Overzicht alle verhalen

Tags Alfabetisch Nieuwste

Winnaar

07-05-2014

Ze kon hard rennen, fietsen, roeien, zwemmen, praten, lachen en drinken.

Ze kon hard rennen, fietsen, roeien, zwemmen, praten, lachen en drinken.

07-05-2014

Jacco was al een paar keer in het studentenhuis geweest, maar vandaag zat hij voor het eerst alleen aan de keukentafel. Zijn vriendin Marieke had college tot elf uur en hij was vrij. Omdat hij de slaap niet meer kon vatten, was hij toch maar opgestaan en zo zat hij nu in de keuken de krant te lezen. Hij was juist aan het sportkatern begonnen, toen een huisgenootje van Marieke binnenkwam.

Deze huisgenoot heette Elodie, een mooi elegante naam die al generaties in haar deftige familie werd doorgegeven. Helaas trouwde het frêle moedertje van Elodie een grofgebouwde bankier met erg dominante genen.  Zo kwam het dat Elodie ook wel de bulstronk werd genoemd, maar nooit in haar gezicht. In haar gezicht noemden ze haar ‘Elo’ en haar moeder zei ‘Dietje’.

Elo was een vrouw met status. Ze was president van haar studentenvereniging, voorzitter van een universiteitsgroep en huisoudste. Ze was groot, breedgeschouderd en tamelijk bierbuikig. Ze kon hard rennen, fietsen, roeien, zwemmen, praten, lachen en drinken. Ze had een schorre, lage stem en een grote bos krullen die haar ronde gezicht omlijstte.

‘Goedemorgen manneke!’

Zei ze terwijl ze neerplofte op de andere keukenstoel. Ze pakte het andere stuk van de krant en begon driftig te bladeren. Toen ze bij de kruiswoordpuzzel was aangekomen, pakte ze een pen uit de keukenla en begon ze te schrijven. Met een verbeten mond vulde ze de vakjes in razend tempo in. Zo nu en dan vloekte ze een beetje.

‘Wat ben je eigenlijk aan het doen?’ zei Jacco voorzichtig, hij was nog niet vergeten dat zij hem net manneke had genoemd, en hield rekening met ferme tik of een harde boer in zijn gezicht. Misschien was het wel een domme vraag, of zoiets.

 

‘Winnen. Ik ben eigenlijk altijd aan het winnen.’

 

‘Altijd?’

 

‘Ja, altijd. Anders zou ik toch niet zeggen: altijd.’

 

‘Dan bent je vast een heel gelukkig mens.’

 

‘Ja, dat klopt. Ik ben een heel gelukkig mens. Het gelukkigst van iedereen om precies te zijn. Het gelukkigst van alle mensen.’

 

‘Van alle mensen?’ vroeg Jacco ongeloving.

 

‘Ja, van alle mensen. Anders zou ik toch niet zeggen: van alle mensen.’ Ze legde de krant neer. ‘Of noem je mij nu een leugenaar?’

 

‘Nee,’ zei Jacco, ‘Dat zou ik nooit doen. Fijn dat je zo gelukkig bent. Fijn dat je altijd wint.’

 

‘Ik verlies ook weleens hoor,’ zei ze nu. ‘maar ik verlies dan zo goed, zó fucking goed, dat ik dan toch nog gewonnen heb.’

 

‘Je bent dus eigenlijk gewoon supergoed in alles?’

 

‘Nee, dat zeg ik niet. Ik win gewoon altijd.’

 

Jacco voelde zich nerveus worden. Straks wilde ze nog een of ander wedstrijdje doen ofzo. Hij was niet zo competitief ingesteld, of eigenlijk: helemaal niet. Hij voelde zich rot als hij van iemand verloor, maar ook als hij van iemand won. Hij raakte makkelijk in de war van mensen met scherpe tongen en had al op de basisschool geleerd wanneer de benen te nemen. Nu dus.

 

‘Okee, nou ik zie je wel weer he.’ De trilling in zijn stem deed Jacco blozen, maar de bulstronk leek het niet op te merken.

 

‘Niet als ik jou eerder zie,’ zei zij terwijl ze een ei in een pan gooide als een winnaar.

Wederhelft

02-05-2014

‘Een levende kat?’

‘Een levende kat?’

/ / /

02-05-2014

Een gewicht duwt op mijn borstkas. Ik lig in bed, het zal wel vroeg in de ochtend zijn. Ik weet dat ik wakker ben, maar probeer nog te doen alsof het niet zo is. Misschien kan ik dit vreemde gewicht wel in mijn droom plaatsen, zoals ik ook met de wekker kan. Soms is het vervelende gepiep een robot, soms een deurbel, soms een geluid waarvan de andere mensen in mijn droom zeggen dat ik het vooral moet negeren. Maar dit gewicht, dit zware gevoel op mijn borst, is nieuw voor me.  Er zit niks anders op: ik moet mijn ogen openen om te kijken wat er aan de hand is. Ik doe het heel langzaam, ik heb goedkope gordijnen, het felle licht zou me zo kunnen verblinden. Ik tel tot drie en open mijn ogen.

Twee gele ogen kijken terug.

Het zijn de ogen van een grote bruine gestreepte kat. Rustig kijkt het beest me aan, het maakt geen aanstalten mijn borst te verlaten, totdat ik rechtop ga zitten, met een klaaglijk mauwtje gaat het beest naast me in bed zitten. Ik hou wel van katten, maar ik heb er geen. Maar voordat ik verdere gedachten kan hebben over wie deze kat is en wie ik ben, heb ik koffie nodig. Ik trek mijn badjas aan en loop naar de keuken, de kat loopt mauwend mee.

Als mijn leven een film was, zou ik het beest een schoteltje melk geven, maar mijn leven is geen film en ik heb geen melk.

Dat is met een reden: een vriendin vertelde me dat melk alleen voor baby’s is en het lievelingsdrinken van kankercellen. Ik wist niet of het waar was, maar het klonk allemaal zo logisch dat ik stopte met het kopen van melk. Yoghurt en kaas koop ik nog wel, daar heeft ze niks over gezegd. Yoghurt en kaas lijkt me geen kattenvoer. En een vreemde kat in je huis is één ding, maar een vreemde kat met diarree is weer een heel nieuwe dimensie aan problemen waar ik nog niet klaar voor ben.

Als ik mijn koffie heb, bel ik mijn vriend. Bij alle problemen bel ik hem als eerste. Dat is soms wel vijf keer per dag, maar hij vindt het niet erg. Zo’n man is het. Hij heeft er waarschijnlijk al een halve dag op zitten, efficiënt ingedeeld met hardlopen, werken, koffie-afspraken en het maken van kapotte apparaten.

Soms introduceren mensen hun partner wel als hun betere helft. Bij mij is mijn wederhelft zoveel beter dat zelfs mijn vrienden hem als de betere helft zien. Als het uit zou gaan tussen ons, zitten al mijn vrienden in zijn team, denk ik. Behalve dan Maisy, maar zij heeft op Valentijnsdag haar huis in brand gestoken en zit nu op een gesloten afdeling. 

‘Dag lief, met mij.’

‘Jeetje, een telefoontje van jou en het is nog geen negen uur! Gaat het wel goed?’

‘Nou, het gaat wel goed,’ zeg ik, ‘maar er lag een kat in mijn bed vanmorgen.’

‘Een levende kat?’

‘Gelukkig wel ja. Maar ik vroeg me af, wat moet ik ermee doen? Ik denk dat’ie door het raam is binnengewandeld ofzo.’

‘Hoe ziet ie eruit?’

‘Bruin gestreept met gele ogen.’

‘Hmm, volgens mij is die van je overbuurvrouw.’

‘Heb ik een overbuurvrouw?’

‘Ja, laatst heb ik even met haar gesproken toen ik het oud papier weg deed. Weetjewel, die vrouw met die lange grijze haren. Ik zou hem gewoon naar haar toe brengen. Maar ik moet nu ophangen, ik ga zo boarden.’

‘Oh, shit- helemaal vergeten,’ zeg ik ‘Londen he?’

‘Frankfurt.’

‘Sorry, ik ben net wakker.’

‘Geeft niks, ik zie je morgen.’

We hangen op. Ik loop naar de kat en til het beest op. Het gaat zo makkelijk dat ik me afvraag of ik geen dierenarts had moeten worden, of kattenfluisteraar of zoiets.  Ik trek een paar slippers aan en doe de deur open. Plotseling spartelt de kat, met een klap valt de voordeur achter me dicht. Ik heb geen huissleutel, geen telefoon, geen geld. Alleen een kat die niet van mij is. Die ga ik eerst maar terugbrengen. Het huis van de overbuurvrouw blijkt een kattenluik te hebben, in een flits is het beest door het luik verdwenen.

Ik heb geen vrienden gemaakt in de buurt, geen buren met extra sleutels. Ik heb een vriend die in de lucht zit, hij heeft ook een sleutel. Op een kwartiertje lopen van mijn huis woont een vriendin van vroeger. In mijn badjas loop ik door de straten, er worden grapjes gemaakt door bouwvakkers, moeders houden hun kinderen angstvallig bij me vandaan. Morgen is hij er weer, mijn betere helft. 

Blind date

28-03-2014

Ik hou wel van vrouwen met humor.

Ik hou wel van vrouwen met humor.

/ / /

28-03-2014

Mooi opgemaakt zat Saskia in het café waar haar blind date zo zou komen. Het was een café waar ze heel vaak langs liep, maar nooit naar binnen zou gaan. Ze zou in elk geval geen bekenden tegenkomen. 

Ze was iets te vroeg en speelde daarom een spelletje op haar telefoon. 

‘Saskia?’

Ze keek op. Voor haar stond een kleine kale man met een donkerroze huid. Hij droeg een grote zwarte leren jas die zijn afhangende schouders accentueerde. Zijn bolle buik zat strak in zijn zwarte overhemd en de boel werd met moeite bijeen gehouden door de riem in zijn spijkerbroek.

Hoe hadden haar vrienden dit nu kunnen bedenken? Dit was toch niet haar marktwaarde? Of was het een grap? Dan wel een hele wrede, ook voor hem was het lullig.

 

‘Ik ben Johan’ begon de man.

 

Ze gaf hem een bemoedigend knikje.

 

Johan keek haar schaapachtig aan en zei toen: ‘Kom je hier wel vaker?’

 

‘Ja, ik heb hier wekelijks een blind date.’

 

‘Wekelijks?’

 

‘Ik maakte een grapje.’

 

‘Nou, dat is mooi, want ik hou wel van vrouwen met humor.’

 

‘Humor om om te lachen? Hou je daar wel van?’ Ze moest oppassen niet te sarcastisch te klinken.

 

‘Ja precies, ik zeg altijd maar zo: een dag niet gelachen is een dag niet geleefd.’

 

Ze wist het zeker, dit moest wel een grap zijn.

 

‘Wil je wat drinken?’

 

‘Doe mij maar een chocomel.’

 

Ze stond op en liep naar de bar. Daar pakte ze haar mobiel en smste ze haar vrienden die deze date hadden georganiseerd. ‘Grapje zeker?’

Al snel kwam er een antwoord. ‘Hij is de peetvader van onze kinderen, geef het nou een kans.’ Saskia bestelde de drankjes, weer kreeg ze een sms. ‘En daarbij, zoveel tijd heb je ook weer niet he?’ Ze smste terug. ‘De hele avond hoor.’ Weer piepte haar telefoon. ‘We bedoelen qua leeftijd. Je bent toch ook al 32, er is geen tijd meer om kritisch te zijn op uiterlijk.’ Met een klap zette de barman het glas wijn en de chocomel van Johan neer. In het glas van Johan zette hij een roze rietje. ‘Dat wordt dan 5,50, of zal ik even een bonnetje maken?’

 

‘Nee, alsjeblieft niet.’ Ze legde een tientje op de bar en liep terug naar het tafeltje.

 

Daar zat Johan  languit op zijn stoel terwijl hij zijn handen op zijn buik liet rusten.

 

‘Zo. Jij hebt ook niet achteraan gestaan toen de achterwerken werden uitgedeeld.’

 

‘Pardon?’

 

‘Grapje Mariska, humor is gewoon heel belangrijk voor me.’

 

‘Ik heet Saskia. Of was dat ook een grapje?’ Ze nam een grote slok wijn. 
  

 

‘Zo, drink je altijd in dat tempo?’

 

‘Nee.’

 

Johan trommelde met zijn linkerhand op de tafel. Met zijn rechterhand hield hij het glas vast. Hij dronk met veel geluid uit het rietje.

 

‘Drink je altijd chocomel?’

 

‘Meestal wel ja. Ik drink in elk geval nooit koffie of wijn. Heel soms een biertje. Met een borrel met collega’s ofzo. Ja, dan weleens een biertje. Meestal drink ik chocomel. Lekker in de zomer en in de winter. Warm en koud. Echt een heel goed drankje. Maar genoeg smalltalk, hoe kan zo’n mooie meid nou geen vent hebben?’

 

‘Ik ben de ware gewoon nog niet tegen gekomen, denk ik.’

 

‘Moet je nu niet het omgekeerde aan mij vragen?’

 

‘Het omgekeerde?’

 

‘Ja, hoe een man als ik nu nog vrijgezel kan zijn.’

 

‘Hoe kan een man als jij nog vrijgezel zijn?’

 

‘Ik ben te goed voor vrouwen. Ze worden altijd compleet afhankelijk van me. Ze koken voor me, doen mijn was, houden de tuin bij, en in bed… naja, alles doen ze. Ze klampen zich aan me vast, zijn bang dat ik ze verlaat. Je begrijpt: ik lig echt heel erg goed bij de vrouwtjes. Ik kan het ze niet kwalijk nemen, maar uiteindelijk heb ik toch ook mijn vrijheid nodig.’

