13-01-2018
De eerste keer dat het gebeurde, dacht ik dat ik het me verbeeldde. Ik stond in een boekenwinkel, een winkel met vaste klanten, een winkel met literatuur, met obscure vertalingen, een winkel waarvan mensen bang zijn dat ze binnenkort niet meer zullen bestaan. Een winkel die moet blijven bestaan, niet alleen omdat de eigenaar zijn vaste klanten kende, maar omdat status een steeds ingewikkelder concept geworden was. Dure woningen, merkkleding of eten in mooie restaurants… vechtsporters, hiphopartiesten en allerhande geteisem wist de weg naar deze ouderwetse statusmarkeringen te vinden. Deze boekhandel belichaamde het idee van elite, van veiligheid, van een oude wereld die misschien aan het krimpen was, maar zeker niet verdwenen.
Ik bladerde wat door een fotoboek waar ik geen geld voor had, bekeek de nieuwste aanwinsten, liep door richting de tafel met afgeprijsde boeken. Dat waren de boeken die voor mij bedoeld waren. Geen schande op deze plek, want voor arme creatieven hadden ze veel begrip.
Vlak voor ik de armoetafel bereikte, viel het stil. Alsof ik ineens onder water liep, het verdwijnen van geluid als intense herrie. De zachte pianomuziek was weg, het gesprek van twee klanten was weg, het geluid van de verkoper die aan het bellen was, viel weg. Iedereen stond stil, als ware de winkel een wassenbeeldenmuseum. Alleen ik kon nog bewegen, kijken, bladeren. De situatie duurde een seconde of tien, vijftien hooguit. Daarna ging alles verder. Ik probeerde contact te maken met iemand, wilde vragen wat er gebeurde. Maar de wereld leek onaangedaan en ik een eenzame gekkin.
Omdat het verlies van mijn mentale gezondheid altijd op de loer lijkt te liggen, als een vieze kerel in een bar, wachtend op een laveloze vrouw, besloot ik het incident in de boekhandel te vergeten. Het was me bijna gelukt, totdat ik mijn haren liet knippen bij mijn vaste kapper.
Alles verliep volgens plan.
We spraken over vakantieplannen, ik kreeg nekpijn van het haren wassen, ik kreeg een glas thee die te sterk werd doordat ik het zakje er niet op tijd uit kon halen. Op de cape en op de vloer om me heen, lagen natte punten haar die door een mokkende stagiaire werden weggeveegd. Toen pakte de kapper de föhn, om zo een kapsel te maken dat ik nooit meer zo zou hebben, nooit meer na de dag van het knippen. De warme wind waaide in mijn gezicht dat donkerroze aan het worden was van de hitte, en mijn kapper stelde me net een vraag die ik niet kon verstaan door de herrie.
Het geluid viel weg. De föhn was uit, de kranen liepen niet meer, het geklets was voorbij, de radio verdwenen. Ik keek om me heen. Iedereen stond stil, het was precies als in de boekhandel. ‘Hallo?’ zei ik vertwijfeld, te zacht, te bescheiden. Het moment waarop ik mijn telefoon wilde pakken om het te filmen, om aan anderen te laten zien wat ik had meegemaakt, werd alles weer normaal.
Wederom probeerde ik alles te vergeten, het was immers te vreemd om waar te kunnen zijn.
De derde keer dat het gebeurde, had ik er genoeg van. Ik stond bij een stoplicht te wachten om over te steken, en alles viel weer stil. De tram reed niet verder, de afslaande auto’s stonden stil. De meeuwen hielden op met hun geschreeuw. Toen de tien seconden voorbij waren, sprak ik de dame die naast me stond te wachten, aan.
‘Wat was dat nou, die gekke stilte, die pauze van alles?’ vroeg ik haar, verontwaardigd haast, omdat niemand sjoege gaf.
De dame fronste haar wenkbrauwen en zei: ‘Je bedoelt dat alles even stilstaat?’
‘Ja,’ zei ik, opgelucht dat ze wist waar ik het over had.
‘Dan doen we toch elke dag weleens?’ zei ze.
‘Elke dag? Ik heb het maar een paar keer gezien…’
‘Gezien? Je hebt het gezien? Nou, dat is zeldzaam. Dat hoort niet. Het is de bedoeling dat je eraan meedoet. Iedereen doet mee. Dat is de afspraak.’
‘Meedoen? Maar hoe weet je dat dan? Hoe weet je wanneer?’
‘Nouja, dat wéét je. Zoals je weet dat je water moet drinken wanneer je dorst hebt. Of niet te dicht bij vuur moet komen…Je weet het gewoon.’
‘Instinct?’ vroeg ik, haast radeloos nu.
‘Noem het wat je wilt,’ zei de dame verveeld.
Het stoplicht sprong op groen en zwijgend liepen we naar de overkant. Ik had nog wel duizend vragen, maar wist niet waar te beginnen, bij wie. Hierna maakte ik geen pauzes meer mee. Of misschien wel, deed mijn instinct eindelijk zijn werk.