Overzicht alle verhalen

Tags Alfabetisch Nieuwste

Tijd

09-11-2015

Zoals het gaat met mensen die zoeken.

Zoals het gaat met mensen die zoeken.

/ /

09-11-2015

Vroeger had hij er nooit op die manier over nagedacht, maar de tijd was als een stijgende waterspiegel. Waar hij eerst in een ondiep plasje water had gestaan, voelde hij het nu al halverwege zijn buik komen. Het water bleef stijgen en stijgen, tot de dag waarop het water hoger zou komen dan zijn eigen hoofd en dan zou het klaar zijn. Over, schluss.

Nadenken over ouderdom maakt oud, hield hij zichzelf voor. Voor zijn leeftijd was hij fit. Hij sportte veel en at weinig. Drinken zou hij nooit echt kunnen afzweren. Het was dan ook de drank die zijn leeftijd nog het meeste verried.

Over het algemeen was hij geen ontevreden man. Zijn cv was van indrukwekkende omvang, hij was voorzitter van diverse belangrijke commissies en verenigingen. Ook deed hij werk waarover de maatschappelijk consensus was dat het nut had. Hij was een belangrijk en nuttig man.

Zijn kinderen waren gezond en kwamen vaak naar het ouderlijk huis. Zijn vrouw was mooi en intelligent. Haar haren waren lang, haar gewicht verschilde nauwelijks met dat van dertig jaar geleden. De aantrekkingskracht was veranderd, maar verdwenen was het niet.

Toch stemde dit alles hem bij vlagen somber.

Hij zag waar het naartoe ging, dit allemaal. Hij zou achteruit gaan, zijn vrouw ook. Hun kinderen zouden kinderen krijgen en op een dag zou er een grote receptie worden georganiseerd met veel van de grote namen uit het veld. Ze zouden lovende, geestige woorden spreken en hij zou exclusieve whiskey krijgen uit zijn favoriete streek. En dan naar huis.

Hij was op zoek gegaan, misschien was het iets biologisch, dat zei hij tegen zichzelf. En zoals het gaat met mensen die zoeken, had hij ook gevonden. Ze had de carrière en ambitie die hij ook had. Ze was niet mooier, slimmer of grappiger dan zijn vrouw. Maar zij vond hem wel knapper, slimmer, grappiger dan dat zijn vrouw hem vond. Ze was onder de indruk van hem. Verzorgde hem. Was altijd blij hem te zien.

En ze was jong. Want goed geconserveerd of niet, in twintig jaar tijd verandert een mensenlichaam, zoveel was zeker.

Hij voelde zich weer jong, als vroeger. Hij ontmoette haar vrienden in de kroeg, zag hoe ze hun levens aan het opbouwen waren. Hoe ze met energie aan het groeien waren, klimmen, ontwikkelen.

Misschien kon het. Hij zou het kunnen doen. Opnieuw beginnen. Een familie. Kinderwagens, nieuwbouwwijk. Hij zou het kunnen doen. Zij had geen tijd te verliezen, dat wist hij.

Morgen zou hij beslissen. Of anders overmorgen. Of de dag daarna misschien.

Succesvol

03-11-2015

Het moest wel echt zijn.

Het moest wel echt zijn.

03-11-2015

Ze stond bij de koffiehoek op haar werk en keek hoe de café crème uit de machine kwam. Dat was koffie-apparatentaal voor gewone koffie. Het proces begon altijd met gekerm, dan volgde een mechanisch schuifgeluid en dan kwam de herrie van het malen van de bonen. Tot slot klonk er een lange zeurende toon en wanneer het kopje vol was, blies de machine nog een paar keer hard uit, alsof hij opgelucht was dat het weer gelukt was iemand van koffie te voorzien.

Ze dronk uit haar eigen mok, dat deed iedereen die hier langer dan een jaar werkte. Zij werkte er langer dan een jaar en ook langer dan vijf jaar. Zeven jaar kwam ze al hier, in dit gebouw. Ze had carrière gemaakt, ze was wat de mensen een succesvolle vrouw zouden noemen.

Het uitzicht vanuit het pand was weinig verheffend. Grijze gebouwen, een snelweg, parkeerplaatsen. Het hinderde niet, wie had er nou tijd om naar buiten te kijken onder werktijd. Nu ze erover nadacht, was dit misschien wel de eerste keer dat ze echt lang naar buiten aan het kijken was, kijken dat staren werd.

Ze keek naar haar eigen leven alsof het een auto-ongeluk was.

Een ongeluk waar iedereen voorbij reed. Je wilt het niet zien, maar er is iets waardoor je haast wel moet kijken. Een kijkersfile. Lenneke stond in haar eigen kijkersfile.

Ze friemelde wat aan haar bloesje. Eronder droeg ze een nieuw lingeriesetje. Haar benen waren glad geschoren, alles daarboven vers gewaxt. Ze was er klaar voor, ze was er de laatste zes maanden altijd klaar voor. Ze had goede wijn in huis, schoon beddengoed, sliep in sexy maar oncomfortabele nachthemdjes. Ze liet haar telefoon geen moment uit het zicht.

Ze probeerde zo min mogelijk na te denken over haar eigen gedrag. Van een afstandje was het zo’n akelig cliché allemaal. Dat, terwijl ze zeker wist dat het echt was. Het moest wel echt zijn. 

Straks moest ze een belangrijke vergadering voorzitten. Normaal gesproken zou ze dit lang hebben voorbereid, een tikje nerveus zijn, extreem gefocust. Maar nu kon ze het relativeren. Het zou wel goed komen. Of niet. Eigenlijk interesseerde het haar geen bal. Zo ging het met alles in haar leven. Alles waar ze de laatste jaren zo hard voor had gewerkt, leek waarde te zijn verloren. Het bewijs was nu toch wel geleverd dat ze sterk en onafhankelijk was? Het bewijs dat ze niemand nodig had? Het bewijs dat ze een leuke, sterke vrouw was?

Tijdens therapie had ze het ineens hardop gezegd: ze wilde koken, zorgen, samenzijn. Daarna had ze het meteen teruggenomen. Gelachen door haar tranen heen. Gezegd dat ze te moe was. Thuis dronk ze een fles wijn leeg terwijl ze Netflix keek.

Een piepje klonk. Ze wist dat hij het was.

‘Ik zal rond 8 bij jou zijn, eerst even de kinderen naar bed brengen. Marjan denkt dat ik vergader tot laat. X’

Opgelucht keerde ze terug naar haar bureau. Ze was heel gelukkig eigenlijk. En op een dag zou hij voor haar kiezen. En dan zouden ze een gezin stichten. Voor altijd samen zijn. Wandelen op het strand. Een hond nemen. Een zondagse ontbijttafel vol met kinderen.

Hij zou voor haar kiezen. Dat kon niet anders.

Dorpsleven

12-10-2015

Knisperend geluid van fietsbanden op een bospad.

Knisperend geluid van fietsbanden op een bospad.

/ / /

12-10-2015

Elke woensdagmiddag vertrok Marga naar de bibliotheek om daar voor te lezen aan de kinderen uit het dorp. Het was maar een kwartiertje fietsen, en ook wanneer het regende, stormde of sneeuwde nam ze haar groene Gazelle uit de garage. In de bibliotheek kenden alle medewerkers haar, en onderweg kwam ze altijd kennissen tegen. Zo was het nu eenmaal om te leven in een dorp. Vijftien jaar woonde ze hier, ze was met haar man vertrokken uit de stad om ruimte te hebben voor de kinderen waarvan ze toen nog niet wisten dat ze nooit zouden komen.

Gelukkig kan een mens veel spullen verzamelen en voelde het vrijstaande huis niet te groot. Ze hadden een waskamer, een kleedkamer, een logeerkamer, een studeerkamer en een hobbyzolder.

De kinderen uit het dorp waren ook een beetje háár kinderen, zei ze altijd tegen vrienden van vroeger die tijdens borreltjes voorzichtig informeerden of ze niet eens terug zou willen naar de stad. Die stad waar ze gelééfd had, gedanst had op tafels, concerten en tentoonstellingen had bezocht. Die stad waar ze mooie, maar onpraktische schoenen had gedragen.

De toegang tot het gevoel van heimwee werd altijd ontzegd door zelfgemaakte quiches die plots uit de oven moesten worden gehaald, houtblokken die op het vuur moesten worden gegooid of gasten die aanbelden of juist wilden vertrekken.

Het was een herfstdag met heldere hemel, knisperend geluid van fietsbanden op een bospad, felle zon en een zacht briesje die de gekleurde bladeren met een zekere opgewektheid naar de natte bodem deed dwarrelen.

Ze zou zometeen een paar boeken over de herfst kiezen, besloot ze. De bibliotheek in het dorp was niet groot, en inmiddels kende ze alle prentenboeken van de kinderafdeling. Dat kreeg je met tien jaar elke woensdag voorlezen, dacht ze bij zichzelf. De kinderen genoten twee, hooguit vier jaar van dit deel van de bieb. Daarna lazen ze zelf, of stopten ze er helemaal mee.

Ze zette haar fiets in het linker fietsenrek bij de ingang. Tineke, de coördinator van de bibliotheek zwaaide door het raam en liep haar tegemoet.

Marga pakte juist haar rugtasje uit haar fietsmand toen Tineke zei: ‘Kom je even mee naar kantoor?’ Marga keek op haar horloge en zag dat ze nog twintig minuten had voordat de school uit zou zijn en knikte. Ze dronken wel vaker koffie bij Tineke op kantoor.

Maar toen ze binnenkwam, stond de zwarte thermoskan niet op zijn plek.

‘Marga, ik zal maar met de deur in huis vallen,’ zei Tineke toen. ‘Je weet dat we hier bezig zijn met een professionaliseringsslag, dat we als bibliotheek echt nog meer met onze voeten in de maatschappij moeten staan…’ Marga knikte met haar hoofd en terwijl haar ogen vragend keken. Tineke merkte de ogen niet op en praatte door. Maar Marga hoorde niks meer, ze zag enkel de vrouw van middelbare leeftijd tegenover haar. Ze zag de vrouw van middelbare leeftijd die ze zelf geworden was. Ze zag het praktische windjack, het leren rugzakje, de stevige schoenen waarmee ze zo een veldtocht zou kunnen lopen. Ze zag de lichtgele wanden in het kantoorje. Het prikbord met geboortekaartjes, krantenknipsels en foto’s van teamuitjes. Ze zag het grijze tafelblad en de versleten bureaustoelen. Het was alsof ze voor het eerst kon zien, écht kon zien. Hoe was ze hier verzeild geraakt?

Toen ze opkeek, zag ze Tineke weer en kwam het geluid terug. ‘…en dat we tot het moeilijke besluit zijn gekomen om het voorleesuurtje op de woensdag op alternatieve wijze te laten inrichten door professionals…’

‘Vanaf wanneer precies?’ De praktische kanten van Marga namen wel vaker de overhand, waardoor mensen vaak dachten dat ze een armoedig gevoelsleven had, maar het omgekeerde was waar. Het was zo groot en gecompliceerd daarbinnen, dat Marga meestal niet wist waar te beginnen. En in gezelschap was het al helemaal onmogelijk uit te zoeken wat ze nu voelde.

‘Vanaf vandaag,’ zei Tineke enigszins beschaamd. ‘We hadden het natuurlijk eerder willen zeggen, maar ik was natuurlijk op Texel en Jeanette voelde zich er een beetje ongemakkelijk onder omdat zij de sub-coördinator is.’

Marga knikte, verdoofd stond ze op. ‘Nou, veel succes dan maar.’

Tineke zei: ‘We organiseren nog een mooi afscheid voor je, wanneer weet ik nog niet precies, we hadden het nog zo druk met die herstructurering en de boekpresentaties die op stapel staan.’ Marga knikte en liep naar haar fiets.

‘Je hebt ongelofelijk veel voor het dorp gedaan,’ zei Tineke terwijl ze in de deuropening stond, ‘we zijn je erg dankbaar.’

