Zoiets kon gebeuren.
18-03-2018
Een band plakken, zoiets leerden de kinderen tegenwoordig niet meer. Ze leerden computercodes schrijven, ze leerden objecten printen in 3d, ze leerden filmpjes van zichzelf te maken. Ze leerden Chinees vanaf hun tiende, en een bedrijf opzetten op hun veertiende. Maar een band plakken, zoiets leerden ze niet.
Hij kon het gedachteloos, als een kalm ritueel met stappen die elkaar als vanzelfsprekend opvolgden, als in een dans, als op die favoriete cd waarvan je onbewust al weet welk nummer zal volgen. Maar cd’s bestaan ook al bijna niet meer.
Gehurkt zat de man op een krukje met drie poten bij het teiltje, terwijl hij centimeter voor centimeter de binnenband onder water liet glijden om te zien wanneer het ding naar lucht zou happen als een peuter die kroos niet weet te onderscheiden van gras.
De man was op tweederde van de band en nog steeds was er geen belletje ontstaan in het water. Zoiets kon gebeuren. Het was niet gebruikelijk, maar gebeuren kon het. Langzaam verschoof hij de binnenband weer een stukje.
Op driekwart had hij het lek nog steeds niet gevonden. Zijn aandacht werd scherper, het kon nu elk moment gebeuren, het moest wel. Het zou wat zijn als het lek precies in de laatste centimeter van de band zou zitten, bedacht hij hoofdschuddend.
Maar het lek liet zich niet vinden. Beduusd liet de man de binnenband nog eens door zijn handen gaan. Had hij werkelijk elke centimeter gehad? Nooit eerder was dit hem overkomen. Hij krabde op zijn hoofd en besloot toen om eerst maar eens een goede kop koffie te drinken en zich daarna verder te verdiepen in dit mysterie.
Hij zette de koffie zoals hij altijd deed, en was opgelucht te merken dat dit nog wel ging zoals hij gewend was. Want zoiets als met de band, dat was zo vreemd, zo onverwacht, dat het leek dat vanaf nu alles mogelijk was. En niet op de manier die ze in de reclames op tv lieten zien, van stralende mensen die lachend over stranden renden, op feestjes waren, op bergtoppen nadachten over de apps die ze gingen ontwikkelen. Nee, het voelde of de deur naar donkerte, naar ongewenste verrassingen was opengezet. Alsof zijn leven uit los zand leek te bestaan of misschien zelfs enkel uit losse flarden in zijn hoofd.
Het was in elk geval duidelijk dat de informatie die hij had, lang niet toereikend was.
Na de koffie keerde hij terug naar de garage waar de fiets en het teiltje met de bandenplakset waren achtergebleven als een decor van een filmscène waar iemand uit weggevlucht was.
Hij nam opnieuw plaats op het houten krukje, begon opnieuw de binnenband centimeter voor centimeter door te nemen. Het water was kouder, binnen in de garage was het ook donkerder geworden, de avond begon te vallen. Het beetje licht uit de zijramen maakte kennelijk meer verschil dan hij had gedacht en ook deze constatering gaf een gevoel van onrust dat hij niet kende.
Het inspecteren verliep nog langzamer dan de eerste keer. Niet omdat hij onnauwkeurig had gewerkt, maar omdat hij niet kon denken aan een scenario waarin het lek weer niet tevoorschijn zou komen. Zijn gedachten, de omgevingsgeluiden, alles leek te verstommen in de zoektocht die volgde. Als in een tunnel bestudeerde hij de binnenband, alsof het als enige object overgebleven was uit een eerdere beschaving.
De deur van de garage ging open, zijn vrouw stond in de opening. Haar lippen bewogen maar horen deed hij het niet. ‘Kom je eten?’ herhaalde ze terwijl ze over haar bovenarmen wreef. ‘Het is stervenskoud hier, waarom zet je de verwarming niet aan?’
‘Ik kom eraan,’ klonk uit zijn mond, woorden die gepast waren, woorden die hij niet zelf gekozen had, niet bewust. Maar wat viel er nog te zeggen over bewustzijn, over waarheid, over wilskracht. Ook in het laatste deel van de band had hij geen lek gevonden.
Stram bewoog hij zich naar de deur en ging hij naar binnen, waar het licht warm oranje was, er muziek klonk en de geur van gebakken champignons hem tegemoet kwam. De tafel was gedekt, de hond lag te slapen in zijn mandje.
De man schonk twee glazen rode wijn in, zijn vrouw kwam aangelopen met twee borden pasta. Alles was goed, de muziek, het eten, zijn gezelschap. Van niks had hij meer kunnen verlangen, verwachten. Toch knaagde het stilleven in de garage aan hem. Alsof de echte wereld daar stond, hij nu in een parallelle wereld liep, die beter leek, maar minder waarachtig was.
Ze converseerden, aten, maakten een grapje. Hoewel hij dacht dat hij zich natuurlijk gedroeg, merkte zijn vrouw meteen de verandering die in hem gaande was.
‘Wat is het? Wat zit je dwars?’
Het duurde even voor hij het zwijgen kon doorbreken. Ze hadden samen voor hetere vuren gestaan, dingen meegemaakt, avonturen beleefd. Hij was de held in de meeste van haar verhalen en nu zat hij hier te tobben over een fietsband. Hij dacht aan alternatieve antwoorden, verklaringen voor zijn gedrag, maar kwam tot niks.
‘Ik kan het lek niet vinden,’ zei hij daarom maar.
‘Het lek?’
‘In mijn voorwiel. Ik kan het niet vinden. Ben al twee keer helemaal rondgegaan.’
‘Maar je band was toch plat?’
‘Ja, daarom ben ik hem aan het plakken,’ zei kribbiger dan hij bedoelde.
‘Nouja, als je het niet kunt, dan breng je hem toch gewoon naar de fietsenmaker?’ zei zijn vrouw, met zoveel goedheid dat hij de schaal met salade wel tegen de muur kon smijten.
‘Ik denk niet dat je het begrijpt,’ zei hij in plaats daarvan.
‘Dat zou heel goed kunnen,’ zei ze en ze verzamelde de borden. ‘Wil je koffie?’
‘Nee,’ zei hij, ook al had hij de laatste twintig jaar altijd ‘ja’ gezegd op deze vraag.
‘Doe niet zo kinderachtig,’ zei ze en hij wist dat ze gelijk had, maar ook dat hij het nooit zou kunnen toegeven.
Na de koffie stond hij op van tafel.
‘Ik ga nog een keertje kijken,’ zei hij.
Zijn vrouw zat in haar hoekje op de bank, zijn stoel was leeg, leek hem ook vertwijfeld aan te kijken.
‘Een fietsenmaker kost 15 euro,’ zei ze verveeld.
Maar dat het daar niks mee te maken had, kon hij onmogelijk uitleggen.