 

Saskia knikte. Haar glas was bijna leeg.

 

Met een luide slurp dronk Johan zijn glas leeg. De belletjes chocomel die nog op de bodem van het glas lagen maakte hij kapot met met rietje. Hij legde drie losse euro’s op tafel.

 

‘Ik stap maar eens op.’

 

‘Ga je weg?’ Vroeg Saskia verbaasd. Was het niet aan haar geweest om snel op te stappen?

 

‘Ach Sas, je bent een lieve meid, maar ik voel gewoon geen klik. Ik zoek toch een vrouw die iets sensueler is. Je hebt ongetwijfeld andere kwaliteiten, zoals humor en andere dingen. Maar weetje, humor van een externe partij heb ik niet echt nodig in een relatie, ik ben zelf al grappig genoeg.’

Mager

07-03-2014

Zoiets zegt iets over je persoonlijkheid.

Zoiets zegt iets over je persoonlijkheid.

/ / /

07-03-2014

We keken naar de voorbijrennende kinderen die net een ijsje hadden gegeten. We keken naar de kinderen die hun ijsje lieten smelten tot over het hoorntje, tot over hun handen, tot over de mouwen van hun truitjes. We keken naar de oude dame die met muizenhapjes een bolletje perenijs aan het eten was. We keken naar de meisjes van de ijssalon die chagrijnig waren, maar daar geen tijd voor hadden.

Mijn vriendin Mara, of eigenlijk- mijn kennis Mara, mijn vriendin van vroeger, mijn oude klasgenoot, wist nu zeker wat voor man ze eigenlijk zocht en daarom zaten we hier, bij de ijssalon. Dit gesprek hadden we al vaker, veel vaker gevoerd. Mara was een ‘serial dater’ ofwel iemand die verslaafd was aan gekwetst worden. Alle aandacht die ze kon krijgen was welkom, ongeacht wie de persoon in kwestie was, ongeacht het soort aandacht. Vroeger stelde ze elke nieuwe man voor aan haar hele vriendenkring en aan haar ouders.

Dat was nu wel voorbij- die keer dat ze met een opgefokte bankier was verschenen was er één teveel geweest. Het probleem was niet dat hij alleen maar over geld sprak, commentaar gaf op het eten en coke snoof aan tafel. Dat soort dingen waren we wel gewend van Mara’s mannen. Het probleem was dat hij lingerie meenam van de vriendinnen van Mara. En niet alleen bij de vriendinnen, maar ook bij haar zussen en zelfs bij haar moeder bleek er ondergoed te missen. Het was ook haar moeder die het als eerste opmerkte. Zij was haar bh met extra kabels langs de voorkant kwijtgeraakt. Eeuwig zonde, ze voelde zich altijd zo lekker vrouwelijk met haar borsten als rollades ingepakt.

Sindsdien was Mara niet meer welkom met haar mannen. In tranen beloofde ze iedereen op zoek te gaan naar zichzelf, eerlijk te zijn over wat ze nu werkelijk zocht en nodig had, en nog meer van die dingen die ze in tijdschriften had gelezen. Dat was nu vier maanden geleden. Vandaag kwam ze met de uitslag van haar zelfonderzoek, had ze van tevoren aan de telefoon gezegd. 

Eerst kochten we ijs, ik bestelde twee bolletjes vanille in een bakje, waarop Mara me veelbetekenend aankeek. Zoiets zegt kennenlijk iets over je persoonlijkheid. Het zegt dat ik behoudend ben, een controlefreak, een perfectionist en mogelijk racistisch. Dat zei ze. Ik zei dat het betekende dat ik van vanille-ijs houd en niet van vieze handen en goedkope koekjes. Mara schudde haar hoofd en bestelde toen drie bolletjes ijs op een groot hoorntje. Ze nam chocolade, pistache en aardbei. Misschien had ze toch gelijk, dacht ik. Je moest wel gestoord zijn om zulke dingen op te eten. Maar ik zei niks. Met het eten van het ijs verbeterde de stemming weer een beetje, we gingen in de zon op een bankje zitten.

 

‘Okee, wat heb je ontdekt de afgelopen maanden?’

 

‘Nou, ik ben eruit wat ik nodig heb,’ zei Mara. ‘Wat ik zoek. De man die ik zoek is mager. Ja, ik zoek een magere man. Een hele magere, met van die jukbeenderen die uitsteken.’

 

‘Een magere man? Hoezo? Ik hou juist van mannen met een beetje vlees eraan. Niet dik ofzo, maar een stevige vent, een buikje vind ik niet erg. Dat kleedt ook af in bed, denk je niet?’

 

Ze nam nog een hapje. ‘Nou, dat kan misschien wel zijn, maar ik denk dat een hele magere het zal zijn voor mij.’

 

‘Het is wel lekker makkelijk zoeken naturlijk,’ zei ik. ‘Hup de kroeg door- op zoek naar een magere vent. Maar waarom per se heel mager? En is alleen op uiterlijk selecteren wel de beste manier? Niet dat ik er verstand van heb hoor. Maar heel mager?’

 

Nu zei ze een tijdje niks. Ik zei ook niks. 

 

 

‘Het klinkt een beetje gek misschien,’ begon ze, ‘maar het is om te wennen.’

 

‘Om te wennen?’

 

‘Ja, kijk- in het westen gaan de meeste mensen dood aan één of andere ziekte, of aan hun hart. Maar een magere man gaat niet dood aan zijn hart. Die gaat dood aan kanker.’

 

‘Nou, dat is niet gezegd toch- hij kan ook onder een auto komen, of een andere nare ziekte krijgen die alleen maar letters als naam heeft, of een domme hobby beginnen en van een berg vallen ofzo..’

 

‘Tuurlijk- maar dat is allemaal minder waarschijnlijk.’

 

Mara zuchtte heel diep.

 

‘Ik wil gewoon een man die er al een beetje uiziet alsof hij aan het einde is. Dan hoef ik er niet zo aan te wennen. Snap je?’

 

Ik keek naar de ouders van de kinderen met de ijsjes. Ze zagen er moe uit.

 

‘Snap je?’ Zei ze nog een keer.

 

‘Nee, natuurlijk niet.’

 

‘Jammer.’

 

‘Ja, jammer.’

Barista

20-02-2014

Zij moest dan glimlachen.

Zij moest dan glimlachen.

/ / /

20-02-2014

Het was de vijfendertigste dag dat het meisje in de koffiebar werkte. Haar baan heette vroeger koffiemeisje en tegenwoordig barista. Ze kon met schokkende bewegingen melk in een kopje doen zodat er een vormpje zichtbaar werd. Ze kon met cacao wolkjes in vormpjes uitstrooien en met een razend tempo alle mogelijk opties opratelen. Skinny, soja, extra hot, iced, met shot, double, mocca, caramel, creamed en nog dertien andere dingen.

Ze was goed in haar werk en nog mooi ook. Een combinatie die de vaste klanten beloonden met een fooi bij elke koffiebestelling die ze deden. Dat was dan twintig cent per bestelling, of iets dergelijks, maar dat weerhield de klanten in kwestie er niet van hun kleingeld met de nodige nadruk in het bakje te gooien. Met een veelbetekenend lachje keken ze haar dan aan, in hun pakken, in hun overhemden met patroontjes, met hun puntige schoenen. Sommigen droegen excentrieke brillen. Dat waren de motivators, personal coaches, trainers en b2b marketeers. Deze figuren lieten hun kaartjes achter als de stront van een toerist in India. 

Het was haar niet verteld de eerste dag dat ze hier kwam werken, maar er was een ongeschreven deal die bij dit werk hoorde. In ruil voor de paar euro fooi die ze dagelijks uit het oranje potje kon vissen, mochten de klanten in kwestie tegen haar praten, kletsen, ouwehoeren, de grootst mogelijke onzin uitkramen.

Zo was ze al meerdere malen uitgenodigd voor een workshop van één van de brillen. Een workshop waar ze in haar kracht zou leren staan. Normaal gesproken zou deze middag een honderdvijftig euro hebben gekost, maar voor een weekje gratis Latte Macchiato’s zou ze mee mogen doen. De andere bril beloofde haar vijftig procent korting op de cursus personal branding. Maar dan moest ze wel koffie komen zetten op de cursusmiddag zelf. Deze categorie mensen was erg, maar omdat ze eigenlijk tamelijk ongelukkig uit hun ogen keken en er een vrij grote voorspelbaarheid uitging van hun gedrag (het begon bijvoorbeeld altijd met een: ‘Weet je wat jij zou moeten doen?’) was ze er langzaam aan gewend geraakt.

De lastigste fooismijtertjes waren de dikke baasjes die een of ander handeltje hadden opgezet en nu als trotse haantjes door de straten liepen. Er waren dan twee scenario’s denkbaar. De eerste mogelijkheid was dat ze luid bellend binnenkwamen. Dan riepen ze hun bestelling heel vlug terwijl ze bleven telefoneren. Het wisselgeld werd gedropt in het fooienpotje omdat dat makkelijker was dan het weer op te bergen.

De tweede groep kwam binnen, keek op en was verbaasd zodra zij opmerkten dat ze te maken hadden met een mooie en bekwame barista. Daarop besloten zij dan het wisselgeld in het bakje te smijten met een begeleidende opmerking. ‘Zo, moppie das voor jou.’ Of: ‘Heb je lekker geslapen schat?’ of: ‘Je ziet er moe uit, drukke nacht gehad?’

Zij moest dan glimlachen, een leuke opmerking terug maken, maar nooit onbeleefd te zijn. Dat waren de regels, zo waren haar dagen. Tot deze dag.

Ondanks het weigeren van alle cursussen en workshops voelde ze zich anders vandaag.


Ze voelde zich langer, mooier, slimmer, krachtiger. En ook bozer, maar daarvan was ze zich nog niet bewust toen ze om zeven uur ‘s morgens het rolluik omhoog deed.

Om half acht verschenen de eerste klanten.

‘Dag schoonheid, hoe gaat het met jou?’ Vroeg de eerste man terwijl hij driftig over zijn telefoon aaide. ‘Goed hoor,’ zei ze op de automatische piloot. En weg was hij. Het leek een dag als de andere te worden. Maar toch was er iets anders. Bij elke fooi werd ze een klein beetje kwader. Het was bij de negende klant dat de eerste barsten in haar dienstverlenende instelling zichtbaar werden.

‘Doe maar extra heet, daar weet jij wel raad mee’ had de man gezegd. ‘Jazeker,’ had ze geantwoord, ‘maar weet u daar ook raad mee? Of gaat u nu met uw obese lijf in de auto zitten op weg naar uw kantoortuin, uw systeemplafond, uw werktoren, uw collega’s, uw afdeling, uw mailboxen, uw besprekingen, uw lunchpauze- allemaal niet zo heet?’ Verward had hij haar aangekeken. Hoofdschuddend pakte hij zijn beker koffie en al mompelend verliet hij het pand.

Hierna was ze gekalmeerd, voor een klant of vijf, zes. Toen kwam Richard binnen. Richard deed alsof de koffietent van hem was, en omdat hij er al langer kwam dan dat zij er werkte, was er weinig tegen in te brengen geweest. ‘Dag moppie…’ begon hij zijn bestelling. ‘Rot op met je moppie, noem je eigen moppie maar moppie, noem je hond moppie, maar moppie mij niet,’ zei ze afgemeten. Verbaasd keek Richard op. ‘Met het verkeerde been uit bed gestapt?’

‘Ha! Met het verkeerde been! Ja, dat moet haast wel, als ik geen moppie genoemd wil worden door willekeurige mannen.’ 

‘Willekeurige mannen? Ik ben toch geen willekeurige man? Ik kom hier elke dag.’

 ‘Maar dat maakt mij nog niet je moppie. Wat denk je nou?’

Richard werd rood, hij keek haar kwaad aan. ‘Ik laat me niet zo behandelen in mijn eigen koffietent.’ ‘Nee,’ zei ze ‘IK laat me niet zo behandelen in mijn eigen koffietent.’

‘Ik geef je verdomme elke dag fooi’ zei Richard.

‘Weet je wat je kunt doen met die fooi?’ Ze pakte het bakje en smeet de inhoud in zijn gezicht. De muntjes rinkelden op de tegelvloer. Rustig zette ze het kommetje weer terug op de bar. 

‘Takkewijf, hier ga je spijt van krijgen’ siste Richard terwijl hij naar de deur liep.

‘Dat zou me ernstig verbazen’ schreeuwde ze hem achterna.

Toen de deur dichtviel draaide ze het bordje om. De tent was weer gesloten voor vandaag. Best leuk, dat in je eigen kracht staan.

 

 

 

 

Vliegveld

15-01-2014

Van netwerken zou het vandaag niet komen.

Van netwerken zou het vandaag niet komen.

/ / /

15-01-2014

‘Mag ik u even storen?’

Voordat Tammo iets kon zeggen, zat de vrouw al naast hem, met haar laptop op haar schoot. ‘Wij doen onderzoek naar wat de bezoekers aan onze stad de afgelopen dagen hebben gedaan, hoeveel geld ze uit hebben gegeven, welk vervoer ze hebben gebruikt, dat soort dingen. We doen dat per gate, en vandaag interviewen we passagiers bij gate 67.’

Tammo was een paar dagen in een middelgrote Duitse stad geweest. Hij zou daar een congres hebben bijgewoond, maar het was hem niet helemaal gelukt. Hij was vier dagen geleden ‘s avonds laat in het zakenhotel aangekomen, in zijn beste kostuum, drie schone hemden en witte shirts in zijn koffer. Hij was naar zijn kamer gegaan, had wat uit de minibar gedronken, een handvol pinda’s gegeten, slechte tv gekeken.