Marga glimlachte flauwtjes en begon te fietsen. Ze fietste en fietste. Pas bij het station in het volgende dorp stopte ze. Daar nam ze de trein naar waar ze ooit vandaan gekomen was.

Bezinning

11-09-2015

Zolang ze maar naar hem luisteren.

Zolang ze maar naar hem luisteren.

/ /

11-09-2015

‘De opdracht is eenvoudig,’ zegt de vrouw. ‘Blijf liggen en luister naar je ademhaling.’ De bekende columnist kijkt een beetje gegeneerd om zich heen. Hoe komt het ook alweer dat hij hierin terecht gekomen is? Hij denkt aan Tanja, zijn minnares. Zij heeft het aanbevolen. Als zijn vrouw hem hier zo zou zien liggen, zou ze haar ogen niet geloven.

‘Zie het als een experiment,’ had Tanja gezegd. ‘Het is een hele mooie manier om contact te maken met je kern. Door middel van je eigen concentratie, verder niks.’ Als hij dit verhaal in de kroeg had gehoord, dan had hij er zeker geen geduld voor gehad. Maar het was niet in de kroeg geweest, het was in het kleine appartementje van Tanja geweest, midden in het centrum van de stad. Echt zo’n romantisch artistiek hol, in de ogen van Hanro. Een knus appartement met overal schilderijen en Perzische tapijten op de houten vloer. En dan met Tanja als een soort danseres in de ruimte. Een danseres op blote voeten, haar lange haren los over haar schouders, haar ranke lijf in lange kleurrijke jurken.

Hij voelde zich anders bij haar, alsof ze een ander stukje Hanro wakker wist te maken. Een stukje persoonlijkheid waarvan hij later in de auto op weg naar huis, het meeste alweer kwijt was. Soms vroeg hij zich af welke Hanro er nu de echte was. Als hij verlangde naar Tanja, verlangde hij vooral naar de man die hij was bij haar. Het was eigenlijk een affaire met hemzelf, zo hield hij zich voor. En dat is zoiets als masturberen, ongepast om over te praten maar heel normaal. Zo liep hij zonder zwaar gemoed door het leven.

Dat hij in deze situatie terecht gekomen was, had dan ook vooral te maken met een moment van onoplettendheid.

‘Ben je er klaar voor?’ Hanro knikt. ‘Moet je jezelf nou zin liggen,’ hoort hij zichzelf denken, ‘een oude vent met een dikke buik. In je witte kleren voor de zuiverste energie. Wat een larie.’

‘Als je merkt dat je gedachten op hol slaan, ga je gewoon rustig weer terug naar je ademhaling. Het is niet erg, je hoeft er niks van te vinden, verplaats je aandacht naar je ademhaling.’ De vrouw staat aan zijn voeteneind en dekt hem toe met een deken. ‘Adem in, en uit, in en uit.’

Hanro ligt onder het deken en hoort zacht gereutel in zijn longen. Ach, dat roken. Daarover klagen zijn beide vrouwen. Hij weet dat hij zou moeten stoppen. Maar er moet zoveel en dingen die moeten, die doet hij liever niet. In de verte hoort hij de stem van de vrouw.

‘Ga nu stap voor stap naar binnen en voel wat je daar aantreft. Zie je een kleur, voel je een trilling, een emotie? Laat het er maar zijn. Alles is goed.’

‘Honger,’ denkt Hanro, ‘ik heb honger.’ Hij maakt plannen voor de lunch. Misschien kan hij een eggs benedict eten bij La Parisienne, niet ver van hier.

Onderweg even een krantje halen. Ze willen zijn mening op de radio over die dode collega. Het is nogal in de mode om op te roepen tot verstandigheid, terughoudendheid, bespreekbaarheid van depressie en dat soort dingen. Hanro heeft er geen zin in. Eigenlijk interesseert het hem allemaal geen bal wat andere mensen doen, zolang ze maar naar hem luisteren, hem uitnodigen, zijn stukjes lezen. Maar dat zal hij niet zeggen. Misschien kan hij iets voorlezen uit het werk van de dode. Het is geen lijkenpikkerij als de postume verkoop omhoogschiet. Het is een geschenk aan de familie. Nu is het wachten op wie zich als publieke weduwe gaat melden. Rouwprostitutie, noemt Hanro dat.

‘Kom langzaam weer terug naar buiten. Voel je lichaam, voel hoe het op de tafel ligt, voel het deken over je heen. En wanneer je er klaar voor bent, mag je je ogen openen.’

Hanro opent zijn ogen. De vrouw staat voor hem met een kop thee die naar hooi ruikt.

‘Alsjeblieft,’ zegt ze met een serene glimlach op haar gezicht.

‘Ik ben niet zo’n theedrinker,’ gromt Hanro.

‘Let er wel op dat je vandaag voldoende hydrateert’ zegt ze terwijl ze het kopje weer aanneemt. ‘Ik laat je even alleen, zodat je je kunt omkleden.’

Hanro is niet oud, maar hij beweegt zich weinig soepel. Dat heeft weer te maken met dingen die zouden moeten.

Eenmaal buiten krijgt hij een sms van Tanja. ‘Hoe was het?’

‘Ik ben een nieuw mens’ schrijft hij terug. ‘Zie je zo bij La Parisienne?’

Monter loopt hij door de stad. Hij rammelt van de honger.

Beschaving

27-08-2015

De stilte was zelfs voor de kazen pijnlijk.

De stilte was zelfs voor de kazen pijnlijk.

/ /

27-08-2015

‘Mag het een onsje meer zijn?’ vroeg het meisje in de kaaswinkel geroutineerd. Ze deed dit werk zo’n zes jaar en de verveling was in haar hele lichaam gekropen. Haar blauwe ogen waren grauwe vlakken zonder diepte, haar neus en mond waren zo onbeduidend dat het een wonder mocht heten dat ze zichtbaar waren. Ze had vlasblond haar dat in een laag staartje verdrietig over de rug haar witte jasje hing. 

Haar kleine handen verrieden routine, ook met gesloten ogen kon ze vliegensvlug het kaaspapier omvouwen, dichthouden en vastzetten met een elastiekje. Het waren efficiënte, mechanische gebaren maar ze waren ook liefdeloos. Het hinderde niet, welke klant kwam nou voor een liefdevol ingepakt pondje boerenkaas?

Verveling was wat ze de eerste jaren van haar baan al had gevoeld, maar na verloop van tijd was het gevoel van verveling haar ook  gaan vervelen en werd het langzaam een soort sluimerstand waarin ze leefde. Ze kwam naar haar werk, trok haar jasje aan, en begon met het snijden van kazen, het aanvullen van de schappen met toastjes en jam, het tellen van de kassa.

Klanten waren altijd tevreden over het werk van het meisje.

Ze zagen haar verveelde handen aan voor vakkundig, haar korte antwoorden als zakelijk. 

Beau Moreaux was vandaag voor het eerst in de winkel. Zodra hij zich bewust was geworden van zichzelf, op zeer jonge leeftijd, had hij zijn naam met trots gedragen. Zijn naam had hem gemaakt tot wie hij was, zijn naam was als een duur maatpak en daar had hij altijd naar geleefd. Waar zijn leeftijdsgenoten druk waren met het bouwen van grote zandkastelen, liep hij liever rondjes om de zandbak heen, handen in zijn zakken, peinzend over de zin van het leven. Toen zijn leeftijdsgenootjes stiekem sigaretten rookten in de portieken van dichtgetimmerde belwinkels in de stad, las hij boeken over etiquette, klassieke muziek, middeleeuwse architectuur en schilderkunst vanaf 1650. ‘s Avonds converseerde hij geanimeerd met zijn ouders en hun vrienden. Allemaal mensen die minimaal dertig jaar ouder waren dan hijzelf, maar over zulk soort dingen zou hij nooit nadenken. Dat soort dingen waren namelijk gewoon gegeven en wat zou men daar dan over lopen dubben?

Dat hij vandaag bij deze kaaswinkel in een armoedige buitenwijk van de stad was beland, had te maken met de nieuwe burgerplicht die hij zichzelf had opgelegd. Hij ging vrijwilligerswerk doen, en aangezien hij liever met ouderen omging dan mensen van zijn eigen leeftijd, dat was halverwege de dertig, was de keuze gevallen op een project met de naam ‘lunch met een oudere’. Wekelijks zou hij gaan lunchen met een oudere heer, straks zou de eerste keer zijn. Het was een project zonder einde, dat wil zeggen: er was geen vast aantal lunches dat genuttigd zou moeten worden. Bij een fijne band tussen vrijwilliger en de eenzame oudere werd het einde meestal ingeluid door het overlijden van de laatstgenoemde, had de projectleider aan de telefoon gezegd.

Beau Moreaux had besloten zijn eenzame oudere eens goed in de watten te leggen, maar waakte ervoor protserig over te komen. Hij had de beste ham van de stad gekocht, een vers brood, een fles verse jus, een zak met kersen, roomboter en een mooi stuk kaas. Die kaas was hij helaas vergeten in de voorraadkast van zijn woning. Het was kaas uit een kleine kaaswinkel bij hem om de hoek geweest. Een dure, maar degelijke winkel waar hij met alle egards werd behandeld. De vraag of het een onsje meer mocht zijn, was hem niet eerder gesteld.

‘Nou,’ reageerde hij kalm, ‘op een stuk kaas van circa 200 gram, lijkt mij een ons niet zo gering als u nu doet voorkomen.’

‘Wat zegt u?’ zei het meisje op een toon waaruit bleek dat ze niks had verstaan of begrepen van zijn zin en misschien wel beide. 

‘De vraag die u mij zojuist stelde, was of ik akkoord zou gaan met haast een verdubbeling van mijn bestelling, ik vind dat op zijn zachts gezegd opmerkelijk.’

Het meisje hield haar lippen stijf op elkaar en keek hem recht aan.

De stilte was zelfs voor de kazen in de winkel pijnlijk.

Toen zei ze: ‘Dus het is een beetje teveel voor meneer?’

Haastig zei Beau Moreaux: ‘Ach, een onsje meer of minder. Ik had het meer over het principe.’ Assertiviteit was nooit zijn sterkste kant geweest.

‘Dat wordt dan vier vijfentwintig,’ zei ze terwijl haar handen de kaas in folie wikkelden, papier vouwden en een elastiekje pakten.

‘Heeft u terug van twintig?’

‘Dat zal wel.’

‘Pardon?’

‘Ik zal toch wel terug hebben van twintig, zeg ik.’

Ze negeerde zijn uitgestoken hand en kwakte het wisselgeld op de toonbank. Tasje, vroeg ze toen zonder vraagteken. ‘Nee, dankuwel’ zei Beau Moreaux terwijl hij druk bezig was alles op de juiste plek weer op te bergen. Papiergeld in het juiste vakje, muntgeld in het andere vakje, de portefeuille in zijn linker binnenzak, de kaas in de kleine donkergroen geruite boodschappentas die hij naast zich had staan. Een ouderwetse degelijke boodschappentas, ‘zoals ze nu niet meer gemaakt worden’, dacht hij altijd wanneer hij het ding meenam. 

Hij probeerde het stuk kaas zo precies mogelijk in de tas te passen, het was als een puzzel, maar na een paar kleine wisselingen paste alles perfect.

Het meisje van de kaaswinkel hield haar verveelde ogen strak op hem gericht. ‘Zo,’ zei Beau Moreaux, tegen beter weten in op zoek naar een beetje klantvriendelijkheid, het wensen van een fijne dag, zoiets.

‘Wacht u ergens op?’ vroeg het meisje toen.

‘Nee,’ loog hij snel. ‘En u? wacht u ergens op?’

‘Nee’ loog ze terug.

Sprookje

04-08-2015

Daar zei ze dan niets van.

Daar zei ze dan niets van.

