21-06-2016
‘Er is geen reden om zo bedroefd te kijken,’ zegt de oude man met de baard tegen de jonge man bij het stoplicht. ‘Er is geen reden je schouders te laten hangen.’ ‘Wat weet u daar nou van?’ antwoordt de jongen met verdrietige ogen. ‘Wat weet u nou van mijn gedachten, van de gebeurtenissen in mijn leven? Wat weet u van mijn verdriet?’
‘Niets,’ zegt de oude man met de baard. ‘Van jou weet ik niets. Zoals jij van mij niets weet. Maar dat heeft met geluk niet te maken. Zie je die zonnestralen op het natgeregende wegdek? Hoor je de kinderen hollen op het schoolplein hierachter? Voel je het briesje op je huid? Dat is wat wij delen, dat is de werkelijkheid van bij dit stoplicht staan.’
De auto’s van links hebben groen, de man met de baard en de jongen zetten een klein stapje achteruit.
‘U heeft geen idee van mijn werkelijkheid,’
zegt de jongen. ‘Ziet u deze spijkerbroek die ik heb aangetrokken? Dit vest, deze schoenen? Ziet u hoe mijn haren nog nat zijn van het douchen? Het kostte me vandaag vier uur om tot dit punt te komen. Om de kracht te vinden uit bed te stappen, een douche te nemen, me af te drogen, me aan te kleden. Daarna heb ik een uur uit het raam gekeken, ik heb moed verzameld. Moed om naar buiten te gaan. Ik heb mijn telefoon gezocht, mijn sleutels, mijn portemonnee. Het duurde wel een halfuur. Ik heb alles in mijn zakken gestoken en nu ben ik hier bij het stoplicht. Vertel me niet over de zonnestralen. Mijn kleding voelt zwaar op mijn lichaam, ik kan elk moment worden opgeslokt door het asfalt, verdwijnen in de gracht. Ik moet me dwingen stil te staan voor het rode licht, niet met ferme passen voor een truck te stappen. En dat is nog niet het ergste. Het ergste is dat het me niet uit zou maken. De eerste seconden misschien- ik heb nooit goed tegen pijn gekund. Maar daarna…’
Het licht springt op groen. Ze lopen naast elkaar naar de overzijde van de straat.
‘Heb je iets gegeten?’ vraagt de man met de baard. ‘Gisteren heb ik gegeten,’ zegt de jongen. ‘Vandaag nog niet. Ik zie geen reden te eten. Het zal alleen verlengen.’ ‘Ja,’ zegt de man met de baard, ‘dat is waar.’ Hij is even stil en zegt dan: ‘Ik wil je vragen, ik hoop dat het je niet ongemakkelijk maakt, ik wil je vragen om een koffie met me te drinken. In het koffiehuis, daar op de hoek. Ik zal het voor je betalen.’
‘Ik heb geen reden dat te doen,’ zegt de jongen met verwarring in zijn ogen. ‘Dat is waar,’ zegt de man met de baard. ‘Maar wat moet jij nou nog met een reden? Wat kan jou nou nog bewegen? Een goed argument? Daar trap ik niet in. Ik vraag je mee te komen, zonder reden. We laten de zon, de wind, de aarde buiten beschouwing, dat beloof ik. Die koffie, dat vraag ik je als een vreemde bij het stoplicht.’
‘Goed,’ zegt de jongen. Zwijgend lopen ze naar het koffiehuis. De eigenaar begroet hen hartelijk, de twee mannen kennen elkaar al lang. De man met de baard bestelt twee koffie en twee broodjes kaas.
‘Waarom doe je dit?’ vraagt de jongen na de eerste slok koffie. ‘Jouw pijn is ook de mijne,’ zegt de man met de baard. ‘Dat kan niet,’ zegt de jongen. Ze zwijgen.
‘Ik ben blij dat je er bent,’ zegt de man met de baard dan. ‘Het is een misverstand,’ zegt de jongen, ‘ik zou hier niet moeten zijn.’ ‘Maar je bent er,’ zegt de man met de baard. ‘Ja,’ zegt de jongen en hij veegt een traan weg.
De man met de baard rekent af. Ze lopen samen naar buiten en staan dan stil. Ze zoeken naar een passend afscheid. ‘Bedankt,’ zegt de jongen en hij geeft een hand. ‘Jij bedankt,’ zegt de man met de baard.
Ze gaan elk een andere kant op.
De vrouw van de bloemenstal staat de jongen al op te wachten. Zijn bestelling ligt klaar.