De volgende ochtend begaf hij zich naar de ontbijtzaal. Er zaten nog wat andere mannen die op hem leken, maar Tammo was niet anders gewend, overal waar hij kwam ontmoette hij andere mannen in pakken. Straks bij het congres, zou hij ze wel ontmoeten, netwerken was een van zijn voornaamste kwaliteiten.

Maar van netwerken zou het vandaag niet komen. Tammo pelde net zijn gekookte eitje toen een stem vroeg: ‘Coffee or tea?’ Hij keek op, aan zijn tafel stond een Duitse serveerster in uniform met in elke hand een thermoskan. ‘Coffee or tea?’ herhaalde ze de vraag, maar Tammo kon zich niet langer bezig houden met futiliteiten als drinken, eten, praten.

Haar gezicht leek te schijnen als een zacht maanlicht. Haar postuur kwam hem voor als te kwetsbaar om zulke kannen te dragen. Haar ogen waren doorzichtig, haar lichte haren in een eenvoudig staartje gebonden. Ze stond daar nauwelijks te bestaan, klaar om te verdwijnen, op te lossen.

Ze schonk hem thee in en liep de andere tafels af. Als verlamd zat Tammo in zijn stoel. Hij probeerde haar na te kijken, maar had geen kracht zijn hoofd mee te laten draaien met haar bewegingen. Toen ging ze door de klapdeur naar de keuken. Tammo kon niet anders dan staren. De deur waar ze doorheen was gelopen met stapels vuile borden leek nog bij te komen van haar voorbijgaan.

Tammo keek op zijn horloge, met een taxi zou hij precies op tijd bij het conferentiecentrum zijn. Met de lift ging hij naar boven, eenmaal in zijn kamer haalde hij diep adem.

Het bed was al opgemaakt door een kamermeisje.

Hij poetste zijn tanden, trok zijn jas aan en pakte zijn tas.

Toen hij de sleutel pakte en daarmee de lichten in zijn kamer uitdeed, werden zijn knieën week. Zijn handen trilden, zweet brak hem uit. Snel stak hij de sleutel terug, het licht sprong aan. In de badkamer liet hij de koude kraan stromen, eerst over zijn polsen, daarna dronk hij wat en plenste hij het in zijn gezicht. De mouwen van zijn jas werden nat. In de spiegel keek hij naar de man met het natte gezicht. Het zei hem allemaal niks. Hij trok zijn jas uit en ging op de wc-pot zitten.  Waar was hij mee bezig?  Wat moest hij in deze stilte?

Tammo liep terug de kamer in. Zijn jas lag nog op de vloer in de badkamer. Hij trok zijn schoenen en colbert uit, deed zijn das af en ging op het bed zitten. De stilte verpletterde hem. Hij sloot zijn ogen en gleed weg.

Toen hij wakker werd, was het buiten al donker, het was half acht ‘s avonds. Hij had honger en dorst en geen idee waar hij was. Toen hij zijn tas op de grond zag staan, kwam het langzaam terug. Duitsland. Het congres. Dat is wat hij kwam doen. Hij stond op en ging naar de wc. Alle geluiden waren ongewoon luid. Op zijn sokken verliet hij de kamer en nam hij de lift naar het restaurant.

Een nors meisje stond bij de ingang van het restaurant. Tammo noemde zijn kamernummer en mocht plaats nemen aan de tafel voor twee in het midden van het restaurant. Hij bestelde kip met aardappels en rode kool, een karaf huiswijn en een cola.  Na het eten ging hij terug naar zijn kamer, in de lift zag hij dat hij geen schoenen aan had.

Die nacht kon hij niet slapen. 

Hij stond vroeg op, nam een douche en begaf zich naar de ontbijtzaal. Het was leeg, het meisje was er niet.

Ruim op tijd zat hij in de taxi naar het conferentiecentrum. Hij luisterde naar de lezingen, netwerkte, at een broodje en dineerde met de andere mannen in pakken. Hij merkte iets vreemds: hij stond er, maar hij was er niet. 

Het was al laat toen hij terugkeerde in zijn kamer. Uitgeput viel hij in slaap. De volgende dag was precies hetzelfde. Ze was er weer niet. Hij ontbeet in stilte, vertrok, netwerkte en keerde terug. Maar weer merkte hij: hij was er niet. 

De dag daarna vertrok hij na het ontbijt. Ze was er weer niet. Misschien had hij het zich allemaal verbeeld. Misschien had hij een beetje te hard gewerkt, misschien bestond zij niet eens, misschien bestond hij niet eens. In de taxi naar het vliegveld staarde hij naar buiten, hij zag de stad die hij geen moment had bezocht aan zich voorbij trekken.

Betalen, uitstappen, inchecken, douanes, wachtrijen, koffie halen. Het was hem allemaal zo bekend, dat hij nauwelijks het gevoel had wakker te zijn. En nu dus die enquête. Hij beantwoordde alle vragen gedwee. ‘Gaat het wel?’ vroeg de vrouw nu onderzoekend. Hij knikte, niet omdat het wel ging, maar omdat dat nu eenmaal het enige was wat hij kon doen. Zijn vlucht ging haast vertrekken, hij stond op en sloot aan in de rij, waar hij uiteen viel in duizend stukjes.

Kraambezoek

08-01-2014

Als ik jou was, zocht ik hulp.

Als ik jou was, zocht ik hulp.

/ / /

08-01-2014

‘Hij is prachtig.’ Doris keek vertwijfeld naar het donkerroze propje dat in haar handen was geduwd. Het was het kind van haar schoolvriendin Marie. Doris en Marie zagen elkaar een paar keer per jaar, het was een soort vriendschap gebaseerd op een gemeenschappelijk verleden. Nu dat verleden steeds langer geleden was en een kleiner deel uitmaakte van hun levens, werd het steeds lastiger vol te houden, maar er was onvoldoende reden de vriendschap actief te beeïndigen. En nu was Marie moeder geworden. Ze had het kind Marinus genoemd, vandaag was hij negen dagen oud.

 

Het kind maakte zachte knorgeluidjes, het zou Doris niks verbazen als het ook een krulstaartje zou hebben. Dat lag niet aan Marie, die mooi en elegant was, echt een verschijning vroeger. Het lag dus aan de vader van het kind, maar over zijn uiterlijk was weinig te zeggen. Ze hadden elkaar nooit ontmoet namelijk, hij en Doris niet, hij en Marie niet. Marie had vele liefdes gekend, maar uiteindelijk had ze elke man tot waanzin gedreven, weggejaagd. Nu ze 39 was geworden had ze een anonieme donor gezocht, en dit was het product van de onbekende hoogopgeleide blanke man van 1 meter 80 met donkerblond haar en grijze ogen.

 

Marie smeerde beschuit met muisjes en riep vanuit de keuken: ‘Ik moet je iets over Marinus vertellen’. Doris bereidde zich voor op een eindeloze uiteenzetting van de bevalling, ondersteund door foto –en filmmateriaal, een tweede relaas over de kraamhulp, de vroedvrouw en de huisarts, een derde relaas over het ritme van Marinus, de geluidjes, de poepjes, plasjes, krampjes, luchtjes, boertjes, snotjes, badjes, kleertjes en nog veel meer dingen die op –jes eindigden. Dan zou de tijd erop zitten en kon Doris vertrekken met zure melkvlekken op de schouder van haar zijden blouse.

 

Marie kwam terug met de bordjes, plofte neer op de bank en zei: ‘Hij is homo.’

 

‘Wie is er homo?’

 

‘Marinus.’

 

Doris keek naar de baby die in haar armen lag te slapen. ‘Ik heb er natuurlijk geen verstand van’ begon ze voorzichtig, ‘maar hij is nu negen dagen oud, is dat niet wat aan de vroege kant om homoseksualiteit vast te stellen?’

 

‘Sorry hoor- je bent er toch niet zo één he?’ Zei Marie op scherpe toon.

 

‘Hoe bedoel je, zo één?’

 

‘Nou, dat je denkt homoseksualiteit een keuze is, een soort hobby, een cultureel verschijnsel. Het is gewoon genetisch, dat wist je toch wel, hoop ik? Ik denk dat zijn vader homo is- en toen ik Marinus voor het eerst zag dacht ik meteen- ja hoor, precies zijn vader.’

‘Maar je hebt de vader toch nooit ontmoet?’

‘Nee, maar zoiets voelt een moeder aan, maar dat soort dingen, daar heb jij natuurlijk he-le-maal geen verstand van.’

Doris bekeek de baby nog eens goed. De baby sliep rustig door. ‘Marie, het kan heel goed dat hij homo is, maar denk je niet dat hij dat zelf aan de wereld moet vertellen?’

 

‘Jezus Doris, je weet ook echt geen bal van baby’s, hij kan nog lang niet praten!’

 

‘Dat snap ik, maar denk je niet dat het beter zou zijn als je hem de tijd gunt zich te ontwikkelen en dan tot een eventuele coming-out te komen?’

 

‘Nee,’ zei Marie terwijl ze de baby uit de armen van Doris pakte. ‘Nee. En weet je waarom niet? Ik wil dat mijn kind nergens ‘out’ hoeft te stappen. Hij is vanaf het begin gewoon ‘in’ en of dat homo is of niet, ‘outen’ is niet nodig.’

 

‘En als hij dan gaat aankondigen dat hij hetero is? Is dat dan een coming in?’

 

‘Nee, natuurlijk niet. Hij blijft altijd in.’

 

‘Okee- dat lijkt me goed, altijd in…Maar toch, is het niet..’

 

‘Jemig Doris, dat had ik echt niet van jou verwacht! Waarom wil je mijn kind zo graag  in een hokje plaatsen? Hij is negen dagen oud, moet hij nu al passen in een plaatje?’

 

‘Nee Marie, natuurlijk niet.’

 

Snel nam Doris een grote hap uit het beschuitje. En nog een en nog een.

 

‘Zo laat alweer?’ Doris keek op haar horloge. Terwijl ze dat deed, realiseerde ze zich dat ze al jaren geen horloge meer droeg, maar ze zette dapper door, pakte haar tas van de grond en gaf Marie snel een kus op de wang. ‘Nou, het was me een waar genoegen, tot snel maar weer.’

 

Marie keek Doris vuil aan en zei: ‘Als ik jou was, zocht ik hulp.’

 

‘Pardon?’

 

‘Nou, die homofobie van jou, dat kan echt niet meer in deze tijd.’ De baby werd nu wakker en keek naar zijn moeder. Hij leek werkelijk veel op een big. 

 

‘Okee, Marie, we hebben het er nog wel over. Misschien ben je nog een beetje in de war door de hormomen ofzo…’ Doris liep naar de gang.

 

‘Takkewijf! Je komt er niet meer in!’ riep Marie haar na.

 

Zingend zat Doris op de fiets naar huis. Het laatste duwtje was gegeven, Marie was uit haar leven. Ze mocht Marinus nu al, homo of niet.

Parijs

05-01-2014

Misschien was het vroeger beter.

Misschien was het vroeger beter.

/ / /

05-01-2014

Metrostation Châtelet, zondagochtend 10 november, 11 uur.

Het waait over het perron, het ruikt zoals Parijse metrostations nu eenmaal ruiken. Muf, smerig, naar industrie, naar mens. Het is bij vlagen warm en koud. 

Langs de muur is een betonnen rand gemaakt, een plek waar zwervers gebruik van maken. Vandaag ligt er maar eentje, in zijn slaapzak. Aan de wanden hangen grote posters van films en evenementen in de stad, en afbeeldingen van verre paradijselijke bestemmingen. Allemaal zaken waar de man in de slaapzak geen geld voor zal hebben. Misschien vroeger. Misschien niet. Misschien was het vroeger beter voor hem. Slechter is moeilijk voor te stellen.

Alles aan hem is smerig, zijn spullen, in een berg plastic tasjes naast hem, zijn baard, zijn muts, zijn lange haren. Zijn gezicht is grauw en zijn vingers zijn haast zwart.

De metro komt over drie minuten en zal ons naar het Gare du Nord brengen. Daar hebben we nog tijd om koffie te drinken, wat tijdschriften te kopen, nog een croissant misschien. In de trein eten we dan eerst, om wat door de tijdschriften te bladeren, het lezen uit te stellen tot later en dan even de ogen te sluiten. Want het zijn toch altijd veel indrukken, op zo’n stedentrip. We kennen de stad steeds een beetje beter, maar ontdekken elke keer iets nieuws. We hebben onze carnets precies opgemaakt.

 

De man hoest. Hij rochelt. Hij kermt.

 

We praten over wat we volgend jaar echt moeten gaan doen. Soms staan de openingstijden verkeerd op de website van een instelling. Zul je altijd zien. Vroeg opgestaan, dichte deur.

 

De man begint te roepen.

 

We spreken erg weinig Frans, maar dit jaar leek het best goed te gaan. Maar twee keer werd er Engels terug gesproken.

Wat een geluk.

Alleen dat goedkope toeristenrestaurant, dat hadden we niet mogen doen. We weten beter dan dat. Nu echt.

 

De man huilt met uithalen.

 

Het leven is hier zo anders, hoe zou het zijn hier te werken, te wonen? Parijzenaars staan niet echt bekend om hun toegankelijkheid. Hoewel, bij internationale bedrijven ontstaat er toch vaak zo’n vriendenkring van expats?

 

Het lichaam van de man begint te schokken. Als een rups beweegt hij zich op de betonnen rand. Hij huilt niet meer.

