21-08-2017
Het was begonnen als een ongeluk, maar nu kon hij zich niet meer herinneren hoe het leven was voordat het gebeurde. In het begin verbaasde het hem dat hij zomaar zijn gang kon gaan, dat niemand hem leek op te merken. Niemand, behalve kinderen, die hem nawezen terwijl ze aan hun andere arm werden meegesleept door hun gestresste ouders of doodvermoeide au pair.
Nu rekende hij juist op de mensen die hem negeerden, om zo de kleine groep volwassenen met nog een sprankje kind in zich, te verwonderen, zachtjes te herinneren aan het gevoel van spelen. Hij wilde hen laten voelen wat hij die dag voor het eerst weer meemaakte. Dat iets eenvoudigs, een kleine scene, opgebouwd uit de meest alledaagse objecten, dat zoiets een herinnering kon zijn. Een herinnering dat niks vanzelfsprekend is, dat gewenning geen einde hoeft te zijn van verwondering. Dat de mogelijkheden er zijn, de structuren, figuren, kleuren, geuren…dat de mens maar zo weinig van zijn capaciteiten benut.
Zo probeerde hij zijn nieuw gevonden missie, want dat was het, aan zijn vriendin uit te leggen. Ze hield veel van hem, maar niet van hem alleen. Ze hield van zijn status, van zijn mooie baan, van zijn sociaal wenselijk gedrag, van zijn kennis, manieren, van welke rol hij had.
De nieuwe missie geneerde haar. Ze was bang dat bekenden hem zouden treffen in de stad, het lange spoor achter zich aan makend. Ze was bang dat er publiciteit zou komen. Dat zij de vrouw van de gekke melkman zou worden.
Dat was hoe hij genoemd werd, ‘de gekke melkman.’ Die naam ontstond al in de eerste week toen hij voor het eerst door de stad was gefietst met de melk. Daarna experimenteerde hij nog met frisdrank, sap en water, maar niets gaf het effect als de hagelwitte halfvolle melk, bovendien trok zoetigheid nogal veel insecten aan.
Het ritueel was eenvoudig. Na zijn gerespecteerde baan met kantoortijden vertrok de man naar de supermarkt, waar hij zoveel melk kocht als hij maar in zijn twee boodschappentassen passen kon.
Eenmaal buiten hing hij de tassen aan weerszijden van zijn stuur en dan pakte hij de schroevendraaier uit de binnenzak van zijn colbert. Soms voelde hij overdag stiekem even aan de schroevendraaier, tijdens een zakelijk overleg, tijdens de lunchpauze, tijdens telefoongesprekken. Het was of hij elke dag bijna jarig was.
De volgende stap was de meest cruciale. Hij moest nu een gat steken in de bodem van de twee tassen, en wel zo dat ze niet zouden scheuren, maar slechts zouden lekken. Daarna was het tijd om in de melkpakken te prikken. En dan was het zaak om zo hard mogelijk te fietsen, een witte rivier achterlatend.
Mensen waarschuwden hem soms, oudere dames kwamen achter hem aan met zakdoekjes, hondeneigenaren schreeuwden hem na dat hun gulzige hond nu wel spoedig dood zou gaan door de melk.
Maar dat alles gleed van hem af, terwijl hij door de stad reed, van supermarkt naar supermarkt. Steeds opnieuw kocht hij nieuwe pakken om ze buiten weer lek te steken. Urenlang herhaalde hij het ritueel.
De witte rivier stroomde dagelijks door de stad, en hoewel milieu-activisten schande spraken van de verspilling, de grote meerderheid van de mensen er zwijgend omheen manoeuvreerde, was er ook nog een groep medestanders. Ze volgden zijn route, doneerden pakken melk, probeerden de stroming vrij te houden van lege blikjes of ander zwerfafval, hielden zijn fiets vast wanneer nodig. Ze spraken niet met elkaar, en ook niet met de man die rustig het spoor naar de horizon bleef verlengen.
En als ze dan zwijgend naast elkaar stonden, de stille medestanders met hun glanzende ogen op de witte stroom gericht, dan wisten zij zeker dat ze op de juiste plek waren.