/ /

04-08-2015

Er was eens een vrouw die niet gelukkig durfde te zijn. Het was niet eenvoudig het geluk altijd te vermijden en daarom begon ze meteen bij het ontwaken. Soms had ze heerlijk geslapen, de hele nacht aan één stuk door. Dan dacht ze bij het wakker worden: ‘Wat ben ik toch een slaapkop, er zijn mensen die al uren aan het werk zijn. En ik lig maar te dromen, te liggen, wat zonde van de tijd.’ De ochtenden na onrustige nachten zei ze tegen zichzelf: ‘Wat een vreselijke nacht was dat. Ik ben nog zo moe en de dag moet nog beginnen.’

Daarna stapte ze uit bed en ging ze voor haar kledingkast staan. ‘Wie zal ik vandaag eens zijn?’ zei ze hardop. Elke dag kon ze iemand anders zijn. Hoge hakken en een korte jurk maakten haar een wulpse dame, een vale spijkerbroek met gympen een jonge vrouw. Soms was ze opvallend, soms een grijze muis. Maar welk personage ze ook koos, gelukkig was het nooit. Nadat ze aangekleed was, kamde ze haar haren en stiftte ze haar lippen. Tegen haar spiegelbeeld zei ze dan: ‘zo kan het er wel weer mee door.’ Dan ging ze de deur uit.

Ze fietste altijd naar haar werk, ook in de wind, regen en sneeuw. Soms boden collega’s haar een lift aan met de auto, als ze tot laat hadden gewerkt of wanneer er een afscheidsborrel was geweest. Natuurlijk nam ze het aanbod nooit aan.

Wanneer er een collega vertrok, organiseerde de vrouw die niet gelukkig durfde te zijn het afscheid. Ze kocht het cadeau, regelde de catering en de speeches. Meestal vergaten een paar mensen het geld van het cadeau over te maken. Daar zei ze dan niets van.

Haar werk deed ze met veel toewijding. Het werk was niet moeilijk en ook niet erg interessant. Doorgroeimogelijkheden schoof ze door naar haar collega’s. ‘Ik zit goed waar ik zit,’ zei ze dan met een weemoedige glimlach op haar lippen. Collega’s werkten zo nu en dan vanuit huis, dat leek haar ook wel fijn.

Snel dacht ze erachteraan dat ze niet geschikt zou zijn voor zoiets. 

Dat ze vast een gebrek aan discipline zou hebben en dat het halfuur fietsen naar haar werk een minimale hoeveelheid beweging was.

Ze was geliefd, op het werk en daarbuiten. Ze kookte de sterren van de hemel voor anderen, en nam zelf het kleinste bordje met de minst goed gelukte opmaak. Ze was zo gastvrij dat haar logees in haar bed gingen, en zij op de bank lag in een oude slaapzak.

In restaurants nam ze de meest tochtige plek zodat niemand anders daar hoefde te zitten. Als de ober haar dan een betere tafel wilde geven, zei ze: ‘Tocht? Welnee, ik zit hier prima.’ Gekweld door een stijve rug liep ze dan over straat.

Er waren ook mannen die haar mee uit eten wilden nemen. Lieve, zachte mannen die de deur openhielden, haar jas aannamen, haar stoel aanschoven. Mannen die de rekening wilden betalen, mannen die luisterden en lachten om haar grapjes. Maar na een tijdje ging het altijd mis.

‘Ach,’ zei ze dan tegen haar vriendinnen, ‘hij is heel lief enzo, maar eigenlijk is hij gewoon te lief. Het is niet spannend genoeg.’ De vriendinnen vielen haar dan begripvol bij en spraken daarna over hun eigen problemen.

Het was een mooie zomerdag en de vrouw die niet gelukkig durfde te zijn fietste door de stad. Ze probeerde niet teveel om zich heen te kijken. Toch zag ze het allemaal: de blauwe lucht, de felle kleuren, de verliefde stelletjes, een kind dat leerde fietsen, een vrolijke buschauffeur die wachtte op de man die vanuit de verte kwam aangehold.

Zachtjes begon ze te neuriën. Verschrikt hield ze haar mond toen een andere fietser tegen haar zei: ‘Wat een heerlijke dag is het toch!’ Ze snelde naar huis en zette de televisie aan, maar er was nergens een journaaluitzending te vinden. Haar krant was al naar het oud papier. Ze ging op het oncomfortabele krukje naast het keukenraam zitten. Twee duiven keken haar nieuwsgierig aan vanaf de andere kant van het glas. Ze glimlachte naar de beestjes.

Ze probeerde het te negeren, maar het was heel duidelijk. Ze voelde zich licht, er bruiste iets door haar lichaam. Ze sloot haar ogen en voelde het nog sterker, in golven. Ze wist: er was geen stoppen aan.

Kat

25-07-2015

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger.

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger.

/ /

25-07-2015

‘Ik voel me zo miserabel,’ zei Maja tegen de grote zwarte kat van haar beste vriend. Ze zaten samen op de bank in het huis van de kat en de beste vriend. De kat keek ernstig terug naar Maja, maar op het kattengezicht was geen spoortje medeleven te zien. Toen gaapte het beest uitgebreid, alsof hij wilde tonen hoe scherp die kleine tandjes waren, hoe goed hij zichzelf verdedigen kon, hoe genadeloos hij zou zijn in de buurt van een muis of een mager bang vogeltje dat uit zijn nest gevallen was.

De beste vriend van Maja had de kat zes jaar geleden gekregen van zijn broertje die dacht dat een kitten de perfecte toevoeging zou zijn aan het nogal ranzige studentenhuis waar hij met vier andere jongens woonde. De huisbaas dacht daar anders over, en zo kwam het dier hier terecht. Het was Satan gedoopt in het studentenhuis, maar die naam werd in de nieuwe woning veranderd in Zlatan.

Zlatan hield er niet van om alleen te zijn, en daarom was Maja hier. Over een week zou het baasje weer terugkeren van zijn zakenreis. Dat had ze vaak tegen de kat gezegd, maar wat weten katten nu van weken, dagen, uren, terugkomen en weggaan? De eerste twee dagen was Zlatan woest geweest en had hij zijn tijdelijke huisgenote straal genegeerd. Toen eenmaal duidelijk werd dat zij de brokjes in het kommetje gooide en de verse drollen uit de kattenbak schepte, begon het beest toenadering te zoeken. In de derde nacht sprong hij tegen de deurklink van de slaapkamerdeur om op het tweede hoofdkussen te gaan liggen. Toen Maja ‘s morgens wakker werd, waren de twee starende gele ogen van de zwarte kat het eerste dat ze zag.

Mensen met huisdieren zijn gelukkiger, daar was onderzoek naar gedaan. Misschien waren ze wel gelukkiger omdat ze tijdens het onderzoek niet bij die dieren waren, dacht Maja terwijl ze Zlatan achter zijn oren kriebelde. Het zijn egocentrische dieren, katten. Hun agenda bevat maar één doel, en dat doel verandert geen moment. Het gaat allemaal om het eigen welzijn, het eigen genot. Het veroveren van het beste plekje om te liggen, het lekkerste hapje om te eten, uitgebreid geaaid worden, veel slapen. Zo nu en dan een sadistisch spelletje met een smakelijk tussendoortje uit de natuur.

‘Was ik maar meer zoals jij’, zei Maja hardop. Ze probeerde na te denken over haar doelen, haar drijfveren, haar tussendoortjes. Er was niets waar ze trots op was, er was niets waar ze voor wilde vechten. Elke ochtend opnieuw werd ze wakker om te constateren dat ze in leven was, dat de datum een getal verschoven was, dat er verder niks veranderd was.

Elke morgen stapte ze in een metro naar het grijze gebouw waar ze werk deed waar geen betere naam voor bestond dan ‘projectmanager’. Maja leefde van weekend naar weekend en van vakantie naar vakantie, maar steeds vond ze zichzelf weer in de situatie van vandaag. Niet uitgesproken blij, boos of bang, maar gewoon miserabel.

Zlatan gaapte nogmaals en stond op om vervolgens op dezelfde manier op Maja’s schoot te gaan zitten.

Ze zette de televisie aan en keek naar de programma’s die de muziekzender had gemaakt. De programma’s gingen over jonge mensen die druk waren met hun telefoons, vrienden, lichaam, seksleven en elkaar. Meestal droegen ze weinig kleding en kregen ze ruzie. Maar wat Maja het meeste fascineerde, was hoe serieus ze waren over zichzelf. Ze wisten precies waar ze mee bezig waren, wat er bij hun imago paste aan uitspraken, doelen en ideeën. Of misschien hadden andere mensen dat voor hen bedacht. Hoe dan ook, Maja voelde zich nogal saai zo op de bank met die kat. Het volume van de reclamespotjes op deze zender was niet te verdragen, dus zette ze het geluid uit zodra nodig. Dat was elke zeven minuten tegenwoordig.

‘Het is tijd’ zei ze ineens hardop. Het klonk raar en hol in de lege kamer, daarom herhaalde ze de zin nog maar eens. ‘Het is tijd.’ Zlatan keek verstoord op. Maja rechtte haar rug en zei tegen de kat: ‘Sorry, maar het is tijd,’ ze zette hem op de grond. Nu stond ze voor de bank, met in haar rechterhand de afstandsbediening. ‘Het is tijd!’ herhaalde ze nog maar eens, ditmaal met haar armen gestrekt naar het plafond.

Ze voelde een grote vreugde opkomen. 

Vanaf nu zou ze een vrouw met een doel worden, met een missie. Het kon een hobby zijn, het begin van een nieuwe carriere, een verhuizing naar een ander land, het maakte niet uit. Maar een vrouw met een doel, dat was de nieuwe Maja. “Het is tijd, het is tijd,’ mompelde ze terwijl ze de waterkoker vulde. Want nieuw leven of niet, het was ook tijd voor een kopje nachtrustthee, zoveel was zeker.

Na de thee nam ze een douche. Het voelde alsof ze voor het eerst echt gewassen werd. Haar leven was opnieuw begonnen en wel vandaag, op deze avond. Toen ze zich afdroogde, veegde ze de damp van de spiegel en keek ze zichzelf recht aan. ‘Het is tijd, het is tijd,’ prevelde ze.

Die nacht sliep ze onrustig. Dat was ongewoon voor Maja, maar misschien was deze onrustige slaap wel iets van haar nieuwe leven, van de nieuwe Maja. Toen ze haar ogen opende, lag Zlatan nog te slapen op het andere hoofdkussen.

Maja rekte zich uit en probeerde terug te halen wat er gisteravond was gebeurd, wat ze nu precies had besloten. Ze voelde zich nog vrolijk, alsof ze haar schoen had gezet en nu naar beneden mocht om te gaan kijken wat erin zat. Er was iets nieuws in haar leven gekomen. Het was iets met tijd geweest, en een doel. Maar wat was het nou toch?

‘Weet jij het nog?’ vroeg ze de kat terwijl ze haar badjas aan deed. Zlatan opende zijn ogen en rekte zich uit. Toen sprong hij van het bed en liep hij de keuken in. Maja gaf hem brokjes en zette de waterkoker aan. Ze spoelde de theepot om en bleef maar denken welk doel ze nou gekozen had.

Het lag op het puntje van haar tong, maar toen kwam Zlatan de keuken in gelopen en begon hij zonder omhaal te braken. Een nat papje van ongekauwde brokken in slijm lag op de keukenvloer. Maja ruimde de boel al kokhalzend op, waste haar handen en kleedde zich om. In de metro naar haar werk probeerde ze te bedenken wat het nou was geweest, maar ze kwam er niet meer op.

En ze leefde nog lang.

Meer

10-07-2015

We hebben het veel over je gehad.

We hebben het veel over je gehad.

/ / /

10-07-2015

Nerveus ijsbeerde Dirk door de kamer. Hij had een vrije dag vandaag, maar dat was voor hem geen reden om te ontspannen. Het was de droom die hij vannacht had gehad, die hem door de kamer deed lopen als een gekooid dier.