 

Een vrouw met een tweelingwandelwagen komt voorbij. De babies zijn hetzelfde gekleed, in lichtroze skipakken met witte mutsjes. Wat een gedoe moet dat zijn, met een tweelingwagen door het Parijse metrostelsel. In Londen is dat beter geregeld. Daar hadden ze zoveel invalide oorlogsveteranen dat de stad werd aangepast. Dat zeggen ze.

 

De man hoest proppen bruin slijm op, hij veegt ze af met de mouw van zijn vale houthakkershemd.

 

Stel je voor dat je miljonair bent, dan kun je gewoon die jas kopen die we in de etalage zagen. Prachtig was die, maar 5600 euro, wie heeft dat nou over voor een jas? Misschien maakt de H&M wel een kopie binnenkort.

 

De man braakt op de grond. Het kletst in een grote plas naast hem, een deel spat omhoog op zijn slaapzak en gezicht.

 

De metro laat wel op zich wachten, zeg. Maar goed dat we er extra veel tijd voor hebben uitgetrokken. Je verkijkt je makkelijk op zulke dingen. We komen ook uit zo’n klein landje, we zijn echte afstanden niet gewend. Nog 1 minuut zegt het bord nu. Het perron is volgelopen met mensen.

 

De man ligt op zijn zij, hij ligt in foetushouding met zijn rug naar het spoor gekeerd. De slaapzak heeft hij uitgeschopt. Alleen zijn voeten zitten er nog in. Zijn spijkerbroek is net zo vuil als de rest van zijn kleding.

 

Het is echt een mooi boek dat je kocht in die museumwinkel. Misschien had ik het ook moeten doen. Hoewel ik natuurlijk al iets soortgelijks heb. Och, anders gewoon volgende keer. Zelfde tijd van het jaar?

 

De man krimpt ineen en schreeuwt kort, een rauwe kreet, alsof hij in barenspijn verkeert. Een vlek verschijnt op zijn spijkerbroek. Donderrood, dan lichtbruin. De stof raakt verzadigd en laat alles door. Op het muurtje, op zijn rug, op de grond, overal ligt het.

 

Daar is de trein dan eindelijk, de stank is werkelijk niet te harden. Tsja, wereldsteden, die zijn nu eenmaal hard. Nu maar hopen dat we geen vertraging hebben zometeen.

 

De man stuiptrekt in de smurrie.

 

Het waarschuwingssignaal klinkt. Het past maar net, wat reizen er toch veel mensen met de metro. We houden onze handtassen goed tegen ons aangedrukt, je weet maar nooit.

 

De man is opgehouden met bewegen.

Wiener Melange

02-01-2014

Ze had geen idee wat te doen.

Ze had geen idee wat te doen.

/ /

02-01-2014

‘Kun je zo even op mijn kantoor komen?’ had de directeur gevraagd. Annie had geknikt, terwijl haar collega Karin aan het bureau tegenover haar veelbetekenend met haar ogen had gerold. Dat met die ogen deed Karin wel vaker, en Annie’s ervaring was dat het slechts zelden werkelijk veel betekenend was. Het was eerder een gewoonte die Karin in haar pubertijd had aangenomen, misschien wel eerder nog, en waar ze nooit mee opgehouden was. Ze scheelden maar weinig, zij en Karin. In leeftijd, lengte en gewicht. Ze hadden ook dezelfde baan, tas en laarzen. Dat van die baan en tas was toeval geweest, dat van die laarzen niet. Ze waren beiden gezegend met een goed stel Hollandse kuiten, kuiten van vrouwen die hard konden fietsen, kinderen baarden op het land, koeien konden melken. Dat soort kuiten, hoewel die van hen eerder een combinatie waren van genetica en Netflix. Hoe dan ook, het is niet eenvoudig om laarzen te vinden voor zulke kuiten. En als ze dan gevonden waren, werd het gedeeld met andere grootkuitige vrouwen. 

Schoorvoetend stond Annie op, de directeur was meestal tamelijk vriendelijk, maar op de een of andere manier voelde ze zich vandaag toch wat geïntimideerd. De directeur heette Hans, maar niemand gebruikte zijn naam, ook zijn eigen vrouw niet. Iedereen noemde hem meneer Feenstra. Hij noemde mensen afwisselend bij hun voornaam en achternaam, in een soort continue spel van aai-poesje-aai-poesje-rotkat, dat hij speelde. Hij had een ruime kamer met een wand van boekenkasten die waren gevuld met boeken van de vorige huurder van het kantoor. Zelf verspilde meneer Feenstra geen tijd aan zulke fratsen.

Annie slofte over de gang.

Deze dag leek niet veel goeds te beloven.

Ze voelde ze zich als een kind op weg naar het hoofd van de school, hoewel dat geen ervaring uit eerste hand was. Snel streek ze haar spijkerrok nog recht. Ze klopte op de deur. Er kwam geen antwoord van de andere kant en Annie besloot nogmaals te kloppen. Het bleef stil. Ongeduldig klopte ze nog eens. Het was half 11 en normaal gesproken zou ze nu met Karin een Wiener Melange uit het koffie-apparaat halen, een paar websites en het weekend doornemen. Ze had een leuke roddel gehoord over een gemeenschappelijke kennis, en was geïrriteerd bij de gedachte dat haar koffiepauze nu door haar baas werd verpest. Met een zwiep gooide ze de deur open.

‘Ik moet nu ophangen, ik heb ineens iemand in mijn kantoor staan’ zei haar baas aan de telefoon terwijl hij haar strak aankeek. Met een klap hing hij op. Annie frummelde wat met haar handen. ‘Dag meneer Feenstra, u wilde mij spreken?’

 

‘Doe de deur maar even dicht en ga zitten.’

 

‘Weet je waarom ik even met je wil praten Annie?’

 

‘Nee.’

 

‘Ik zal dan maar meteen met de deur in huis vallen. Het gaat om je koffiegebruik.’

 

‘Mijn koffiegebruik?’

 

‘Ja.’

 

‘Ik begrijp niet zo goed wat u bedoelt meneer Feenstra,’ stamelde Annie.

 

‘Welke koffie drinkt u hier?’

 

‘Gewoon, die uit het apparaat op de gang.’

 

‘Nee, niet gewoon.’

 

‘Hoe bedoelt u, niet gewoon?’

 

De directeur zuchtte diep en stond op. ‘Kom, mevrouw De Vries, ik zal het probleem even duiden.’

 

Met bonzend hart liep ze achter hem aan. Ze had geen verstand van gesprekken met bazen, maar problemen waren nooit goed.

 

Ze hielden stil voor het koffie-apparaat.

 

‘Goed, mevrouw De Vries, toont u nu eens wat u zou doen als ik hier gestaan had.’

 

‘Hoe bedoelt u?’

 

‘Nou, hoe haalt u koffie uit dit apparaat?’

 

‘Ik druk op het knopje?’

 

‘U drukt op het knopje?’

 

‘Ja.’

 

‘Drukt u maar op het knopje dan.’

 

Met bevende vinger ging ze naar het knopje voor Wiener Melange en drukte het in.

 

‘HA! ZIE JE WEL! IK WIST HET!’ Schreeuwde haar baas terwijl het apparaat begon te pruttelen en te loeien.

 

‘Wat bedoelt u?’

 

‘Mevrouw De Vries, ik hoop dat u begrijpt dat het niet de bedoeling is dat u op deze manier te werk gaat?’

 

Met zijn hand pakte de directeur de wijsvinger van Annie en sleepte hem mee naar de knop waar ze zojuist op had gedrukt, en toen iets hoger.

 

‘Kun jij lezen, Annie?’

 

‘Ja, meneer.’

 

‘Wat staat daar dan?’

 

‘Luxe koffieproducten, meneer.’

 

‘Inderdaad, Annie. Luxe koffieproducten. En vind jij dat iets voor de doordeweekse ochtend, Annie?’

 

‘Nou, ik-‘

 

‘VINDEN WIJ DAT IETS VOOR DE DOORDEWEEKSE OCHTEND, ANNIE?’

 

‘Nee, meneer.’

 

Hij liet haar hand los. ‘Goed, zo. En kijk niet zo beteuterd. We zijn immers een respectabel bedrijf en wij drinken koffie. Gewone koffie, in drie sterktes, met of zonder suiker en melk. Kun jij uitrekenen hoeveel soorten koffie dat dan zijn?’

 

‘Nee, meneer.’

 

‘Ik ook niet, maar het is meer dan dat er dagen in een week zijn.’

 

‘Goed meneer.’

 

‘Fijn. Ik wist dat ik op je medewerking kon rekenen, Annie.’

 

Met grote passen liep de directeur terug naar zijn kamer. Onder het koffie-apparaat stond de Wiener Melange af te koelen. Sip keek Annie naar het bekertje. Ze had geen idee wat te doen. 

Moeten

17-11-2013

Wat is het verschil nu helemaal.

Wat is het verschil nu helemaal.

/ /

17-11-2013

De toeristen begrepen maar weinig van het verkeer en versperden het wegdek van de hele brug. De fietsers zochten hun weg tussen de fotograferende figuren door, sommigen lieten hun irritatie duidelijk merken, anderen gingen blijmoedig voorwaarts. Nu kwamen er ook fietsers van de andere zijde. Twee dames botsten bijna op elkaar. Een oudere dame met een brilletje met kogelronde glazen en een jongere vrouw van begin de dertig, met een warrig kapsel en parels in haar oren. 

‘U moet rechts fietsen!’ Riep de dame in bekakt Nederlands. 

‘Ik had het graag gedaan, maar er liepen allemaal mensen’ zei de andere dame terwijl ze gebaarde naar de voetgangers om hen heen.

‘Dan moet u bellen!’

‘Bellen?’

De vrouw demonstreerde het op haar eigen fietsbel. Driftig belde ze een paar keer achterelkaar. ‘Dat moet u doen.’

‘Nou, dat heb ik dus niet gedaan.’

‘Dat blijkt.’

 

De andere vrouw zweeg. Hierop stapten ze op hun fiets en begonnen ze elk in hun eigen richting weg te rijden, deze grap had al teveel tijd gekost. De jonge vrouw was haast aan het einde van de brug toen ze zich bedacht.

 

Ze keerde om en fietste ze snel ze kon achter de dame met het brilletje aan. ‘Mevrouw, mevrouw!’  riep ze. De dame met de bril keek om en stopte toen ze zag dat het de vrouw van zojuist was. ‘Komt u uw excuses maken?’ De jonge vrouw schudde haar hoofd, ‘nee natuurlijk niet’. ‘Nou, dat zou anders wel gepast zijn’ zei de dame met het brilletje, ‘maar dat zou ik u helemaal niet moeten vertellen, dat zou u moeten begrijpen.’  Ze verplaatsten zich naar de stoep.

 

‘Ik wilde u nog even zeggen dat ik helemaal niks moet. Of eigenlijk, ik moet al genoeg. En ik ken u nu misschien vier minuten en ik moet al zoveel. Ik moet rechts fietsen, bellen, mijn excuses aanbieden..’

 

‘Zo is het leven nu eenmaal- veel moeten en zo nu en dan een borrel’

 

‘Is dat hoe u ermee omgaat?’

 

‘Dat is hoe iedereen ermee omgaat.’

 

‘Ik ben al dat moeten een beetje beu.’

 

‘Nou, dan doet u het niet en dan kunt u intrek nemen onder de brug waar u mij zojuist bijna ondersteboven heeft gereden. Dan moet u helemaal niks, behalve ontlasten in de gracht.’

 

De jongere vrouw dacht even na. ‘Maar u wílt toch ook wel dingen, of is alles moeten?’

 

De dame glimlachte weemoedig. ‘Ach, kind, wat is het verschil nu helemaal. Vanaf het moment waarop een mens tamelijk comfortabel leeft, met een woning, voldoende voedsel en kledij- alles vanaf dat moment, kent het geen wezenlijk verschil tussen moeten en willen. We doen het onszelf allemaal aan, zoveel is zeker.’

 

De jongere vrouw dacht hard na over waarom ze ook alweer achter de dame was aangekomen, wat ze had willen zeggen, wat het probleem was geweest. De dame vatte het zwijgen als een aanmoediging op en ging door met praten.

 

‘Is het vrijheid om iets te willen? Wat voor gevoel geeft verlangen aan u? Is verlangen niet net zo dwingend als het gevoel iets te moeten?’

 

De vrouw knikte bedremmeld.

 

‘Goed’ zei de dame, ‘ik was op weg naar mijn vaste café, doet u er eentje mee? Maar voelt u zich vooral niet verplicht.’

 

Blini

13-10-2013

Het drankgebruik was wat aan de ruime kant.

Het drankgebruik was wat aan de ruime kant.

/ / /

13-10-2013

Het was een regenachtige zondagochtend waarop de twee kinderen besloten het niet langer te accepteren. Jonas, negen jaar oud, sprak zijn zusje Jula, zeven en een half, ernstig toe. ‘Elke dag van ons leven hebben ze gecontroleerd, hebben ze ons als kinderen behandeld, hebben ze gedaan alsof wij er niks mee te maken hadden. Hebben ze gedaan alsof wij bepaalde dingen niet zouden begrijpen en hebben ze alles gegeven om ons ook in het keurslijf dat de maatschappij heet, te duwen. Maar wij doen er niet meer aan mee, hoor je me Jule?’

 

Jule wreef wat slaperig in haar ogen en keek haar broer daarna ernstig aan. ‘Mag mijn haar dan ook kortgeknipt?’ Jule had goudblond haar tot halverwege haar rug. Ze droeg het in twee lange vlechten, die alleen gemaakt konden worden na lange sessies haren kammen, die vaak in gehuil eindigden. 

