liever rondjes om de zandbak heen, handen in zijn zakken, peinzend over de zin van het leven. Toen zijn leeftijdsgenootjes stiekem sigaretten rookten in de portieken van dichtgetimmerde belwinkels in de stad, las hij boeken over etiquette, klassieke muziek, middeleeuwse architectuur en schilderkunst vanaf 1650. ‘s Avonds converseerde hij geanimeerd met zijn ouders en hun vrienden. Allemaal mensen die minimaal dertig jaar ouder waren dan hijzelf, maar over zulk soort dingen zou hij nooit nadenken. Dat soort dingen waren namelijk gewoon gegeven en wat zou men daar dan over lopen dubben?
Dat hij vandaag bij deze kaaswinkel in een armoedige buitenwijk van de stad was beland, had te maken met de nieuwe burgerplicht die hij zichzelf had opgelegd. Hij ging vrijwilligerswerk doen, en aangezien hij liever met ouderen omging dan mensen van zijn eigen leeftijd, dat was halverwege de dertig, was de keuze gevallen op een project met de naam ‘lunch met een oudere’. Wekelijks zou hij gaan lunchen met een oudere heer, straks zou de eerste keer zijn. Het was een project zonder einde, dat wil zeggen: er was geen vast aantal lunches dat genuttigd zou moeten worden. Bij een fijne band tussen vrijwilliger en de eenzame oudere werd het einde meestal ingeluid door het overlijden van de laatstgenoemde, had de projectleider aan de telefoon gezegd.
Beau Moreaux had besloten zijn eenzame oudere eens goed in de watten te leggen, maar waakte ervoor protserig over te komen. Hij had de beste ham van de stad gekocht, een vers brood, een fles verse jus, een zak met kersen, roomboter en een mooi stuk kaas. Die kaas was hij helaas vergeten in de voorraadkast van zijn woning. Het was kaas uit een kleine kaaswinkel bij hem om de hoek geweest. Een dure, maar degelijke winkel waar hij met alle egards werd behandeld. De vraag of het een onsje meer mocht zijn, was hem niet eerder gesteld.
‘Nou,’ reageerde hij kalm, ‘op een stuk kaas van circa 200 gram, lijkt mij een ons niet zo gering als u nu doet voorkomen.’
‘Wat zegt u?’ zei het meisje op een toon waaruit bleek dat ze niks had verstaan of begrepen van zijn zin en misschien wel beide.
‘De vraag die u mij zojuist stelde, was of ik akkoord zou gaan met haast een verdubbeling van mijn bestelling, ik vind dat op zijn zachts gezegd opmerkelijk.’
Het meisje hield haar lippen stijf op elkaar en keek hem recht aan.
De stilte was zelfs voor de kazen in de winkel pijnlijk.
Toen zei ze: ‘Dus het is een beetje teveel voor meneer?’
Haastig zei Beau Moreaux: ‘Ach, een onsje meer of minder. Ik had het meer over het principe.’ Assertiviteit was nooit zijn sterkste kant geweest.
‘Dat wordt dan vier vijfentwintig,’ zei ze terwijl haar handen de kaas in folie wikkelden, papier vouwden en een elastiekje pakten.
‘Heeft u terug van twintig?’
‘Dat zal wel.’
‘Pardon?’
‘Ik zal toch wel terug hebben van twintig, zeg ik.’
Ze negeerde zijn uitgestoken hand en kwakte het wisselgeld op de toonbank. Tasje, vroeg ze toen zonder vraagteken. ‘Nee, dankuwel’ zei Beau Moreaux terwijl hij druk bezig was alles op de juiste plek weer op te bergen. Papiergeld in het juiste vakje, muntgeld in het andere vakje, de portefeuille in zijn linker binnenzak, de kaas in de kleine donkergroen geruite boodschappentas die hij naast zich had staan. Een ouderwetse degelijke boodschappentas, ‘zoals ze nu niet meer gemaakt worden’, dacht hij altijd wanneer hij het ding meenam.
Hij probeerde het stuk kaas zo precies mogelijk in de tas te passen, het was als een puzzel, maar na een paar kleine wisselingen paste alles perfect.
Het meisje van de kaaswinkel hield haar verveelde ogen strak op hem gericht. ‘Zo,’ zei Beau Moreaux, tegen beter weten in op zoek naar een beetje klantvriendelijkheid, het wensen van een fijne dag, zoiets.
‘Wacht u ergens op?’ vroeg het meisje toen.
‘Nee,’ loog hij snel. ‘En u? wacht u ergens op?’
‘Nee’ loog ze terug.