Hij zat aan de rand van een zwembad bij een grote villa, ergens in Zuid-Europa, Spanje misschien. Om hem heen hoorde hij geklets van zijn vrienden, kennelijk hadden ze als groep besloten hierheen te gaan. Vanuit de keuken klonk muziek, gelach en het geluid van messen op snijplanken. Op het terras stond zijn beste vriend een zak met kooltjes open te scheuren. Ze gingen barbecuen, zoveel was duidelijk. Het was nog heerlijk warm en zijn voeten liet hij loom in het water hangen. Naast hem stond een koud biertje. 

‘Aan tafel!’ klonk het toen. De wijnglazen waren gevuld, er stonden salades op tafel, schaaltjes met olijven en vers brood. Het eerste vlees van de barbecue ging rond. Het was mals, goed gekruid en perfect gebakken. ‘Bewaar nog wat ruimte voor de ronde met vis’ zei de vriendin van zijn beste vriend. ‘Iemand nog een beetje wijn?’ klonk het van rechts, ‘Wie wil de laatste mozzarella?’ klonk het van links.

Er was niks op de situatie aan te merken. Helemaal niks. 

Toen tikte een vrouw op haar glas met de achterkant van haar mes. Iedereen werd stil en keek haar aan. Ze stond op en keek de tafel rond. Ze was bloedmooi, met glanzende blonde haren, staalblauwe ogen en een diepbruine huid. Dirk keek om zich heen om te zien bij wie ze hoorde, maar hij kwam er niet uit. ‘Graag wil ik even jullie aandacht,’ zei de vrouw met een stem die verbazingwekkend krachtig was voor zo’n smalle klankkast. Ze keek met een glimlach de tafel rond, iedereen keek vol belangstelling terug.

‘Jullie weten natuurlijk allemaal waarom we hier zijn. Of eigenlijk: bijna allemaal! Want Dirk, lieve, lieve Dirk, dit is een interventie.’ Dirk dacht even na, was een interventie niet alleen voor mensen die aan de drank of drugs waren? Hij lustte wel een glaasje, maar om nou een interventie…Voordat hij iets kon uitbrengen, vervolgde de vrouw haar verhaal: ‘Want ja Dirk, we hebben het veel over je gehad hoor. Heel veel. En weetje, jij doet het goed Dirk. Je doet het goed, wees niet bang. Werken, vrienden, sporten, reizen, vrouwen, een huis. Allemaal prima. Maar weet je wat het is, jij lieve, lieve Dirk?’ Hij schudde zijn hoofd.

De vrouw zwaaide drie keer met haar vinger in de lucht en de tafel begon in koor: ‘Er had meer in gezeten.’

‘Meer? Waarin? Hoe bedoel je?’ stamelde Dirk. Nu werd hij wakker. Hij opende zijn ogen en keek om zich heen. Naast hem zat de kat hem strak aan te kijken. Ze mauwde kort, het leek of ze wilde zeggen: ‘wist je dat dan niet?’ Hij was opgestaan en had de kat brokjes gegeven. Het beest had ze nauwelijks aangeraakt, waarmee zijn vermoeden werd bevestigd dat ze werkelijk dacht dat er meer in had gezeten. Daarna was Dirk gaan douchen, had hij koffie gezet en toen was het ijsberen begonnen.

Hij zette de radio aan, de Tour de France was de hele dag te horen. Hij hoorde de verslaggever vragen aan een renner of er niet meer in gezeten had voor de etappe van gisteren. ‘Dat kun je je altijd afvragen’, zei de renner, ‘maar als je zo diep gaat en het zuur je zo…’ Dirk zette de radio uit.

Hij pakte de cornflakes uit de kast en vulde een kommetje. Hij voegde een plens koude melk toe en las de verpakking van de cornflakes. ‘Verbeterde receptuur’ stond er op het pak. ‘Nu met 100 gram extra’ stond er ook op het pak. Kennelijk hadden ze een vergadering gehad, de mensen van de cornflakesfabriek. Hadden ze geconcludeerd dat er meer ingezeten had.

Hij keek om zich heen, naar het appartement dat hij vier jaar geleden had gekocht. Zou er meer ingezeten hebben? Had de prjs beter gekund? Benutte hij de ruimte wel goed? Zouden mensen bij hem op bezoek komen en dan op de terugreis in de auto tegen elkaar zeggen: ‘Leuk huis, maar er had meer ingezeten?’

Er was geen besluit dat Dirk kon bedenken waarbij het uitgesloten was dat er meer in gezeten had. Hij dacht aan de vrouwen met wie hij geweest was, de banen die hij gehad had, de reizen die hij gemaakt had, de feestjes die hij georganiseerd had, de auto’s die hij gekocht had… had er meer ingezeten?

Zijn telefoon ging. De telefoon waarvan hij zich nu afvroeg of hij hem wel ten volste aan het benutten was. Welke functies zou hij allemaal niet kennen? Functies die ongelofelijk leuk en slim waren? Functies waarmee je alles kunt optimaliseren, maximaliseren, waarmee je overal alles eruit kunt halen. De telefoon ging weer over. Het was zijn moeder.

‘Mam?’

‘Dirk, ik heb verdrietig nieuws,’ haar stem klonk gesmoord, ‘opa is dood.’

‘Dood? Hoezo? Het was toch niet ernstig, die operatie?’

‘Nee, maar het ging mis. Hij gleed weg. Ze hebben nog geprobeerd hem weer terug te halen. Maar het zat er niet meer in.’

‘Ik ben vrij vandaag. Ik kom nu naar je toe.’

Terwijl hij op zoek was naar zijn autosleutels, vroeg Dirk zich af hoe hij alles uit deze dag zou kunnen halen, wat de optimale route zou zijn, welke begraafplaats de allerbeste, welk pak hij zou dragen op de begrafenis…in deze maalstroom van gedachten vergat hij dat zijn keukenkastje nog open stond. Hij strikte zijn veter, kwam omhoog en stootte zijn hoofd hard tegen de punt van het kastje.

De scherpe pijn, er viel niets op aan te merken. Hij voelde tranen opwellen en besloot er alles uit te halen wat erin zat. Hij gierde met uithalen terwijl hij op de keukenvloer zat. Even later zou hij zich herinneren dat de autosleutels in zijn jaszak zaten en dan rustig naar zijn ouderlijk huis rijden.

Museum

26-06-2015

Het was fijn, maar ook eenzaam.

Het was fijn, maar ook eenzaam.

/ /

26-06-2015

‘Kom je hier wel vaker?’ Mina zuchtte. Ze was in een museum, wie versiert er nou iemand in een museum? Langzaam wendde ze haar gezicht af van het schilderij dat ze aan het bekijken was en keek ze opzij.

Een knappe man stond naast haar. Op zijn hoofd een woeste bos zwart haar, zijn gezicht had Aziatische trekken. Hij was lang en droeg een spijkerbroek die er zo nieuw uitzag dat het Mina niet zou verbazen als de stof een krakend geluid zou maken tijdens het lopen. Zijn overhemd was hagelwit en om zijn linkerpols droeg hij een paar leren armbandjes. Het was kortom, helemaal zo slecht nog niet, een gesprek te beginnen met dit figuur.

Een paar maanden eerder was ze door een kleine magere suppoost gevolgd in alle ruimtes in het grootste museum van de stad. Toen ze eindelijk aan het einde van de expositie was gekomen, had hij haar telefoonnummer gevraagd. Ze had acuut een verloofde verzonnen en toen de suppoost opmerkte dat ze geen ring droeg, verzon ze er een lang en onhandig verhaal bij van een middag klussen in haar nieuwe woning, waarbij de ring beschadigd raakte en zodoende bij de juwelier was beland. De suppoost had haar meewarig aangekeken en toen zijn nummer op een briefje geschreven en aan haar meegegeven. Vanaf de garderobe had ze nog een keer omgekeken naar de suppoost, bang dat hij haar ook naar buiten zou volgen. Dat bleek niet het geval, ze keek op zijn rug waar zijn vlassige staartje tussen zijn schouderbladen rustte.

Uitzonderlijk, had ze besloten. Dat iemand je zomaar aanspreekt in een museum- dat is uitzonderlijk. Maar vandaag was er dan een nieuwe ronde, een nieuwe kans. In het gesprek met deze man zou ze niet liegen, geen verloofde, woonhuis of spannende baan verzinnen.

‘Kom je hier wel vaker?’ herhaalde de knappe man de vraag.

‘Sorry, ik was even in gedachten. Ja, ik kom hier wel vaker, elke twee maanden ofzo. En jij?’

‘Ben hier vandaag voor het eerst. Woon je hier?’ vroeg de man. Hij sprak keurig Nederlands, op een precieze, bijna onwennige manier. Alsof hij de woorden pas voor het eerst had uitgepakt. Spiksplinternieuw, net als zijn kleding.

‘Ja, ik woon op tien minuutjes fietsen ongeveer, en jij?’

‘Ik woon al een jaar of negen niet meer in Nederland, maar ben nu voor zaken hier. Zullen we anders even koffie drinken?’

Mina deed of ze erover moest nadenken.

Op weg naar het museumcafé wisselden ze elkaars namen uit: Cheng en Mina. Mina en Cheng. Ze moest oppassen haar fantasie niet teveel op hol te laten slaan. Hij vertelde over zijn Nederlandse moeder en Chinese vader. Over opgroeien in verschillende landen, over internationale scholen en zijn huidige leven als expat in Dubai. Het was fijn, maar ook eenzaam zei hij. De luxe, het personeel, het mooie weer… wat is het allemaal waard in je eentje?

Mina knikte begripvol en zag zichzelf intussen diepgebruind op een ligbedje aan het zwembad liggen met een stapel vrouwenbladen naast zich. Ze zou wel een nieuwe bikini moeten kopen, ze had er nu maar twee waarvan eentje echt best versleten was.

Ze begon net over haar leventje te vertellen, hoe het was om junior communicatiemedewerker te zijn bij een energiebedrijf, over het appartement dat ze deelde met een oud-studiegenoot en over haar familie die nog altijd in de buurt van Zwolle woonde. Ze wilde net vertellen over de tweeling van haar oudere zus, toen ze twee handen voor haar ogen voelde.

‘Mina!’ Ze herkende de stem. Het was een oud-collega waarmee ze samen in een koffiebar had gewerkt tijdens haar studententijd. Hoe heette ze nou toch? Kim, Sanne, Lisa…. Zoiets.

‘Dit is Chung…’ stelde Mina de man voor, en dit is….

‘Ik heet geen Chung…’

‘Oh sorry, dit is Ching… en dit is…..Lisa..’

‘Ik heet geen Lisa- ik heet Emma!’

‘Sorry, sorry. Emma, dit is Chong. Chong, dit is Emma.’

De knappe man keek Mina aan met een koud gezicht. ‘Dit is precies waarom ik weg ben gegaan uit Nederland,’ zei hij toen.

‘Wat bedoel je?’

‘Het racisme. Verschrikkelijk.’

‘Ik had je naam alleen even fout, sorry-’

‘Nee, je hebt het nog steeds niet goed. Maar voor mensen zoals jij is het allemaal eender. Ching, Cheng, Chung, Chong. ‘ Hij begon zich nu echt kwaad te maken. Met een hoog stemmetje boog hij nu voorover en zei hij: ‘Witte lijst met sambal bij? Of vragen of mijn ouders een restaurant hebben, het is niet te geloven. Wat een achterlijk land!’

Mina stond haastig op en zei: ‘Nou, ik stap maar weer eens op, ga nog wat koffie drinken met, met….mensen zoals ik.’

De oud-collega was inmiddels aan het tafeltje gaan zitten bij de man. Ze leken bovengemiddeld geïnteresseerd in elkaar, hun ogen lieten elkaar niet meer los. 

‘Doei Lisa,’ zei ze tegen de oud-collega. 

‘Ik heet geen Lisa.’ 

Lunch

11-06-2015

Verlang niet naar meer.

Verlang niet naar meer.