 

‘Ja,’ sprak haar broer, ‘natuurlijk mag je haar dan ook kort.’ Jule grijnste bij het vooruitzicht. ‘Dan doe ik mee.’

 

Hun ouders lagen nog in bed, de zondagochtend mochten de kinderen zelf naar beneden de televisie aanzetten en kijken wat ze wilden. Zondagmiddag waren er meestal borrels in de buurt. De wijk was bewoond door allerlei ouders zoals die van Jonas en Jule. Die namen hun kinderen ook mee, en die speelden met Jonas en Jule. De borrels liepen nogal eens uit en daarom waren alle kinderen uit de wijk op maandagochtend moe in de klas. Maar daar waren de volwassenen niet mee bezig. Zij gooiden zo nu en dan een fles cola of slakom vol frietjes de kinderkamer in, waar de kinderen dan films keken of spelletjes speelden op hun playstations, wii’s, ipads, nintendo’s of telefoons. Soms stuurden de kinderen iemand naar beneden voor ijs, koek of meer batterijen.

‘Wat spelen ze toch leuk met elkaar,’ verzuchtten de moeders met de vierde bel rosé in hun handen. ‘Veel makkelijker dan thuis’ beaamden de anderen. Sinds de vader van Benthe en Yaël een wijnkelder had laten aanleggen was het drankgebruik van de ouders wat aan de ruime kant te noemen. De eerste keer dat de kinderen in de gaten hadden dat er vreemde dingen gebeurden, was een paar maanden geleden. De moeder van Caesar legde haar mobiele telefoon in de keukenla van de vader van Elodie-May. ‘Kan ik hem later weer komen ophalen’ had ze erbij gefluisterd in het oor van de vader van Elodie-May. Hij had een tevreden knorgeluidje gemaakt. Dit schouwspel werd allemaal gade geslagen door Jonas die toevallig achter het kookeiland op de grond lag, op zoek naar de vierde controller van de wii.

Eenmaal terug bij de andere kinderen (de controller lag  uitiendelijk tussen de kussens van de bank) deed hij uitgebreid verslag. Elodie-May ging hartverscheurend huilen en plaatste een aantal emotionele tweets en zelfportretten online. Caesar bleef naar zijn schietspel kijken terwijl hij zo nu en dan wat mompelde over ‘die vieze hoer’.

Dit was nog maar het begin geweest, vele incidenten volgden.

De moeder van Benthe en Yaël was opgehouden met eten, ze dronk alleen nog maar groen sap en champagne. Ze had haast dezelfde maat als haar elfjarige dochter, en greep elke gelegenheid aan hierover te praten. De vader van Jonas en Jule had drie mobiele telefoons die elk moment af konden gaan. ‘Hij werkt nu eenmaal heel hard’ zei hun moeder altijd. Hij was ook niet altijd aanwezig op de borrels. Dan dronk hun moeder zoveel rosé dat ze nu al twee keer had gekotst in de hoek van de tuin, waarvan een keer over het konijn dat de kinderen jaren geleden hadden gekregen en maar niet dood ging. 

Dan was er het gedoe met de traktaties op school. Vera was nog steeds woest op haar ouders, die schaaltjes met blini’s met crème fraîche hadden georganiseerd. De kaviaar kon niet achterblijven en daarom was Vera in een vissenpak gehesen met een holte vooraan. Daarin de kaviaar die door haar moeder met een paarlemoeren lepeltje werd opgediend. Vera’s moeder was als zeemeermin verkleed gegaan en Vera’s vader als piraat. Hij moest Vera dragen omdat het vissenpak te strak was om in te lopen.  De dagelijkse vernedering die Vera sindsdien nog meemaakte stond in schril contrast met het geflirt waar haar moeder mee bezig was, zij had een verpletterende indruk gemaakt op veel van de vaders op het schoolplein. ‘Maar die borsten, die heeft ze van mij’ riep haar vader altijd in gezelschap. Vera was een van de meer op wraak beluste kinderen uit de wijk. Iedereen begreep dat. 

Het was half vier en de woonkamer begon vol te lopen. De kinderen drentelden normaal gesproken een beetje rond totdat ze naar boven werden gestuurd. Vandaag was het anders. Jonas had alle kinderen in de groepsapp een bericht gestuurd en zwijgend verdwenen de kinderen achter elkaar naar boven waar ze in een kring op de grond gingen zitten.  

[wordt vervolgd]

Tomaten

30-09-2013

‘We eten toch tomatensoep vooraf?'

‘We eten toch tomatensoep vooraf?'

/ /

30-09-2013

‘Het zijn de kleine dingen die je vertellen hoe iemand in elkaar steekt.’ Het mooie meisje pakte een plastic zakje en begon het met sperzieboontjes te vullen. Ze was erg zorgvuldig, ze pakte maar een paar boontjes per keer, bekeek ze nauwkeurig en zo nu en dan gooide ze er een lelijk boontje uit.

‘Hoe bedoel je?’ Haar vriendin keek ongeduldig naar het boontjesproces en pakte toen haar mobiel uit haar grote leren tas. ‘Alweer een gemiste oproep, echt om gek van te worden, ik hoor dat ding nooit. Maar als het belangrijk is, bellen ze wel terug.’ Ze stopte haar telefoon in haar leren jasje dat erg strak zat. Ze was niet onknap, maar wel een stuk minder feeëriek dan haar vriendin die nu bijna klaar was met die verdomde boontjes.

 

‘Nou, wat je nu net zegt, over dat terugbellen. Dat is precies wat ik bedoel.’

 

‘Hoe bedoel je?’

 

‘Nou, dat maakt duidelijk wat voor soort mens je bent, hoe je in elkaar zit. Je bent bijvoorbeeld chaotisch.’

 

‘Maar dat weet je toch gewoon van me? Dat heeft toch niks met die telefoon te maken?’

 

Het mooie meisje begon nu tomaten uit te zoeken. ‘Juist wel, eerst zit je telefoon in je tas, dan in je jas, en je hoort het niet wanneer je gebeld wordt. Ik durf te wedden dat je niet eens je eigen beltoon zou herkennen.’ Het mooie meisje glimlachte.

 

‘Hoeveel tomaten denk je eigenlijk mee te nemen zeg, we zijn maar met z’n viertjes hoor,’ zei de vriendin, een beetje kribbig nu. 

 

‘We eten toch tomatensoep vooraf?’

 

‘Jezus, maak je die echt van tomaten? Ze hebben hier gewoon blikken hoor, of zakken of glazen potten, het is 2013.’

 

‘Kijk, dat bedoel ik nou. Nu leer ik weer je ware persoonlijkheid kennen, het zijn de kleine dingen.’ Het mooie meisje ging door met het sorteren van de tomaten.

 

‘Ja, ik ben inderdaad een praktisch ingesteld mens. Zo kom je daar achter, ja.’ Driftig probeerde de vriendin de tomaten weer uit de zak te halen, maar het mooie meisje hield de zak met een serene glimlach zo ver mogelijk van haar vandaan.

 

‘Nou, je zult vast ook je praktische kanten hebben, maar liefje, dat is niet waar we nu tegenaan lopen.’

 

‘Noem me geen liefje,’ siste de vriendin.

 

Het mooie meisje  liet zich niet uit het veld slaan, de tomaten waren uitgezocht en het zakje werd in het mandje gelegd. ‘Ik denk eigenlijk dat we hier tegen nog een aantal eigenschappen aanlopen. Je kunt zeggen: ze is praktisch ingesteld. Maar eigenlijk getuigt je gedrag toch meer van luiheid en laksheid, beetje hedonisme, en dan nog..’

 

‘Wat dan nog?’ De vriendin keek woest.

 

‘Ik zeg dit als een vriendin, begrijp me niet verkeerd.’

 

‘Wat dan nog? Wat heb je nog meer weten op te maken tijdens deze analytische boodschappentocht?’

 

‘Hmm, ik bespeur een beetje vijandigheid.’

 

De vriendin pakte het zakje tomaten uit het mandje. ‘Zou het?’

 

‘Ja, ik denk dat het komt doordat ik zo dicht op de kern zit, dat kan heel confronterend zijn, voor veel mensen.’

 

Met een zwaai gooide de vriendin het zakje tomaten op de grond. ‘Zou het?’

 

‘Wat doe je nu?’ Het mooie meisje keek met grote ogen naar haar vriendin.

 

‘Zeg jij het maar, jij weet het toch allemaal zo goed te duiden?’ Met haar rechtervoet stampte de vriendin nu op het zakje tomaten. ‘Jij weet het toch allemaal zo goed? Wat zegt dit over mij, over deze tomaten, over het fucking heelal?’

 

Het mooie meisje keek naar haar vriendin. ‘Nu doe je een beetje raar, dat lijkt me niet nodig. Ben je bijna klaar?’

 

Een paar mensen keken meewarig naar de vriendin die op de tomaten stond. Toen de blikken te erg begonnen te prikken stopte ze met stampen. Samen met het mooie meisje pakte ze de laatste boodschappen. Er waren veel aanbiedingen. Ook de geplette tomaten rekenden ze af. Dat moest van het mooie meisje. Maar wat dat dan weer zei over het mooie meisje, daar brandde de vriendin haar vingers niet aan.

Wachten

18-09-2013

Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag.

Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag.

/ / /

18-09-2013

‘Alles wordt alleen maar erger’ zei de vrouw met het hondje.

‘Veel erger.’ De man met de snor bromde instemmend.

 

Ze waren te vroeg bij de bushalte omdat de dienstregeling was veranderd. Daar had niemand ze iets over verteld. Ze waren allebei zo tussen de vijftig en de zestig en hadden een blik in hun ogen waaruit bleek dat ze wisten hoe de wereld in elkaar zat.

 

‘Niet dat het vroeger beter was’ vervolgde ze.

 

‘Maar minder slecht’ vulde de man met de snor aan.

 

‘Precies.’ Het hondje likte aan de handen van de vrouw.

 

‘Weet u waar het al

helemaal niet te doen is?’ 

 

‘Den Haag.’ Zei de vrouw.

 

Het begon te regenen.

 

Aan de overkant van de straat duwde een magere vrouw met zwarte kringen onder haar ogen een tweelingwandelwagen voort. De kinderen krijsten de longen uit hun lijf vanonder het plastic dat over de kar gespannen was. Pas toen ze de hoek om was verstomde de herrie.

 

‘Heeft u kinderen?’ vroeg de man met de snor.

 

‘Ja, twee. Een dochter en een zoon. ‘ De vrouw haalde twee pasfoto’s uit haar portefeuille. Grote bleke gezichten keken in de camera. ‘Dat is Miranda, zij is getrouwd en heb twee kindjes. En dat is mijn zoon Marcel, hij is net gescheiden. Jammer hoor, was een leuke meid.’  Ze stopte de foto’s weer terug.

 

‘Hij heeft geen kinderen?’

 

‘Nee, ze waren veel te druk met hun bedrijf, en nu zij weg is, doe ik haar werk.’

 

‘Wat voor bedrijf was dat dan?’

 

‘Daar kan ik niet teveel over zeggen. Het is met planten. En u? ook kinderen?’

 

‘Nee, wel een vrouw. Leuk mens, maar ze verlelijkt met de dag, dat wel.’

 

‘Met de dag?’

 

‘Ja, het is echt ongelofelijk. Elke ochtend bij het wakker worden denk ik: wat zal het nu weer zijn. Welke groeven zullen zich nu in haar kop hebben genesteld?’

 

‘Is het echt zo erg?’

 

‘Mevrouw, anders zou ik het niet zeggen. Ik weet in elk geval wel zeker dat andere mannen met hun tengels van d’r afblijven. Ik raak d’r zelf al niet veel meer aan. Nou, dat was twintig jaar geleden wel anders hoor, de hele buurt keek als zij door de straat liep. Maar toen begonnen we een eigen zaak, en je kent dat wel, dan gaat het hard.’

 

‘Wat voor zaak heeft u?

 

‘Daar kan ik ook niet zoveel over zeggen. Een soort incassobureau met onmiddellijk resultaat, zo noem ik het graag.’

 

‘Daar werken wij ook weleens mee. Maar laatst liep het een beetje uit de klauwen. Viel er niks meer te incasseren en was ons mannetje gelijk voor drie maanden opgeborgen.’ Vertelde de vrouw terwijl ze het hondje aaide. 

 

‘Ik denk dat ik weet met wie u in zee bent gegaan, was het schele Cor? Maakt niet uit, daar kunt u natuurlijk niks over zeggen. Wat mij meer interesseert, heeft u nog groen op voorraad misschien? Ik ga een paar daagjes met wat vrienden naar zo’n Center Parcs huisje, om te ontspannen weet u wel.’ Zei de man met de snor. 

 

‘Hoeveel heeft u nodig?’

 

‘Grammetje of honderd, misschien.’

 

‘Och jongen toch’ zei ze, terwijl ze in haar handtas rommelde.

 

Ze gaf hem een groen bolletje wol. ‘Het zit erin, gewoon netjes afwikkelen en dan heb je het. Ik zou de wol wel graag terug hebben, ik brei een sjaal voor Marcel namelijk, en die jongen heeft echt een stierennek,  dat is me wat.’

 

‘Wat wilt u ervoor hebben?’

 

‘Ach’ zei de vrouw, ‘helemaal niks, iedereen heeft toch een mazzeltje nodig op z’n tijd. Maar die wol kun je gewoon afgeven bij de hondentrimsalon bij de brug, daar ben ik elke week.’

 

De bus was er. Ze stapten in en gingen ver van elkaar vandaan zitten. Ze waren mensen die wisten hoe de wereld in elkaar zat. 

Donderdagochtend

12-09-2013

Weet je wat je eens zou moeten proberen?

Weet je wat je eens zou moeten proberen?

/ / /

12-09-2013

‘Heb je weleens door je oog gedronken?’ Vroeg de jongen met het petje aan zijn vriend. Ze hadden allebei broeken aan die zo laag op hun heupen hingen dat hun boxershorts zichtbaar waren en het net leek alsof ze hele korte beentjes hadden. Het speelveldje waar ze stonden was verlaten, wat niet verwonderlijk was voor een donderdagochtend half tien.

 

‘Wat?’

 

‘Nou, door je oog. Dan gaat de alcohol gelijk je bloedbaan in.’

 

‘Heb jij  dat gedaan?’

 

‘Nee man.’

 

‘Hoezo niet?’

 

‘Ik wil mijn drank graag proeven.’

  

Ze barstten in lachen uit.

 

‘Okee, dat is niet waar. Maar ik heb een fobie voor iets in mijn oog.’

 

‘Hoe bedoel je?’

 

‘Ik wil gewoon geen shit in mijn oog.’

 

Dit antwoord was voldoende voor de jongen zonder petje.

 

‘Wil je smoken?’ Vroeg hij.

 

Dat wilde de jongen met het petje wel.

 

Een auto reed stapvoets langs het pleintje en kwam toen tot stilstand. Het raampje aan de bestuurderskant ging langzaam naar beneden. Een magere jongen met een gouden ketting om en en een zonnebril op stak zijn hoofd naar buiten. ‘Gasten, weten jullie waar hier ergens een tuincentrum zit?’

 

‘Bedoel je een intratuin ofzo?

 

‘Ja.’

 

‘Vlakbij, je moet gewoon rechtdoor vanaf de hoofdstraat en bij het kruispunt rechts.’ zei de jongen met het petje. 

 

‘Mag ik ook eens?’ Vroeg de magere jongen terwijl hij naar de joint wees.

 

De jongen zonder petje aarzelde.

 

‘Dan geef ik je er een slok voor terug.’ De magere gaf een platvink aan.

 

Ze staken gelijk over.

 

‘Maar  één slok, want er zit wel kwaliteit in, je weet toch.’

 

Ze knikten alledrie ernstig om zo het belang van kwaliteit nog maar eens te benadrukken.

 

‘Je dope is dope’ zei de jongen in de auto.

 

‘Je drank ook’ mompelde de jongen zonder petje.

 

‘Weet je wat je eens zou moeten proberen’ zei de magere jongen terwijl hij nogmaals inhaleerde, ‘via je oog.’

 

‘Wow, dude, dit is echt te bizar- we hadden het er net nog over en nu kom jij met hetzelfde!’ Zei de jongen zonder petje enthousiast.

 

De magere jongen kwam nu uit de auto, hij was niet allen heel dun maar ook erg lang, eigenlijk was hij een soort sprinkhaanachtige verschijning. Hij had een wijd wit t-shirt aan met de tekst WTF AKA YOLO. In zijn mondhoek nog steeds de joint.

 

‘Kom, ik help je even, buig maar met je hoofd naar achter.’

 

De jongen zonder petje deed zijn hoofd naar achter.

 

‘En nu je ogen open.’

 

Hij deed zijn ogen open.

 

De magere jongen pakte de platvink en goot in beide ogen een scheutje drank.

 

‘Holy fuck, G! What the fuck gebeurt hier- het prikt, het prikt echt zo fokking erg!’ schreeuwde de jongen.  Met zijn handen voor zijn ogen zakte hij ineen op het veldje.

 

De jongen met het petje keek hoofdschuddend naar zijn vriend die nu om water begon te roepen. ‘Ik zei toch, je moet gewoon geen shit in je oog doen.’

 

De magere jongen keek naar de jongen met het petje. ‘ Klopt.’ Hij gaf de joint terug en stapte weer in zijn auto. Rustig reed hij naar het tuincentrum, onderweg gaf hij iedereen voorrang. 

Cannelloni

02-09-2013

Alles heeft een reden toch?

Alles heeft een reden toch?

/ /

02-09-2013

Het was niet zijn bedoeling geweest het zover te laten komen.

Ze waren al een flinke tijd samen, maar het was pas sinds enkele maanden dat Edgar zijn vriendin begon te haten. Hij was onvoorstelbaar verliefd op haar geworden zeven jaar geleden, op een feestje van vrienden. Ze was mooi, slim en spontaan geweest. Nu bleef hij overwerken om maar niet thuis te hoeven zijn. Zijn carrière leed er in elk geval niet onder, sterker nog, hij klom sneller dan ooit.

Gepiep van zijn telefoon klonk, hij was niet verrast. Elke dag smste ze hem rond dit tijdstip. Dan was ze thuis van haar werk, had ze een kop thee gedronken en was ze weer klaar om hem lastig te vallen. Met boodschappenlijstjes, data voor etentjes met haar saaie vrienden of met nog een laatste punt in de discussie die ze dan een dag eerder hadden gevoerd. Van die berichten waarin stond: ‘Ik had het er nog over met Mel en zij vond ook dat ik gelijk heb.’ Of: ‘kijk maar op Wikipedia, Renee Zellweger  speelt wel in Cold Mountain.’ Of: ‘Koop je nog even diepvriesspinazie, maar niet die vieze die je vorige keer mee had genomen.’

Vandaag stond er iets anders. ‘Half 9 Giovanni Pizza?’ Het was lang geleden dat ze uit eten waren geweest en nog langer dat ze bij Giovanni Pizza hadden gegeten. Hij ging akkoord, een karafje steenkoude rode huiswijn zou de situatie waarschijnlijk meer goed dan slecht doen, schatte hij in. Hij smste dat het goed was en werkte nog even door.

Hij was 8 minuten te laat, maar dat was meestal zo. Haastig kwam hij het restaurant binnen, het interieur was nog precies hetzelfde als vroeger.  Er hingen visnetten aan het plafond en er stonden pilaren van gips voor de ramen. De serveerster was ook nog steeds dezelfde en nam zijn jas aan.

Edina zat al aan een tafeltje in de hoek.  Ze keek even op en las daarna verder in het vrouwenblad uit de leesmap die in de vensterbank lag. Hij gaf haar een kus op de wang en zei: ‘je ziet er mooi uit.’ ‘Leugenaar,’ zei ze terug.

De menukaarten werden gebracht, ze keken erin voor de vorm, ze aten altijd hetzelfde als ze in een Italiaans restaurant waren. Hij pasta met kip en pesto en zij cannelloni. Een karaf huiswijn werd snel gebracht. Edina was intussen aan het brood met kruidenboter begonnen.

Het gebrek aan zelfbeheersing maakte Edgar woest van binnen.

Waarom jezelf vol stoppen met ongezond en goedkoop eten als je weet dat er zo dadelijk eten wordt gebracht waar je wel om hebt gevraagd? Dit gesprek hadden ze al vele malen gevoerd met nogal onbevredigende eindes, dus besloot Edgar al deze gedachtes in stilte voorbij te laten gaan. 

 

‘Weet je waarom we hier zijn?’ Vroeg Edina met volle mond.

 

Hij schudde zijn hoofd. ‘Nee, Edina dat weet ik niet.’

 

‘Noem me geen Edina.’

 

‘Maar je heet Edina.’

 

‘Rot toch op, je doet het alleen maar om mij te pesten.’

 

Het eten werd op tafel gezet. Ze aten zwijgend.

 

Edina hervatte het gesprek wederom met volle mond.

 

‘Nou, ik had bedacht- alles heeft een reden toch?’

 

Edgar knikte voorzichtig, hij wist niet waar ze heen wilde, maar de manier waarop ze tegenover hem zat, beviel hem helemaal niet. Ze leek op een dikke valse kat, klaar om toe te slaan.

 

‘Okee, hoe ga ik dit zeggen. Hmm, nee ik doe dit anders… Geef me vijf redenen waarom je bij mij bent.’

 

Nog zoiets irritants, dat ze hardop zichzelf in de rede viel. Concentreer je dan gewoon een beetje, dacht hij altijd. En dan deze vraag als uitsmijter. Hij slikte.

‘Nou, ik denk dat we samen…’

 

‘Waarom je bij MIJ bent’ siste ze over de tafel.

 

Razendsnel dacht Edgar na. Soms was aanval de beste verdediging. ‘Als je dat nog aan me moet vragen, kan ik beter vragen waarom jij bij mij bent’ kaatste hij terug. Snel nam hij een slok wijn.

 

Edina deed alsof ze gaapte. De half gekauwde cannelloni lagen nog in haar mond.

 

Hij begon haar niet te haten, besefte hij nu. Hij haatte haar al. Hartstochtelijk.

 

‘Dan is het vast sadomasochisme’ zei hij daarna zachtjes. Hij was zo moe dat hij niet eens wist of het waar was.

 

Haar ogen werden kleine spleetjes. ‘Sukkel’ zei ze terwijl ze haar bestek in haar eten legde en de dessertkaart van de naastgelegen tafel pakte. Nog zoiets, dacht hij. Nooit je hoofdgerecht opeten, maar wel een toetje bestellen. 

 

‘Jij iets toe?’

 

Hij schudde zijn hoofd.

 

‘Voor mij een grand dessert en een Irish coffee en voor hem een espresso met een glaasje kraanwater.’ Zei Edina geroutineerd tegen de serveerster.

 

Het grand dessert en de koffie kwamen tegelijk. Vol afgrijzen keek Edgar naar de berg ijs, room, koek en pudding waar zijn vriendin nu aan begon. Ze schoof het bord naar het midden van de tafel, maar hij wilde niet proeven, nee, ook geen hapje. Hij dronk zijn espresso op en keek haar aan. Ze had chocolade op haar wang en schraapte het kommetje panna cotta uit alsof het de laatste panna cotta op aarde was. Uit de speakers klonk voor de derde keer vanavond o sole mio. Ze verdienden deze tent, bedacht hij terwijl hij met zijn suikerzakje speelde. Hij had beter kunnen overwerken.  

 

Edina legde haar lepel neer. Edgar keek op, ze keek hem recht aan.

 

‘Ik ga dood Edgar.’

 

Hij versteende. De espresso, de pasta, de kip, de wijn en de pesto, hij proefde alles opnieuw maar dan bitter, verzuurd.

 

‘Hoe bedoel je je gaat dood? Zulke dingen kun je niet zomaar zeggen, hoe bedoel je, je gaat dood?’

 

Edina keek hem nog steeds aan, de chocolade nog op haar wang.

 

‘Ik was vandaag bij de dokter. Het is helemaal niet goed, Edgar.’ Ze huilde nu.

 

Edgar keek verdwaasd om zich heen. De vrouw die hij haatte, dit slechte restaurant, de te koude wijn. Hij wist dat hij het allemaal nodig had gehad, en nog steeds. Met trillende handen gaf hij zijn creditcard aan de serveerster.

 

Een paar maanden kreeg hij om vast te houden wat hij steeds weg had willen duwen, maar eigenlijk was het al verloren daar, tijdens het grand dessert bij Giovanni Pizza.

 

 

Passend

27-08-2013

Nergens vond hij wat hij zocht.

Nergens vond hij wat hij zocht.

/ / /

27-08-2013

Buiten regende het en binnen stikte het van de mensen die met hun skinny soja latte macchiato’s in hun hand een plekje zochten tussen de laptops. Alle meisjes waren mooi en de juiste muziek klonk op de achtergrond.

Links aan de tafel zat een oude man met een krant. Sinds zijn stamcafé niet langer bestond, was hij wat ontheemd geraakt en dronk hij overal waar het maar kon een kop koffie om de sfeer te proeven. Nergens vond hij wat hij zocht. Tegenover hem zat een jongen met laptop en een koptelefoon op. Daarnaast een jongen met een muts op, hij keek samen met zijn vriendinnetje naar iets op zijn telefoon. Het vriendinnetje had een grote bruine bril op die niet alleen haar ogen maar ook een deel van haar wangen omlijstte. Zo’n bril die men vroeger nu eenmaal moest nemen bij gebrek aan beter, zo’n bril die nu werd verkocht bij gebrek aan slechter.

Het was de oude man al eerder opgevallen, de jonge vrouwen van nu droegen de kledingstukken en accessoires die hij kende van zijn zussen, zijn tantes, van zijn overleden moeder. Dat pakte over het algemeen voorspelbaar uit: mooie meisjes bleven mooie meisjes. Ze werden dan mooie meisjes in omakleding. Lelijke meisjes- deze gedachte maakte hij niet af, want hij was de krant aan het lezen en had geen zin om verder na te denken over de decoratie om hem heen. 

Hij was zojuist begonnen aan een artikel over de afschaffing van het woord allochtoon toen hij een meisjesstem hoorde. ‘Sorry, mag ik hier zitten?’ Voor hem stond nu een meisje in een donkerblauwe trui met een beige broek. Ze was buitengewoon gewoontjes voor deze plek. In haar rechterhand hield ze een theeglas met zwarte thee. ‘Duidelijk niet van hier’, dacht de man terwijl hij met een armgebaar duidelijk maakte dat ze mocht gaan zitten. 

Het artikel was zoals het elke keer was.

De man stelde zich een grabbelton voor die op de redactie stond van een krant. In de ton vijfendertig onderwerpen die altijd even opgevist konden worden. Stagiair erop zetten, bewindspersonen, opiniemakers, of een of andere halve zool met een grote waffel bellen en klaar. Hij wilde geen cynicus zijn- maar de maatschappij liet hem weinig keuze.  