/ /

11-06-2015

Vandaag was het een woensdag, en het was mooi weer. Vroeger had deze combinatie van omstandigheden een bepaald gevoel opgeleverd, iets van vreugde en belofte. Buiten spelen, ijsjes eten, watergevechten misschien. Nu zei Mette het alleen maar tegen zichzelf om de eindeloze stroom van gedachten te doen stoppen. Ze kende haar hoofd, wist waar het toe in staat was, maar nooit had ze de controle werkelijk verloren, waren de woorden niet te stoppen. Vandaag was het anders. De gedachtenstroom was onhoudbaar. Zachtjes begon ze de gedachten uit te spreken, want wanneer ze aan het praten was, kon ze er niet doorheen denken.

De lunchpauze was net begonnen en omdat haar twee favoriete collega’s een overleg hadden, liep ze in haar eentje tussen de grote gebouwen, op weg naar het kleine supermarktje. Iedereen droeg kleding in blauw, grijs, beige en zwart.

Ze liep met kleine pasjes, haar smalle rok en hoge hakken lieten haar geen andere mogelijkheid dan kittig te lopen.

In het supermarktje pakte ze de salade die ze altijd at, en een flesje rode vruchtensap. Normaal dronk ze water, maar dat was geen onderdeel van de combideal van de dag. Eten en drinken voor een mooi rond bedrag. Op kantoor zeiden ze soms: neem je een cd’tje voor me mee? Het was elke dag anders, maar na drie jaar werken op dezelfde plek was er geen combideal meer te bedenken die ze niet al eerder had gehad. Ze keek naar de boodschappen in haar hand. Honderden mensen zouden vandaag hetzelfde eten als zij.

Er werkten geen kassamedewerkers meer in de winkel. Ze scande haar boodschappen zelf en pinde zonder een code in te toetsen. Intussen bleef haar hoofd tollen van de zinnen, flarden van zinnen, ideeën, meningen, angsten, losse woorden, monologen, dialogen, gefluister en geschreeuw.

Ze haatte haar baan.

Ze wist het, maar nooit zou ze het hardop uitspreken, ze durfde het haast niet te denken. Ze werd goed betaald, werkte voor een bekend bedrijf, was bevriend met een aantal collega’s. Ze had een huis gekocht, ging op vakantie, kocht mooie tassen. Maar niets hielp werkelijk, ze haatte haar baan.

‘Wees niet bang, niemand weet waar hij mee bezig is, ze denken er alleen niet over na,’ prevelde ze nu hardop. Het was een mantra dat ze had geschreven naar aanleiding van een artikel in een vrouwenblad. Het sturen van je eigen gedachten, zo stond er, was erg eenvoudig. Daarom besloeg het verhaal slechts anderhalve pagina met veel spirituele afbeeldingen eromheen. Ze had het in elk geval erg serieus genomen en uitgeknipt, gekopieerd, gelamineerd en op verschillende plekken in haar huis gelegd.

Ze ging op een bankje zitten en begon de salade te eten met de houten vork die ze erbij gepakt had. Elke dag een houten vork, elke dag een plastic bakje, elke dag een plastic flesje, elke dag twee servetjes. Ze zou vast naar de hel gaan.

Er liepen twee jonge vrouwen voorbij. Alles aan hen ademde ambitie en belofte.

‘Waar zie jij jezelf over vijf jaar?’ vroeg de linker aan de rechter. Het antwoord kon Mette niet verstaan, de twee liepen stevig door, hadden vast geen tijd voor pauzes.

Mette begon te prevelen. ‘Over vijf jaar? Ik weet niet eens wat ik vanavond ga eten- dus waar heeft iedereen het toch over? Het kan niet zijn dat dit het is- dat dit hier, deze onzin, dat dit het is.’

Een andere stem klonk ineens: ‘Waarom niet- waarom niet?’

Voordat ze kon antwoorden, kwam er een tweede stem bij: ‘Verlang niet naar meer- verlang naar dat wat je hebt.’

Mette schudde met haar hoofd. Ze kon niet gek worden, niet vandaag, er was geen tijd. Ze sloot haar ogen.

Een harde stem klonk dicht bij haar gezicht. ‘Hallo? Kun je mij horen?’

Er werd aan haar schouders getrokken, geschud.

Ze opende haar ogen. Boven haar hingen bezorgde gezichten met gekromde lichamen eraan.

‘Je bent flauwgevallen’

‘Weet je waar je bent?’

‘Kunnen we iemand voor je bellen?’

Ze sloot haar ogen weer.

Een collega van een andere afdeling liep voorbij en belde de secretaresse die haar naar huis bracht. De bedrijfsarts werd ingeschakeld. Er werden bloemen bezorgd. Het kwam veel voor, zeiden mensen uit haar omgeving. Ze had te hard gewerkt, was te ambitieus, dat soort dingen.

Mette staarde apathisch voor zich uit in een leunstoel in de tuin van haar ouders. De gedachten waren opgehouden, ze hoorde slechts nog een zacht gezoem. Zodra ze de juiste pillen en de juiste dosering hadden gevonden, zou ze weer aan het werk gaan. Ze dacht dat ze ernaar uit keek.

Landelijk

26-05-2015

Tot wat zou hij wel niet in staat zijn?

Tot wat zou hij wel niet in staat zijn?

/ / /

26-05-2015

Het was een normale woensdag in het voorjaar. Jannes was wakker geworden naast Lize, zijn tamelijk mooie vriendin, in hun pas opgeknapte slaapkamer. ‘Een landelijke sfeer, lijkt je dat niet fijn?’ had ze gezegd en hij had geknikt en zijn pinpas aan haar meegegeven toen ze naar de bouwmarkt ging. Ze kocht vier potten verf in verschillende lijkkleuren. Ze liet een grote garderobekast met bijpassend bed en twee nachtkastjes bezorgen en in elkaar zetten door de bezorgers van de meubelzaak. Aan de muur hing ze een hart gemaakt van gevlochten takken. Over het bed gooide ze een plaid met kleine bloemetjes erop. Daarop lagen weer allerlei losse kussens in de juiste kleuren. Ook had ze bijna vijfhonderd euro uitgegeven aan een gammele kaptafel met afgebladderde verf. ‘Lekker brocante,’ had ze gezegd toen ze zijn blik door de kamer volgde. ‘Vind je het mooi?’ vroeg ze daarna. Jannes kon alleen maar denken aan manieren waarop hij zou kunnen sterven in deze kamer.

Hij voelde echter haar ogen prikken en zei daarom: ‘Liefste, het is veel mooier dan ik had durven dromen. Je hebt echt talent.’ Ze hadden gekust en het nieuwe bed ingewijd, uiteraard niet voordat de plaid en de kussens zorgvuldig van het bed waren gehaald, want anders zou de boel nog vies worden.

Deze woensdagochtend, het was tien voor vijf, lag Jannes klaarwakker in bed. Lize was in diepe slaap en draaide zich nog eens om. Hij was nog nooit zo wakker geweest als vandaag. Zijn lichaam voelde alsof het niet van hem was. Het voelde anders, het voelde sterk en ongedurig. Jannes zocht naar het weke gevoel dat hij al jaren in zijn lijf had, dat weke gevoel van kantoorbaan en autoritjes. Hij zocht naar de nekpijn die hem al jaren van therapeut naar therapeut bracht en hem tot de aanschaf van een duur Japans hoofdkussen had gedreven. Hij keek naar links en naar rechts, de pijn was werkelijk weg. Toch voelde Jannes geen opluchting.

Want die nekpijn, die verdomde pijn, het was wel zijn pijn geweest en nu werd het hem ineens afgenomen.

Hij dacht aan zijn werk, het waren onrustige tijden in het bedrijf. Niet voor hem, hij was verzekerd van werk. Het verbaasde hem hoe weinig empathie hij voelde bij de angst in de ogen van collega’s die hun positie minder zeker waren. Net als zij maakte hij lange dagen, hoewel hij het zelf niet zo ervoer. Lange dagen, lange dagen, dacht hij, wat was er nou lang aan? Slapen, eten, series kijken, werken. Op vrijdag een biertje, op zondag voetballen. Op zaterdag iets leuks met Lize. Zijn tijd zat keurig vol op deze manier, en dat was toch precies waar het om ging? De tijd volmaken, niet teveel stress, niet teveel schulden, gewoon de tijd volmaken en deelnemen aan allerhande rites de passage. Huwelijken, geboortes, begrafenissen en feestdagen. Af en toe een weekje naar de zon en met vrienden op wintersport.

Hij sloot zijn ogen. Hopelijk zou hij de slaap nog kunnen vatten, het was inmiddels vijf uur, maar nog steeds geen tijd om op te staan. Hij probeerde zijn lichaam te ontspannen, maar het voelde nog steeds alsof hij in de startblokken zat voor een wedstrijd hordenlopen. Tot wat zou hij wel niet in staat zijn met deze kracht, deze energie? Hij kon niks bedenken, had niks te dromen, geen fantasie, geen gekoesterde wens. Het was een belachelijk tijdstip en hij moest nog even slapen, besloot hij. Voorzichtig kroop hij dichter naar Lize, duwde zijn neus in haar hals. Langzaam gleed hij terug de nacht in.

Om zeven uur ging de wekker. Verdwaasd keek hij om zich heen. De nekpijn was er weer en zijn ledematen voelden zwak zoals hij gewend was. In de badkamer hoorde hij Lize onder de douche. Ze kwam de slaapkamer in met een handdoek om haar haren gewikkeld en een badjas aan. ‘Opstaan, slaapkop,’ zei ze opgewekt. Jannes keek naar haar, naar het beddengoed, naar de landelijke slaapkamer. Hij wilde haar vertellen over deze nacht, over hoe sterk hij was geweest en hoe de pijn in zijn nek verdwenen leek. Maar dat was niet hoe zijn woensdagochtenden verliepen. Daarom stond hij op, nam hij een douche en zette hij daarna een kopje koffie. Zijn cupjes zaten in het linker mandje met het woord ‘Home’ erop. Ook de keuken kreeg langzaamaan een landelijk karakter.

Nooit zou hij het gevoel van die nacht vergeten. Aan zijn kleinkinderen zou hij later vertellen dat die vroege woensdagochtend het enige moment uit zijn leven was waarop hij werkelijk had gevoeld hoe het was om krachtig te zijn. Dat hij van angst de slaap had opgezocht, vertelde hij er nooit bij.

Bakker

14-05-2015

Alles ging sneller dan verwacht.

Alles ging sneller dan verwacht.

/ /

14-05-2015

Ik stond bij de bakker en hoewel dit heel probleemloos klinkt, als een situatie die je ook in de overzichtelijke jaren vijftig had kunnen meemaken, ervoer ik stress. Bakkerijen zijn vreemde brede winkels waar rijen horizontale lijnen zijn, waar je eerst de vitrines niet kunt zien en wanneer je dan eindelijk aan de beurt bent, je zo erg schrikt van deze verandering, dat je zomaar wat dingen roept. En dan sta je weer buiten met een zeemansrogge, twee kaascroissants, twee vitaaltjes en vier kampioentjes. Thuis lieg je dat de krentenbollen op waren.

Ik had al vaak nagedacht over deze situatie en op een avond aan mijn vrienden gevraagd of ze dit bakkersleed herkenden. Meewarig keken ze me aan. ‘Ik heb geen tijd om naar de bakker te gaan,’ zei de een. ‘Ik weet precies wat ik wil en wanneer ik aan de beurt ben,’ zei de ander. ‘Brood is echt heel slecht voor je,’ zei de derde terwijl ze een schijfje komkommer met bietenpaté insmeerde.

Hoewel ik me onbegrepen voelde, had dit gesprek me ook moed gegeven. Er bestond kennelijk helemaal geen probleem, dus hoefde ik het alleen maar uit mijn eigen hoofd te krijgen. Ik besloot naar de bakker te gaan, op een druk tijdstip en zonder lijstje. Ik zou wachten tot mijn beurt en dan rustig de tijd nemen, rond kijken en dan pas zou ik een keuze maken.

Als ik een half brood wilde, zou ik een half brood bestellen.

Ook als er nog maar één hele op de plank zou liggen. Brood kan niet zielig zijn, hield ik mezelf voor terwijl ik dacht aan het arme eenzame halfje dat zou achterblijven.

Het plan mislukte bij binnenkomst al een beetje: het was niet druk, en dat was nu precies deel van de oefening. Er stond een heer in een lange donkerblauwe jas, in zijn linkerhand een leren tas. Naast hem stond een oudere vrouw met een rollator, ze droeg een grote lichtgele jas die het geheel met haar pluizige haar een sfeer van Pasen gaf. In de hoek stond een meisje van een jaar of zeventien met lang blond haar. Ze droeg een kort leren jasje en jeans met gaten bij haar knieën.

De heer bestelde een broodje pastrami en ik was blij dat ik dat niet hoefde te maken, want hoe zag pastrami er eigenlijk uit? De oude vrouw wilde een halfje casino wit en een krentenbrood. Daarna was het meisje aan de beurt, en dan kon ik mijn oefening gaan uitvoeren. Eigenlijk had ik helemaal geen honger, maar dat maakte niet uit, het ging om het proces, niet om het product.

Ik keek opzij naar het meisje. Haar knieën keken terug als twee kale oude mannetjes. De linkerknie leek echt een soort gezicht te hebben, een nors gezicht met een platte neus.

‘Heb ik iets van je aan ofzo?’ Klonk het ineens nijdig.

Ik keek geschrokken op, het meisje keek me vuil aan. ‘Nee, nee, niets. Maar ik dacht dat je knie een gezichtje had, van een oud mannetje..’

‘Sorry?’

‘Nou, een soort oud mannetje, met een kleine platte neus…’

‘Wie kan ik helpen?’ Klonk nu de stem van de bakkersvrouw.

‘Een chocoladebroodje,’ zei het meisje terwijl ze twee euro op de toonbank legde. De bakkersvrouw gaf het zakje aan. Alles ging sneller dan verwacht.

‘Gestoord wijf,’ siste het meisje tegen me terwijl ze de winkel uitliep.

‘Wat mag het voor u zijn?’ Vroeg de bakkersvrouw.

Ik stamelde maar wat en rekende €14,65 af. Buiten had ik geen idee wat er in mijn tas zat. Ik dacht aan de linkerknie van het meisje en voelde hoe hij me aan het uitlachen was.

Agenda

28-04-2015

Dit stond niet gepland voor deze dag.

Dit stond niet gepland voor deze dag.

/ / /

28-04-2015

Odette kijkt op haar horloge hoewel dat eigenlijk niet nodig is, haar mobiele telefoon vertelt ook de tijd en haar mobiele telefoon laat ze geen moment los. Er valt ook niet aan te ontkomen, denkt ze bij zichzelf. Ze heeft afspraken vandaag, en haar schema loopt in de soep door de vertraging van de trein. Ze had ook nooit de trein moeten nemen, dit had ze kunnen weten. Maar goed, die airco moet toch echt een keer gemaakt worden. Stel je voor, in de auto met de kinderen zonder airco. Dit weekend is het weer haar beurt om het hockeyteam van haar jongste dochter te rijden.

Het waait op het perron. Op het bord staat dat de trein over een kwartier zal komen. Ze stopt haar telefoon in haar jaszak en masseert haar slapen. In haar hoofd gaat ze door haar agenda van deze dag. Drie afspraken met klanten, lunchbespreking, werken, werken, werken. Dan de juf van Douwe bellen over dat incidentje met Duco, het kind van Jolijn. Dat kinderen elkaar niet moeten bijten, dat zeker. Maar om nou een week geen speelkwartier te hebben, voor straf… ze wordt weer kwaad nu ze erover nadenkt. De juf zou zich moeten afvragen hoe het komt dat Douwe zich zo onveilig voelt, denkt Odette.

Dan moet ze nog de aannemer bellen. De speelkamer moet groter, en die ene muur in de woonkamer eruit. En een andere vloer, onvoorstelbaar dat de vorige bewoners deze vloer hadden gekozen. Grenen, hoe burgerlijk. De schoorsteenveger, die moet ook komen, maar dat kan wachten tot het einde van de zomer. Ze zet het vast in haar digitale agenda. Dan graait ze in haar tas en pakt ze haar lippenstift. Geen excuus voor slecht gestifte lippen, warrige haren, onverzorgde nagels of ladders in je kousen. Er is ook geen excuus voor incomplete serviezen, slecht geklede kinderen of echtgenoten, geen excuus voor middelmatige wijnen, middelmatige hapjes, geen excuus voor een lichaam dat niet in vorm is. Vier keer per week sport ze. Elke week gaat ze naar de schoonheidsspecialist en om de week naar de kapper. Ze maakt haar leven precies zoals ze het altijd voor zich heeft gezien. En straks, als de verbouwing klaar is, kan ze de mensen ontvangen in het huis dat er precies zo uitziet als ze al die tijd in haar hoofd heeft gehad.

De kasten op maat staan er al, en de kleden uit Marokko komen eind deze week. De kinderen hebben elk een eigen gedeelte in de kast waar ze wat spulletjes kwijt kunnen. Niet teveel, daarvoor hebben ze elk een eigen slaapkamer en de ruime speelkamer. Een interieur hoeft niet in dienst te staan van de kinderen. Alles kan precies zijn zoals je wilt, het kost wat inspanning misschien, maar wat niet? Meewarig denkt ze aan de moeders en huizen van vriendjes van haar kinderen. Verslonst.

De trein komt aan. Er stappen mensen uit en Odette stapt in. Ze gaat zitten bij het raam, maar kijkt niet naar buiten. Ze mailt nog even wat mensen over het feestje van haar oudste. Ze inventariseert eventuele dieetwensen. Een kleine moeite om ook glutenvrije pannenkoeken te bakken. Ze sluit haar ogen. Vreemd dat ze daar nu behoeft aan heeft, ze heeft vanmorgen nog energizing yoga gedaan.

Ze droomt over haar huis, de verbouwing is af. Het is mooi weer buiten, de deuren naar de tuin staan open. De magnoliaboom bloeit prachtig. De kinderen spelen zoet in de speelkamer. Op een zilveren blad liggen torentjes van rauwe tonijn met zeewier en zwarte sesam. Haar echtgenoot draagt zijn donkerblauwe pak met een kraakhelder wit hemd. Hij is gebruind en geeft haar een kristallen glas aan met witte wijn uit het chateau van vrienden die in Frankrijk wonen. Ze gaan zitten op hun nieuwe designbank. Ze drinken in stilte. Dan wordt Odette wakker van gezoem in haar jaszak.

Het is haar echtgenoot. Normaal belt hij nooit overdag. Daar hebben ze afspraken over gemaakt, niks vervelender dan die mensen die elkaar over elk wissewasje lastig vallen op het werk.

Ze neemt op.

‘Lodewijk?’ Ze fluistert een beetje, bellen in de trein vindt ze een vreemde toestand waarbij privacy verloren gaat.

‘Odette?’ Hij lijkt te lispelen.

‘Lode, wat is het? Is het ernstig?’

‘Ik trek het niet meer.’

‘Waar heb je het over?’ Een oude vrouw loopt voorbij. Het boodschappenkarretje stoot tegen de linkerpump van Odette aan. Gelukkig is het zachte kalfsleer niet beschadigd.

‘Lode?’ Ze klinkt nu scherp. Dit stond niet in haar agenda voor deze dag.

‘Het spijt me zo,’ zegt hij nu.

‘Waar ben je nu?’ Ze kijkt om zich heen om zeker te zijn dat er geen bekenden in de buurt zitten.

‘Het maakt niet uit,’ zegt hij.

‘Wat is het, Lode?’

‘Odette, ik ga bij je weg.’ Hij zegt het plompverloren, alsof hij een halfje brood gaat kopen.

‘Dat kan niet.’

‘Odette…luister naar me…’

‘Jij gaat helemaal nergens heen. Je maakt deze werkdag af, dan kom je naar huis en eet je de pasta primavera die ik vandaag voor je kook. Daarna gaan de kinderen naar bed en kun jij nog wat werken terwijl ik de broodbakmachine alvast aanzet voor morgen. Maar weg, nee jij gaat helemaal niet weg…’

Dan merkt ze dat haar man al heeft opgehangen. 

Opnieuw

16-04-2015

Ik durfde niet te rennen.

Ik durfde niet te rennen.

/ /

16-04-2015

Ik keek naar het paspoort en het vliegticket in mijn hand. Eindelijk was het zover: ik ging een nieuw leven beginnen. Een drastisch besluit misschien, maar het voelde alsof alles en iedereen in mijn leven intensief had bijgedragen aan dit besluit.

Mijn baas meneer Russel bijvoorbeeld, hij had me de afgelopen maanden als secretaresse het leven zo zuur gemaakt dat ik niet anders kon dan ontslag nemen. Hij haalde zijn schouders op toen ik met klamme handen in zijn kantoortje het nieuws kwam brengen. ‘De vacature stond toch al open,’ zei hij, om te vervolgen met: ‘en ja graag, ik lust nog wel een koffie’. De weken tot mijn laatste werkdag moest ik mijn opvolger inwerken, een meisje van net negentien. Ze had lang blond haar, een egale huid en veel ruimte tussen haar ogen. Daardoor leek ze een beetje op een buitenaards wezen, ware het niet dat ze onder haar bijzondere hoofd een echt aards vrouwenlichaam had. Zware borsten, brede heupen en sterke benen. Een lichaam dat vanaf nu elke dag verder naar de grond zou zakken, want zo gaat het nu eenmaal met zwaartekracht.

Wat het precies was van meneer Russel dat mijn leven zo vergalde, kon ik me nu niet meer zo goed voor de geest halen. Er was natuurlijk het feit dat hij me nooit bij mijn naam noemde, maar alleen het woord ‘meiske’ gebruikte. De derde week had ik de moed verzameld om te zeggen dat ik met mijn tweeëndertig lentes geen meiske meer was. Toen was het de rest van de week ‘wicht’, en heb ik het erbij laten zitten.

Het administratieve werk was draaglijk geweest, maar meneer Russel liet geen moment voorbij gaan om me ook nog naar de stomerij te sturen, koffie te laten zetten, zijn kinderen van school naar hockey te rijden en het kantoor te stofzuigen. Dieptepunt was de dag waarop ik zijn zieke hond bij de dierenarts moest laten inslapen, en het nieuws vervolgens aan de kinderen moest vertellen. Mevrouw Russel was net een weekje naar Monaco en de au pair sprak geen Nederlands, waardoor het logisch leek dat deze taak op mijn schouders lag. Maar goed, dat was nu voorbij, echt voorbij.

Ik keek naar mijn naam op het ticket, alsof ik wilde controleren dat het echt van mij was. Het was echt van mij. Bestemming: Rio de Janeiro. Camiel moest me eens zien hier. Snel dook ik een taxfree winkel in om afleiding te zoeken. In mijn nieuwe leven zou ik namelijk nooit meer aan Camiel denken, terwijl hij verscheurd van verdriet de rest van zijn leven spijt zou hebben dat hij mij had weggedaan wegens burgerlijkheid. Het was nu twee uur ‘s middags, hij zou net uit bed zijn opgestaan, gister hadden ze een optreden met de band- de excuusnaam voor de groep dronkelappen met baarden die hij tijdens zijn studietijd had opgericht. Al gauw bleek dat je voor tentamens moest studeren en dat je als zanger van een bandje na elk optreden een andere vrouw mee naar huis kon nemen en Camiel liet zijn keuze vallen op het tweede soort bestaan. Toch begon de onrust hem ook naar de keel te grijpen en was hij dolgelukkig met mij. Twee jaar, drie maanden, een week en vier dagen lang om precies te zijn. Uiteindelijk bleek dat ik te saai was voor hem. Te normaal. Hij zou me eens moeten zien hier op het vliegveld, klaar voor een nieuw leven. Op een dag zou hij mijn naam in de krant zien staan. Het Hollandse fenomeen, beroemd in heel Brazilië. Waarmee ik precies zo succesvol zou worden, dat wist ik nog niet, maar dat was ook voor later zorg. Eerst maar even naar de wc.