Hij was juist bij het volgende katern aangekomen toen het meisje vroeg: ‘Mag ik dat stukje krant?’ Met tegenzin gaf hij het stuk krant aan. Het liefste had hij de uitgelezen stukken nog zo lang mogelijk bij zich liggen, niet dat hij ooit terug zou bladeren, maar het gevoel dat de mogelijkheid er was, daar ging het hem om. Vluchtig bekeek hij de voorpagina van het economisch katern dat hij nu in handen had. Zou het al tijd zijn voor een jenevertje? Hij legde de krant weg. Nu had hij niks meer te lezen, een situatie van niks, allemaal dankzij het meisje in de blauwe trui.

 

Hij besloot haar indringend aan te kijken, dan zou ze vast snel ophouden met lezen. Wat moest zo’n wicht nu helemaal met een krant. De andere kinderen hier lazen toch ook niet de krant? Had ze geen beeldscherm bij zich of zoiets? Hij schoof iets dichterbij.

 

Het meisje merkte niks, geconcentreerd keek ze in de krant. Welk artikel zou ze aan het lezen zijn? Hijzelf had werkelijk niks opzienbarends gelezen en zij lag zowat in de krant. Hij volgde haar blik.

 

De rouwadvertenties. Met een zucht leunde hij achterover. Weer zo’n kind met psychische klachten. ‘Sorry?’ zei het meisje terwijl ze opkeek.

 

‘Excuses- ik vroeg me af wat u aan het doen bent.’ Zei de man.

 

‘Ik ben op zoek naar vacatures,’ zei het meisje.

 

‘Dat zijn overlijdensadvertenties, waar u nu naar kijkt.’

 

‘Ja, dat weet ik wel, maar er gaan ook mensen dood die een baan hebben hè.’

 

De man knikte. Het was waar. Ook werkende mensen stierven.

 

Het meisje vervolgde:

 

‘En dan lijkt het mij wel een shock op zo’n werkvloer. Dus voor die vacature eruit is, zijn we wel even verder. Maar dan heb ik natuurlijk allang gesolliciteerd bij zo’n bedrijf.’ Tevreden keek ze hem aan. ‘Niet slecht bedacht hè?’

 

De man knikte. Het meisje vatte het op als een aanmoediging.

 

‘Wat het belangrijkste is- is welke krant je leest. Ik ben nu dus aan het uitzoeken in welke krant de meeste sterfgevallen mijn profiel hebben. Dus een beetje mijn leeftijd hebben, hoger opgeleid zijn, dat soort dingen. Nog best een gedoe, moet ik zeggen.’

 

De man knikte en stamelde: ‘nou, goed, veel succes ermee.’

 

Maar het meisje was alweer de advertenties verdiept en gaf slechts nog een klein knikje zijn richting in. 

Onherroepelijk

16-08-2013

Je hebt geluk, ze zijn helemaal verwelkt.

Je hebt geluk, ze zijn helemaal verwelkt.

/

16-08-2013

Tine voelde zich die ochtend opgewekt zoals altijd, en ze schonk juist melk over haar cornflakes toen haar man haar aan het schrikken maakte.

‘Tine, wat doe je nou?’ Zei hij met een bezorgd gezicht.

 

Ze draaide zich om en keek hem aan. Wat bedoel je?

 

‘Weet je dan niet wat voor dag het is?’ Zei hij zachtjes terwijl hij schichtig om zich heen keek.

 

‘Woensdag?’

 

‘Nee- nee dat bedoel ik niet. Je moet trouwens ook fluisteren.’ Fluisterde hij.

 

‘Okee.’ Fluisterde Tine terug.

 

‘En op je hurken zitten.’

 

Ze ging gehurkt naast haar man zitten die ernstig keek.

 

‘Het is vandaag de dag van de stilte.’  

 

Voordat Tine iets terug kon zeggen, legde hij zijn hand over haar mond. ‘Ssst- schrijf het op een briefje.’ Hij gaf haar een pen en een notitieblokje.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

WAT IS DAT NOU VOOR ONZIN?

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

HET MOET. ZE KOMEN VANDAAG EN ALS ZE ONS HOREN ZULLEN WE ONHEROEPELIJK GEPAKT WORDEN.

 

Tine pakte de  pen en schreef:

 

WIE ZIJN ZE? EN ONHEROEPPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

JE BEGRIJPT DAT IK DAAR GEEN UITSPRAKEN OVER KAN DOEN. MAAR ZE KOMEN ANDERS ONHERROEPPELIJK.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

IK BEGRIJP ER NIKS VAN EN ONHEROEPPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

JE HOEFT HET NIET TE BEGRIJPEN. JE MOET JE GEWOON DEZE DAG STIL HOUDEN. ANDERS GAAT HET ONHERROEPELLIJK MIS.

 

Tine pakte de pen en schreef:

 

ZIJN ER MEER MENSEN OP DE HOOGTE? EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man schudde zijn hoofd en schreef:

 

VERTROUW ME NU MAAR. ZE KOMEN ANDERS ONHEROEPPELIJK.

 

Tine zuchtte diep en schreef:

 

MAG IK DAN NU GAAN ONTBIJTEN? EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Haar man pakte de pen en schreef:

 

NIET MET CORNFLAKES. DAN GAAT HET NOG ONHERREOPELIJK MIS.

 

Tine pakte de pen en schreef:

IK WEET NIET WAAR JE MEE BEZIG BENT MAAR IK DOE ER NIET MEER AAN MEE. IK GA NU ONTBIJTEN MET CORNFLAKES. EN ONHERROEPELIJK IS VERKEERD GESPELD.

 

Driftig stond ze op, haar man zat hoofdschuddend op de keukenvloer.

 

Ze pakte het kommetje cornflakes van het aanrecht en zei hardop tegen haar man: ‘Nou je hebt geluk hoor, ze zijn helemaal verwelkt.’ 

 

Haar man zat nog steeds op de grond en gebaarde druk dat ze haar mond moest houden. Hoofdschuddend ging ze aan tafel zitten eten. Ze pakte de krant en was juist bij een artikel over thuisonderwijs aanbeland toen de deurbel ging.

 

‘Nog iemand die er niet aan meedoet’ mompelde ze.

 

Voor de deur stond een man met een wit geschminkt gezicht. Hij droeg een lichtblauw linnen pak en een wit t-shirt. In zijn linkerhand droeg hij een rode koffer van glimmend metaal. ONHERROEPEIJK FACILITY SERVICES stond er op de zijkant geschreven.

 

Kan ik u helpen? Vroeg ze.

 

‘We komen uw stem op stil zetten’ fluisterde de man.

Snel probeerde ze langs hem te glippen, naar buiten toe. Maar ook in de voortuin  stond een man in een lichtblauw pak, die haar tegen wist te houden.

De eerste man liet haar een briefje lezen.

 

ONHEROEPPELIJK ZETTEN WIJ UW STEM NU UIT. GAARNE HIERVOOR UW BEGRIP.

 

‘Je hebt onherroepelijk verkeerd gespeld’ stamelde Tine terwijl de mannen een bus roze poeder over haar heen strooiden. Langzaam ebde de angst weg, samen met haar stem die ze nu onherroepelijk was verloren. 

Lift

03-08-2013

Ik voelde me verheugd- ik maakte iets mee.

Ik voelde me verheugd- ik maakte iets mee.

/ /

03-08-2013

De lift maakte een zoemend geluid en hield er toen mee op. In de lift een dame van een jaar of zestig en ikzelf. We zwegen tegelijk.

Ik was naar de bibliotheek gekomen om reisgidsen te halen over Noord-Frankrijk, daar ging ik een week naartoe. Toen ik nog studeerde reisde ik naar verre oorden en kocht ik reisgidsen in mooie reisboekhandels. Toen ik nog studeerde had ik me laten vertellen dat je gewoon iets kon kiezen wat je leuk vond, dat de arbeidsmarkt ‘goed’ was en dat een studielening zo zou worden terug verdiend. Nu zat ik vast in de lift op een donderdagmiddag en maakte het me niet eens uit of we snel bevrijd zouden worden.  

De dame hield een stapeltje boeken in haar armen, een paar over de Tweede Wereldoorlog en een roman van Isabel Allende. Ze zag eruit als een deftige dame, in een mooie rok, met net gekapt haar en felroze gestifte lippen. Ik was haar net aan het bekijken toen de lift kuren begon te krijgen, alle lichtjes begonnen te flikkeren, daarna kraakte hij een beetje en toen hield hij er helemaal mee op. Zo kwam het dat we vast zaten tussen de vierde en vijfde etage. In de verte hoorden we de bibliotheekgeluiden zoals gewoonlijk. Jengelende kinderen, aankondigingen van het bibliotheektheater en lage stemmen van puberjongens gevolgd door hoog gegiechel van pubermeisjes.

 

Ik voelde me verheugd- ik maakte iets mee. Ik drukte op het knopje waar een plaatje van een bel op stond. Er gebeurde niks maar ik stelde me een alarmcentrale vol knappe brandweermannen voor die ons nu kwamen redden.

 

‘Zul je altijd zien’ zei de dame. ‘Zul je altijd zien’ dacht ik. Voor mij was het de eerste keer dat ik vast kwam te zitten in de lift, maar kennelijk had ik hier te maken met een expert. ‘Is het u vaker overkomen?’ vroeg ik. ‘God, nee gelukkig niet’ zei de dame.

‘Oh, omdat u zei- zul je altijd zien.’

‘Bij wijze van spreken bedoelde ik. Trouwens heb je nu al op die alarmknop gedrukt?’

 

‘Ja, maar ik zal het nog eens doen.’ Ik deed het nog eens en fantaseerde over een langdurige intense en ook nog eens onwaarschijnlijke vriendschap die zou ontstaan in deze lift. Dat zij kunstenares was en ik haar onverwachtse muze die aan haar sterfbed zou zitten en in één adem genoemd zou worden met haar. De werkelijkheid haalde me hardhandig terug de lift in toen ze zei: ‘ik hou het niet meer.’

 

‘Ze komen zo, het komt wel goed’ zei ik.

 

‘Nee, ik hou het niet meer’ zei de dame terwijl ze met haar benen begon te wiebelen.

 

‘De leeftijd’ zei ze verontschuldigend.

 

Ik keek in mijn tas, maar trof daar geen toilet aan. Wel een appel, portemonnee, telefoon met de oplader er nog aan, en een half flesje water.

 

‘Moet u veel?’

 

‘Kind, wel tien keer per dag.’

 

‘Nee, ik bedoel per keer.’

 

‘Per keer?’

 

‘De hoeveelheid, is het veel?’

 

‘Was het maar veel, het zijn altijd beetjes’ zuchtte de dame. Ze was rood aangelopen en zag er erg ongelukkig uit.

 

‘U mag wel in mijn waterflesje als u wilt.’

 

‘Dat lukt me nooit- zo’n klein flesje, moet ik die zeker onder mijn rok duwen?’

 

‘Ik zal niet kijken’ beloofde ik.

 

Ze nam het flesje aan in ruil voor haar boeken en ik ging met mijn gezicht naar de deur staan, zo dicht mogelijk zodat ze de ruimte zou hebben.

 

Ik hoorde haar zuchten, steunen, het geluid van ritselende kleding. Ik hoorde niet het geluid van een waterflesje dat volliep.

 

‘Sorry’ klonk het achter me. ‘Dat gepruts met zo’n klein flesje is niks voor mij.’

 

‘Mag ik me omdraaien?’

 

‘Ja.’

 

In de hoek van de lift stond de dame, ze stond midden in haar plas. In haar linkerhand hield ze haar onderbroek, in haar rechter mijn waterflesje dat ze aanreikte. Ze mocht het houden.

 

‘Wat een opluchting’ zei ze terwijl ze haar slipje nauwkeurig opvouwde en in haar tas stopte.

 

Ik knikte en keek naar de plas, die zich langzaam als olie verplaatste. Met een schok kwam de lift ineens in beweging. De plas verplaaste zich nu snel als water en eenmaal aangekomen op de vijfde etage stond ook ik met beide voeten in de nattigheid.

 

‘Veel plezier nog in Frankrijk’ zei de dame terwijl ze haar boeken weer terug nam uit mijn armen.

‘U ook met de Tweede Wereldoorlog’ zei ik. 

Bus

05-07-2013

Waar u naar kijkt is het gemiddelde.

Waar u naar kijkt is het gemiddelde.

/ / /

05-07-2013

Bijna had ik het gehaald zonder op de lijntjes te staan. De gemeente had nieuwe, grotere tegels gelegd en nu werd het steeds makkelijker om in normaal tempo te lopen zonder de lijntjes te raken. Helaas moest ik ineens hard niezen en was mijn rechtervoet op een lijntje terecht gekomen. De consequenties zou ik later moeten dragen. Somber stapte ik in de bus. 

 

‘Sorry mevrouw, maar daar kunnen we niet aan beginnen’ zei de buschauffeur.

 

‘Pardon?’ Vroeg ik.

 

‘Wij laten een gemiddeld aantal mensen van gemiddelde lengte binnen.’ De chauffeur sprak langzaam en na  het uitspreken van deze woorden likte hij zijn tanden af. Hij wees naar de spiegel die boven hem hing. ‘Kijk daar eens.’

Ik keek. De bus was voor eenderde gevuld, de mensen zaten verspreid en hadden allemaal keurig gekozen voor hun eigen plek. Praatgrage Henk voorin bij de chauffeur, moeder met kind in het eerste viertje, schuin daar tegenover een bejaarde dame, dan wat losse mensen met vermoeide gezichten en dan de achterbank met het geteisem.

 

‘Wat ziet mevrouw?’ Vroeg de chauffeur.

‘Gewoon, mensen, passagiers, zoals altijd.’