De hokjes op vliegvelden zijn altijd ruim genoeg om je koffer mee naar binnen te nemen, handig voor mensen die alleen reizen.

Vanaf vandaag deed ik alles alleen.

Eigenlijk moest ik helemaal niet plassen, maar ik vond vliegtuigwc’s zo akelig. Terwijl ik naar de teksten op de deur staarde, dwaalden mijn gedachten weer af naar Camiel. Zou hij nu met die Maria samenwonen? Wat was dat trouwens voor naam? Ik probeerde heel hard zoveel mogelijk gemene dingen over haar te bedenken, maar slaagde er niet in. Ze was de belichaming van allerlei goede eigenschappen en van maatschappelijk en zakelijk succes. En muzikaal en mooi. Ik haatte haar.

Ik stond op en liep het hokje uit. Ik keek in de spiegel, misschien kon ik in Brazilië een nieuwe neus kopen, dat was daar veel gewoner dan hier. Een nieuwe naam zou ook wel passen bij mijn nieuwe leven. Consuela bijvoorbeeld, of was dat meer voor oude dames?

Het was bijna tijd om te boarden en ik keek op mijn ticket voor mijn gatenummer. Raar, het was slechts een letter met een getal, maar het leek werkelijk onmogelijk om dit te onthouden. Ik kwam in beweging, maar realiseerde me ineens dat ik mijn koffer niet meer had.

Ik voelde het bloed uit mijn gezicht wegtrekken, mijn knieën verslappen, mijn hart in mijn keel kloppen. Ik keek om me heen. Hij was nergens te bekennen, hij moest nog wel in de wc zijn. Snel wandelde ik terug naar de wc’s. Ik durfde niet te rennen, want voor je het weet denken ze dat je een terrorist bent of zoiets en word je preventief doodgeschoten en wordt er uiteindelijk een motie aangenomen met de naam van een of andere parlementariër die veel baat heeft bij de aandacht die deze zaak heeft opgeleverd. Dan ben je gestorven voor de bestuurlijke carrière van een ander.

Het hokje waar ik had gezeten, zat op slot. Ik hurkte om te zien of mijn koffer er nog stond, maar er stond nog een koffer in het hokje, precies voor de plek waar de mijne nog zou moeten staan. Verder zag ik twee opgezwollen voeten in roze crocs. Ik besloot te wachten. Alle andere deuren gingen open en dicht, er ontstond een rij achter me, die ik elke keer opnieuw in drie talen uitlegde dat ik niet hoefde. Het duurde lang, heel lang. Op mijn horloge zag ik dat ik vier minuten geleden bij de gate had moeten zijn. Ik bonkte op de deur. Er werd in het Chinees of iets wat daarop lijkt en wat ik ook niet spreek, teruggeroepen. Ik begon te zweten, ik kon niet zonder die koffer. Mijn camera, laptop, lenzenvloeistof, kleding, van alles zat erin. Essentiële dingen voor mijn nieuwe leven. 

Ik bonkte nog eens en nog eens. Vanuit het hokje klonk weer geschreeuw. De andere dames in de toiletten keken weg, sommigen durfden hun handen niet meer te wassen en liepen met snelle pasjes uit de ruimte. Ik bonkte nogmaals. Een ferme hand op mijn schouder deed me schrikken. Het was de hand van een grote man in een commandopak.

‘Wat zijn wij aan het doen?’

‘Mijn koffer,’ stamelde ik, ‘hij is daar en ik moet zo boarden, ze zit al zeker een halfuur in dat klotehokje…’

De man leek geen Nederlands te verstaan, want het enige wat hij zei was:

‘Komt u maar even met ons mee.’

Ik keek naar hem en naar zijn collega die schuin achter hem stond. Verder waren er geen mensen meer bij de wasbakken. Ik zei: ‘Ik heb een vlucht te halen en mijn koffer is daarbinnen, dus doe me een plezier en breek die deur open.’

Links en rechts werd ik nu vastgehouden en naar een raar stil gebied van het vliegveld gebracht. Ik zei niks meer, mijn vlucht was al weg. Mijn koffer was ook weg. Het verhoor ging in cirkeltjes, waarin de mannen op zoek waren naar aanwijzingen van grootse kwade plannen en ik alleen maar vertelde over die verdomde koffer en mijn vlucht naar Rio. 

Toen kwam er een derde man binnen, hij had een prachtige snor met vier kleuren blond. Hij fluisterde tegen de andere mannen. Ze knikten en stonden op zonder iets te zeggen. Ik legde mijn hoofd op de koele tafel. Ik kon wel een borrel gebruiken.

Er werd op de deur geklopt. In de deuropening stond een grote man met rode buitenwangen en een groene jas met heel veel zakken waarin je zakmessen en andere praktische dingen kon stoppen. Deze man was mijn broer, die ik al jaren niet had gezien. Hij was appelteler in Zeeland en erg gelovig sinds zijn ontmoeting met zijn vrouw Hester. Hij was negentien toen. Ik was zestien en fanatiek ongelovig. We maakten geen ruzie, maar verdwenen uit elkaars leven. Hij stond zwijgend naar me te kijken. Hoe langer hij tussen de bomen werkte, hoe meer hij er op eentje begon te lijken.

‘Kom je mee?’ 

‘Ik ging een nieuw leven beginnen, maar mijn koffer is kwijt,’ zei ik zo normaal mogelijk.

‘Uw koffer is terecht,’ zei de man met de snor.

‘Ik heb mijn vlucht gemist,’ zei ik tegen mijn broer.

Mijn broer zei niks. Ook niet toen we naar het parkeerterrein liepen, ook niet toen hij vijftien euro parkeergeld moest betalen en ook niet toen hij reed.

Eenmaal bij zijn boerderij aangekomen, zei hij: Hester en de kinderen zijn binnen, gedraag je een beetje’. Ik knikte en maakte mijn gordel los. Buiten haalde ik diep adem. De schone lucht, het kale landschap, de eindeloze hemel. Het voelde als opnieuw beginnen.

Tuin

08-04-2015

Het leek wel een kunstproject.

Het leek wel een kunstproject.

/ /

08-04-2015

Kruid, onkruid, kronkelplant, gras, paardenbloem, donkergroen plantje, lichtgroen plantje… eigenlijk had ze geen idee wat ze aan het doen was in deze tuin die ooit door iemand anders met veel liefde werd aangelegd en nu was overgeleverd aan haar onkundige handen. Volgens haar vriendin met groene vingers zou ze niks fout kunnen doen in deze tuin, ‘Het is zo’n oerwoud, ga maar lekker los,’ had ze gezegd. Dat probeerde ze nu te doen, lekker losgaan in het oerwoud.

Na een uurtje woest knippen, wroeten en scheppen lag er een grote berg groen naast haar op het tuinpad. Hier en daar kroop een slakje, die pakte ze voorzichtig op om ze ergens anders neer te zetten. Ze kon zich herinneren dat haar oma slakken met bier uit de tuin probeerde te verdrijven, maar in deze tuin lagen de verhoudingen anders. De tuin was net zoveel van de slakken als van haarzelf als van niemand in het bijzonder.

Ze ging even zitten op het gammele stoeltje van het witte bistrosetje dat de vorige eigenaar had achtergelaten. De takken van het buxushaagje bewogen lichtjes, een klein vogeltje kwam tevoorschijn, keek even rond en verdween weer in het struikje. Nieuwsgierig hurkte Britt voor het haagje, zouden er meer vogeltjes in zitten? Ze zag geen vogeltjes. Wel zag ze iets blauws, links achter de buxus, een beetje in de hoek van de tuin. Voorzichtig duwde ze de plant opzij.

Nu kon ze het beter zien, het leek wel de rubberen onderkant van een schoen. Een schoen in een veel grotere maat dan de hare, een schoen die hier zo te zien al een hele tijd geleden terecht gekomen was. Britt wurmde zich langs het haagje om de schoen te pakken. Nu stond ze in het stukje tuin dat normaal gesproken onzichtbaar was door de afschermingen van de buxus en schuttingen.

Het was inderdaad een schoen, een herenschoen in grote maat, minstens maat vijfenveertig, schatte ze. Ze boog voorover om de schoen te pakken, maar toen ze de schoen vasthield voelde hij zwaar, van schrik liet ze hem weer vallen. Er zat iets in de schoen, zoveel was duidelijk. Waarschijnlijk was het gewoon regenwater, stelde ze zichzelf gerust. De binnenzool had het regenwater vast opgezogen. Maar misschien, en het was deze optie waar ze nerveus van werd, woonde er wel een muizenfamilie in de schoen. Met een angstig gezicht gaf ze een klein schopje tegen de schoen die voor haar op de grond lag. Er kwamen geen muizen uit. Ze haalde diep adem en pakte de schoen aan de veters vast. Met een zwiep gooide ze hem over het haagje, op de berg groen die ze al had verzameld. Met trillende handen wrong ze zich weer langs het haagje naar het tuinpad.

Ze liep naar binnen, waste haar handen en dronk een glas water. Daarna pakte ze de rol met vuilniszakken en wandelde ze weer naar buiten.

Best een gedoe eigenlijk, zo’n tuin.

Ze trok de werkhandschoenen die ze bij de supermarkt had gekocht aan en begon de bladeren en takken in de vuilniszak te stoppen. De schoen was een beetje van de berg afgerold en lag naast haar op het tuinpad. Snel pakte ze hem bij de veters vast, maar ditmaal keek ze ook naar wat ze aan het doen was. Toen zag ze ineens waarom de schoen gewicht had, hij was niet leeg, er zat geen regenwater in en ook geen muizenfamilie. Wel een voet. Een aangevroten, vergane kapotte, ontlijfde voet.

Met een gil liet ze ze schoen vallen. Ze rende het huis in en zocht naar haar telefoon. Die was zoals gewoonlijk bijna leeg, dus zocht ze eerst naar de lader. Het snoer zat erg in de knoop waardoor ze alleen onhandig dicht bij het stopcontact kon telefoneren. Ze dacht even na, wie zou ze bellen? Het was niet echt een spoedgeval, maar politie was wel een goeie. Ze legde haar telefoon weer weg, en liep naar haar computer. Politie bellen maar geen spoed, welk nummer was dat nou toch? Ze vond het nummer en belde. De stem aan de andere kant van de lijn zei dat ze er meteen aankwamen en dat ze niks moest aanraken in verband met het sporenonderzoek.

De drie agenten belden een halfuur later aan, ze liepen meteen door naar de tuin. Een van hen ging met Britt naar binnen om een verklaring op te nemen aan de keukentafel. Het duurde niet zo lang. Toen kwamen de andere twee weer binnen. Ze zeiden dat ze onderzoek wilden doen en dat er niemand in de tuin mocht komen. Britt vroeg of ze koffie wilden, dat wilden ze allemaal wel.

‘Gebeurt dit wel vaker?’ Vroeg Britt, in een poging een gesprekje te beginnen met deze vreemde mensen in haar keuken. ‘We maken veel mee, mevrouw,’ zei de jonge agent die een donsachtige baardgroei had. ‘Als u wilt, kunnen we u in contact brengen met slachtofferhulp,’ zei de agente met de lange bruine vlecht. ‘Het was niet mijn voet,’ zei Britt. ‘Dat zien wij ook wel,’ zei de agente, ‘maar zoiets kan toch een grote impact hebben.’ Britt knikte.

De agenten verzegelden haar tuindeur en stonden op. De voet namen ze mee in een plastic zakje. Het leek wel een kunstproject. ‘U hoort van ons’ zeiden de agenten.

De volgende dag stond haar tuin vol met mensen met lange en korte functie-omschrijvingen en namen. Halverwege de ochtend werd besloten een graafmachine uit te laten rukken. De volledige tuin werd ondersteboven gekeerd, de buxus uitgetrokken, de klimop vernield.