 

Hij schudde zijn hoofd.

 

‘Fout! Waar u naar kijkt is het gemiddelde. Dit is de gemiddelde groep passagiers, met de gemiddelde reistijd, kledingkeuze, opleidingen, leeftijd en, en nu komt het- lengte. En u- u mevrouw, u bent nu net even teveel.’

 

‘Teveel? Teveel voor wat? Trouwens, teveel van wat?’

 

‘Helaas kan ik u daar geen antwoord op geven- want we willen niet dat we bovengemiddeld van de dienstregeling afwijken. Stapt u even naar achter, we willen natuurlijk niet dat u nu juist die 1,3 persoon per maand bent die gemiddeld tussen de deur van een bus van het stads –en streekvervoer komt. ’

 

Ik schraapte mijn keel om een zo ongemiddeld mogelijk stemmetje te forceren. ‘Hoe kom ik nu bij het station?’ Vroeg ik.

 

‘Wellicht heeft de volgende bus wel behoefte aan iemand als u’

zei de chauffeur terwijl hij langzaam de deuren sloot.

 

Ik ging weer bij de halte staan. Een man kwam uit de woonwijk aangelopen, hij zag eruit alsof hij zojuist hertjes of ander wild uit hun lijden had verlost, maar in de wijde omtrek was maar weinig natuur. De lange donkergroene jas,  geruite sjaal en hoed van de man deden me denken aan een leven dat ik nooit had gehad. De man had een adellijke neus en golvende grijze haren. Hij keek  me aan en sprak toen plechtig: ‘Als ik een scheet laat in deze jas, blijft hij zo lang hangen, dat ik mezelf weet te bedwelmen.’ Hij klonk Duits, en knikte me vriendelijk toe.

 

Het werd me duidelijk- ik was gek aan het worden. Ik wreef in mijn ogen en staarde daarna naar mijn voeten, knokelige lange dunne voeten in goedkope teenslippers. De man met de hoed volgde mijn blik. ‘Wispelturigheid zit in de tenen, mevrouw. En kijkt u eens aan- wat een tenen. Uw tenen weten nog immer niet waar ze heen willen groeien, is het niet? Een beetje links, een beetje rechts, een beetje omhoog, oder nicht? Ach, mijn arme Fraulein- geen enkele keuze maakt u met lichte voeten, zoveel kan deze oude man wel zien.’

 

Hij keek op de dienstregeling. ‘Hoeveel wijkt die gemiddeld af?’ Vroeg hij. Ik haalde mijn schouders op.

 

‘Dreizehn Minuten.’ Mompelde de man. Hij leek ontevreden te zijn met dit vooruitzicht en opende zijn lange groene jas. Links hing een groot geweer, dat hij hij met een efficiënte beweging uit de voering losmaakte. ‘Ziezo’ zei hij, ‘Jetzt get’s loss’. Met flinke passen liep hij naar het nabijgelegen speelpleintje. Met het geweer boven zijn hoofd geheven liep hij schreeuwend hij het veldje op. Een klein meisje rende huilend weg, de man had haar roze stepje ingenomen.  Hij was hardop aan het lachen en smeet zijn geweer in de zandbak. In een rotgang stepte hij de straat uit, zijn groene jas waaide als een cape achter hem aan. 

 

De volgende bus naderde. De buschauffeur was naakt en zwaaide enthousiast. Achterin zaten alleen maar negers met Ipads. 

Ik besloot vandaag thuis te werken en liep terug zonder op de lijntjes te stappen. 

Romantiek

26-06-2013

Ze durfde best te leven.

Ze durfde best te leven.

/ / /

26-06-2013

David was er nog steeds niet. De glazen wijn die Lena twee uur eerder had ingeschonken waren in de gootsteen omgekeerd en het schaaltje olijfjes had ze afgedekt met folie en in de koelkast gezet. Hij zou wel een bekende zijn tegengekomen of zoiets, bedacht ze.

 

Ze masseerde haar slapen. Morgen had ze een functioneringsgesprek op haar werk, ze was nerveus hoewel ze wist dat ze zich geen zorgen hoefde te maken. Bovendien hadden ze net een workshop gehad op het werk, NLP,  Neurolinguistic Programming. Krijgen wat je wilt, door de juiste woorden. Zelf de baas zijn over je gesprekken. Bij David werkten de technieken niet.

 

De sleutel in  het slot. Daar zou je hem hebben.

 

‘Dag liefste’  Zei hij.

 

‘Wat was je aan het doen?’

 

‘Even lopen.’

 

‘Flink stuk zeker?’

 

‘Ja.’

 

Ze stond op. ‘Ik spring onder de douche, mijn schouders zitten weer helemaal vast. Zo aflevering Borgen kijken?’

 

‘Okee.’

 

Ze liep naar de badkamer. Waarom had hij geen excuses gemaakt? En had hij gevraagd hoe haar dag was? Had zij eigenlijk gevraagd hoe zijn dag was? Nee, maar dat was omdat dat de soort vragen waren die hij niet kon beantwoorden. Hij doolde maar wat rond, at een broodje, zette wat koffie, zoiets. Mensen reageerden altijd enthousiast als ze vertelde dat haar vriend kunstenaar was, maar van de donkerte had niemand een idee. Van de muziek die ‘s nachts aan stond, van een man die tot drie uur ’s middags in bed lag,  van een man die ontbeet met een biertje en die in de tuin wilde staan in de regen, evenmin. Zou ze zometeen haar gesprek oefenen met hem? Dat scheen de beste voorbereiding te zijn, oefenen met je partner. Maar dat hing dan wel van je partner af. Toen ze bij het bedrijf was aangenomen kon hij maar niet ophouden te vertellen hoe ongelofelijk hij het vond dat zij zich 36 uur per week in een kantoorgebouw liet opsluiten. ‘Durf te leven’ riep hij dan. Ze durfde best te leven. Morgen moest ze ook even nieuwe conditioner kopen. Bij welke aflevering waren ze ook alweer gebleven?

 

Met zijn badjas aan kwam ze de kamer weer binnen. Haar haren waren in een handdoek gewikkeld die ze op haar hoofd droeg.

 

‘Weet jij nog welke aflevering?’ Zei ze terwijl ze water in de waterkoker deed.

 

‘Nee.’ David masseerde zijn slapen. Bij welke aflevering waren ze gebleven? Bij welke aflevering? Hij verlangde naar dronken worden, in een kroeggevecht belanden, cocaïne snuiven van de buik van een Russisch hoertje.

 

‘Hoe was je dag?’ Ze zette de theepot op tafel. De mokken pasten erbij.

 

‘Wel goed, het wordt weer kouder. Die van jou?’

 

‘Gewoon.’

 

Ze waren bij aflevering acht, het was spannend. Ze keken ook naar negen.

 

‘Ik ga naar bed’ zei Lena toen, ‘morgen vroeg op.’

 

‘Ik kom zo.’ Zei David.

 

Het was half vier toen ze zijn armen om zich heen voelde. In de morgen stond ze zachtjes op. Vanmiddag zou ze naar zijn atelier komen. Ze had er speciaal de hele middag vrij voor genomen. Maar eerst het gesprek.

 

Het gesprek verliep zoals ze had gehoopt. Zaken gingen goed, ze functioneerde goed en mocht haar nieuwe competentie-speerpunten mailen. Het was een modern bedrijf waar ze werkte, een bedrijf met oog voor haar werknemers, dat stond ook in de vacaturetekst. Lena gaf net een hand ter afscheid toen de chef zei:

 

En thuis ook alles goed?

 

‘Jaja, zo zijn gangetje, had ze gezegd.

 

In de lift herhaalde ze de woorden. Thuis ook alles goed. Thuis ook alles goed.

 

 Haar hart bonsde in haar keel terwijl ze de woorden opnieuw proefde. 

 

Goed alles ook thuis. Ook alles thuis goed. Goed thuis alles ook. Thuis. Alles. Ook. Goed.

 

De woorden aten haar op. Ze had nergens verstand van. Alles goed. Ook thuis.

Het was half een. David werd wakker. Hij rekte zich uit en streelde over zijn buik. Zachter dan eerst. Samenwonen, daar werd je lijf zachter van. Maar je geest niet. Straks zou ze het werk gaan zien. Hij dronk koffie en fietste naar zijn atelier.

 

Het was koud in het atelier, maar voor David maakte dat niet uit. Het was zijn bunker, weg van de mensen, weg van wereld. De ruimte zat in een leegstaande loods en had geen ramen. De muren waren wit geschilderd en de vloer was van beton. Langs de wanden lagen stapels hout, kranten, gescheurde papieren, oude verfpaletten en allerlei gereedschap.

 

Eindelijk kwam ze kijken naar zijn laatste creatie, een installatie die hij had gemaakt in opdracht van de stichting ‘Week van de Romantiek.’  

 

De romantiek had een stichting gekregen en een week. Eerst had David er niet aan mee willen werken, maar spannende boeken en kanker hadden ook een eigen week, en romantiek had ook de nodige impact op mensenlevens, dus had hij toch maar besloten de opdracht aan te nemen. Het was ook een goedbetaalde klus,  daarmee kon hij Lena wat ontlasten. Zij had de afgelopen drie maanden de huur in haar eentje opgebracht. Morgen zou de stichting het werk komen ophalen. ‘Voel je vrij’ hadden ze gezegd. Dat had hij zoveel mogelijk willen uiten in het werk, het gevoel van vrijheid in de romantiek. Lena zou er waarschijnlijk weinig van begrijpen. Ze wist weinig van vrijheid en kon niet wachten tot hij een ring om haar vinger zou schuiven. Dat vond zij dan weer romantisch.

 

Ongeduldig liep hij heen en weer door de ruimte. De tl-buizen maakten een zoemend geluid en zijn voetstappen klonken hol. Toen klonk vanuit de verte achtereenvolgens het geluid van een auto, een dichtslaand portier en van hoge hakken. David snelde naar de deur om Lena binnen te laten. Ze droeg haar dure trenchcoat en haar haren waren opgestoken. ‘Nou’ zei ze, ‘ik ben benieuwd.’

 

‘Wacht’ zei hij. ‘Blijf staan, dan doe ik eerst het licht uit en dan weer aan. Dan is het meer een verassing, anders zie je het gelijk.’ Ze knikte. Toen het licht uit was, pakte David haar bij de hand en leidde hij haar naar het kunstwerk. ‘Ben je er klaar voor?’ Het licht ging weer aan.

 

In het midden van de kamer stond een lange houten tafel met daarop een naakte etalagepop. Het was een kale slanke vrouw met grote borsten, een smalle taille en onvoorstelbaar lange benen. Ze lag languit en keek naar het plafond. Aan het hoofd van de tafel stond een andere etalagepop. Een mannenpop, in speedo gehuld, met aan zijn voeten zwemflippers en op zijn hoofd een snorkel en duikbril. In zijn hand hield de mannenpop een grote kettingzaag die net boven de hals van de vrouwenpop rustte.

 

Tevreden keek David naar het stilleven. Lena zei niks. ‘Kom schatje’ zei David toen. ‘Je moet hem nog wel even aandoen.’ Hij begeleidde Lena naar het paaltje met de grote rode knop erbovenop. ‘Geef maar een tik op de knop.’ Met tegenzin duwde ze de knop in. Frank Sinatra’s Strangers in the Night galmde in de ruimte terwijl de armen van de etalagepop met de kettingzaag naar beneden zakten. De hals van de vrouwenpop werd geraakt, uit haar ogen, borsten en knieen spoten straaltjes rode verf. Lena ving het deels op met haar jas.

 

‘En wat vind je ervan?’ Zei David met glanzende ogen. ‘Ik ben er echt heel tevreden over.’

 

‘Kan de verf uit mijn jas?’ Zei Lena met bevende stem.

 

‘Ik denk het wel.  Maar wat vind je er nou van? Ik heb hier maanden aan gewerkt en dit is je reactie? Vlekjes in je jas?’

 

‘Je had me wel even mogen waarschuwen. En wat ik van dit werk vind? Wat denk je nou zelf, mijn vriend mag een werk maken voor de week van de romantiek, en dit is het?’

 

‘Ja, dit is het, ja.’

 

‘Ik vind het niet zo romantisch.’

 

‘Ik mocht alle vrijheid nemen die ik wilde, hadden ze gezegd. Dit is mijn persoonlijke interpretatie van romantiek.’

 

‘Maar ik ben toch je geliefde, waarom kom ik niet voor in je werk?’

 

‘Hoezo kom je er niet in voor? Dit werk gaat ook over jou, over ons. Het gaat over alle liefdes, over alle stellen.’

 

‘Ik zie een naakte vrouw die vermoord wordt’ Zei Lena. Haar stem trilde.  

 

David lachte.  ‘Schatje, je kijkt niet goed. De vrouw is niet vastgebonden ofzo, ze wil graag dat hij haar vermoordt. Hij ziet haar ook liever leven, maar doet dit uit liefde. Daarom is de muziek ook zo romantisch. ‘Lovers at first sight, in love forever. It turned out so right for strangers in the night’ Prachtig toch! Zoals bij ons!

 

‘Wij kenden elkaar al via Marijn, weet je nog? Wij waren nooit strangers in the night.’

 

Ze bedacht zich.

 

‘Of eigenlijk- we zijn altijd strangers gebleven.’ Ze keek naar haar voeten.

 

David bekeek de kettingzaag nauwkeurig en zei: ‘Sorry Lena, maar het gaat nu even niet over jou, het zou leuk zijn als je me kon steunen hier.’

 

Een traan rolde over haar wang. Langzaam liep ze naar de deur.

 

David keek haar na en drukte nogmaals op de rode knop.