Er werd niks gevonden en ook geen sorry gezegd. De huisbaas was uit zijn humeur over de puinzooi en Britt besloot te vertrekken naar een ander onderkomen, iets met een balkon.

Sindsdien was er niks veranderd, behalve dan dat elke keer wanneer Britt iemand zonder linkervoet zag, ze weer terug dacht aan die dag dat ze ging tuinieren en er niks aan de hand was.

Mening

26-03-2015

vrouwen die zichzelf wilden verbeteren

vrouwen die zichzelf wilden verbeteren

/ / /

26-03-2015

De staantafels waren netjes bekleed met donkerrode tafelkleden. Op elke tafel stond een glaasje met nootjes en een klein kaarsje. Het was maximaal gezellig gemaakt, maar eigenlijk was er geen kruid opgewassen tegen de typische kantoorbedomptheid die in deze ruimte heerste. Het paste wel uitstekend bij de situatie- een netwerkmoment na de korte workshop ‘effectief communiceren’ die de deelnemers voor een kleine vijfhonderd euro hadden gevolgd.

Een vrouw van begin dertig stond aan een tafeltje. Ze zag er succesvol uit, dat wil zeggen: tamelijk aantrekkelijk en een beetje onaardig. Een man in pak kwam bij haar staan. Hij had een volle bos krullen op zijn hoofd en een zelfvoldane glimlach op zijn gezicht. Voor hem waren dit soort workshops een gelegenheid om nieuwe vrouwen op te duikelen. Vrouwen met ambitie, vrouwen die zichzelf wilden verbeteren. Daar hield hij wel van. De diamantjes zaten in de workshops over communiceren. Veel over niks.

‘Waar werk jij?’ vroeg de vrouw aan hem.

Hij wachtte even met antwoorden. Zo leek hij interessanter, dat had hij jaren geleden ergens gelezen en het leek echt echt te werken.

‘Ik? Nou, het is een beetje geheim eigenlijk.’ Hij probeerde zijn intense blik op haar uit. Het leek maar weinig effect te hebben, want ze zei: ‘Ach, je hoeft het niet te zeggen hoor.’ Ze namen allebei een slok, zij van haar witte wijn, hij van zijn biertje.

Ze zuchtte. Zou hij nog gaan vragen wat zij voor werk deed? Dat was de hele reden van haar vraag. Zodat ze kon vertellen over haar werk, haar successen, haar slimmigheidjes, haar logo, haar website, de opstartfase, het onverwachtse succes (voor de buitenwereld dan, zijzelf geloofde vanaf de eerste minuut in haar product. Uiteraard.)

Hij keek om zich heen. Wat was dit nou voor rare toestand? Hij wilde juist dat ze zou aandringen, dat ze per se wilde weten wat voor belangrijke baan hij wel niet had. Niet dat ze het zo snel zou laten gaan.

Er kwam nog een vrouw aangelopen. In haar ene hand een glas rode wijn, in haar andere hand een hapje dat net was uitgedeeld. Iets met bladerdeeg, mayonaise en garnaal. Maar vooral iets van ongemakkelijk formaat. Het kon niet in stukjes worden gesneden of afgebeten, want dan viel het uitelkaar. Het paste wel in één keer in je mond, maar dan werd het meer een kwestie van de boel binnenboord houden in plaats van rustig de smaken proeven of enigzins charmant een hapje eten.

‘Wat een onhandig hapje,’ zei ze terwijl ze haar grote handtas op de grond neerzette. De andere vrouw glimlachte zonder begrip uit te drukken. De man zag zijn kans schoon en zei:

‘Dat is nou precies mijn vak!’

‘Te grote hapjes maken? Ben je cateraar?’ Vroeg de succesvolle vrouw met een opgeheven wenkbrauw.

De andere vrouw zei niks, ze was druk met een servetje voor haar mond het hapje binnenboord te houden. Nu maar hopen dat het decoratieve plukje dille niet tussen haar tanden was terechtgekomen.

‘Cateraar? Ik? Ha! Nee!’ zei de man. ‘Nee, maar ze zei nog iets,’ hij gebaarde naar de vrouw van het hapje dat ze het moest herhalen, ‘wat zei je nou over het hapje?’

De vrouw keek hem onzeker aan, ‘ehm, dat ze onhandig zijn?’

‘Precies! Je gaf een waardeoordeel, oftewel een mening. En dat is waar ik in doe. Meningen.’

‘Meningen?’

‘Ja, toch een vitale en drijvende kracht achter alles.’

De vrouw van het hapje probeerde subtiel met haar tong haar tanden af te gaan, op zoek naar dat stukje dille. Het zou de eerste keer niet zijn.

De succesvolle vrouw wilde over haar werk vertellen en vroeg zich af hoe ze hier nou subtiel over kon beginnen. Maar de man leek niet van plan zijn verhaal te laten kapen.

‘…dus dan komen ze bij mij. Je vraagt je misschien af wie?’

Niemand vroeg zich af wie, maar dat kon de man niet deren.

‘….nou, dat is dus heel breed. Van CEO’s tot politici, tot BN’ners en columnisten natuurlijk. Je vraagt je nu vast af: met wat voor vragen komen ze dan bij mij?’

Niemand vroeg zich dat af, maar dat kon de man niet deren.

‘Je bent wat je vindt, dat is mijn adagium! En het is waar- door het één te verkiezen boven het ander, zeg je eigenlijk: dit ben ik. Daar gaat het uiteindelijk om.’ Hij nam een slok bier.

‘Maarre, is het niet zo dat mensen zelf bedenken wat ze vinden?’ vroeg de vrouw van het hapje voorzichtig.

De man gooide zijn hoofd in zijn nek en liet een bulderende onoprechte lach klinken. ‘Ha nee, natuurlijk niet. Denk je nou echt dat al die politieke partijen echt zoveel meningen hebben? Welnee, ze zijn allang blij dat er een of andere halve zool naar ze wil kijken of luisteren. Als ze dan ook nog na moeten denken waarover ze een mening hebben, nou dan zouden ze helemaal geen tijd meer hebben.’

‘Goh,’ zei de vrouw die nu zeker was dat er geen dille tussen haar tanden zat, maar zich wel afvroeg of ze geen blauwe tanden had van de wijn. Wat een hekel had ze toch aan dit soort dingen.

‘Wat een reuze interessant verhaal,’ zei de andere vrouw die geen idee had van wat hij zojuist had verteld omdat ze met haar telefoon bezig was geweest. Hoe dan ook, hier was haar kapstokje om haar eigen verhaal aan op te hangen. ‘Nou, mijn bedrijf is toevallig ook echt ontstaan vanuit een behoefte die ik al zag- in tegenstelling tot vele anderen. Ik ben gespecialiseerd in…’

‘WACHT!’ riep de man nu ineens.

‘Wat is er?’ Vroeg de succesvolle vrouw geïrriteerd.

‘Ik voel een mening opkomen…’ Hij sloot zijn ogen en wreef stevig over zijn buik.

‘Het leven is te kort! Laten we het vieren en niet meer over werk praten. Leven moeten we, leven! Dat is mijn nieuwste mening!’

‘Goh,’ zei de ene vrouw weer.

‘Nou, om nog heel even terug te komen op mijn bedrijf…’ begon de succesvolle vrouw opnieuw.

‘Ik vind het niet leuk meer hier,’ zei de ene vrouw nu plompverloren. Ze pakte haar tas van de grond.

‘Een dijk van een mening noem ik dat!’ riep de man vol enthousiasme. ‘Een dijk van een mening!’

De succesvolle vrouw wenkte het meisje van de bediening. Ze nam twee hapjes van het dienblad. Voor elke wang een. Het was bijzonder oncomfortabel.

‘Had ik al gezegd dat je hele mooie ogen hebt?’ zei de man die nu pas weer haar kant opkeek.

Een brede glimlach gemaakt van gekauwde garnalen, dille en bladerdeeg viel hem ten deel. Gelukkig wist hij precies wat hij daarvan vond.

Apotheek

17-03-2015

Het eindigt in het niks.

Het eindigt in het niks.

/

17-03-2015

‘Er is geen begin, geen einde en ook geen midden. Het zijn slechts flitsen van iets, bedenksels in dromen. Niks is waar, maar de regels moeten worden gerespecteerd…’ De jonge vrouw vliegt tussen woorden en zinnen door, ze is gewichtsloos, tijdloos, doorzichtig.

‘Hallo, waar wacht je op?’ Een jonge man in pak zit gehurkt voor haar.

De jonge vrouw kijkt verward om zich heen. Ze heeft een gebloemde jurk aan met een kort spijkerjasje. Aan haar voeten vale blauwe gympen. Haar blonde haren rusten op haar schouders. Ze zit op een rode stoel in een apotheek. Naast de stoel staat een stoffen tas met een kat erop. In haar rechterhand houdt de jonge vrouw een lichtroze papiertje vast, nummer 35 staat er in vette zwarte cijfers.

Achter de balie staat een vrouw van middelbare leeftijd met koperkleurig haar en een gebreid vestje. Ze zegt: ‘Zal ik wat water halen?’

Er zijn geen andere mensen en er zijn geen andere geluiden.

De man zegt: ‘Goed idee,’ terwijl hij de jonge vrouw onderzoekend aankijkt. Zij kijkt weg, naar haar handen en laat dan het briefje op de grond vallen. Ze probeert het weer op te rapen, maar de man zegt dat het niet hoeft.

De apothekersvrouw komt met een plastic bekertje naast de man staan. ‘Hier,’ zegt ze, ‘dankje,’ zegt hij. Het bekertje wordt doorgegeven. De jonge vrouw zet het bekertje aan haar lippen. Het water is koud, veel kouder dan ze van drinkwater gewend is. Ze voelt het door haar keel glijden, maar niet in haar maag plonzen. Het eindigt in het niks.

‘Kan ik iemand voor je bellen?’ vraagt de man, die nu op een stoel schuin naast haar is komen zitten. Lang hurken hou je niet vol zonder te oefenen. De jonge vrouw kijkt naar de man en naar de apothekersvrouw die weer achter de balie is gaan staan, waar ze doet alsof ze werkt. ‘Misschien spreekt ze geen Nederlands,’ zegt ze, waarna ze luid en met een stevig accent vraagt: ‘Can we call someone for you?’

De vrouw drinkt haar bekertje leeg, de man neemt het van haar aan en zet het op de grond. ‘Laten we maar een ambulance bellen. Misschien heeft ze net iets meegemaakt en is ze in een staat van shock.’

De jonge vrouw schudt haar hoofd. ‘Wacht nog heel even,’ zegt de man tegen de apothekersvrouw, ‘volgens mij gaat ze iets zeggen.’

De jonge vrouw kijkt schuchter om zich heen en gebaart de man dichterbij te komen. Zachtjes fluistert ze dan in zijn oor: ‘Ik ben de regels vergeten.’

De man buigt nog iets dichter naar haar toe. ‘Wat zeg je?’

‘De regels,’ fluistert ze weer, ‘ik ben ze vergeten.’

‘Welke regels?’

‘Die van het spel.’

De man fronst, ‘Welk spel bedoel je precies?’

‘Ik vraag me gewoon af…’ ze kijkt nog eens om zich heen, ‘besta ik wel echt?’

De man fronst nog dieper. ‘Natuurlijk besta je wel echt. Het is dinsdagmiddag en je zit hier in de apotheek. Weet je nog wat je kwam doen?’

Verdrietig schudt de jonge vrouw haar hoofd.

‘Had u een recept van uw dokter?’ Vraagt de apothekersassistente vanachter de balie, ‘misschien in uw tas?’

De man geeft de tas met de kat erop aan de jonge vrouw. Ze kijkt in de tas en keert hem dan om. Een klein portemonneetje in de vorm van een aardbei, een fietssleutel, twee haarelastiekjes en een rolletje drop vallen in haar schoot.

‘Of in d’r jas?’

De jonge vrouw rommelt in haar jaszakken. Het levert een huissleutel, een usb stick en een houten jojo op.

‘Drugs, dat moet haast wel,’ zegt de apothekersvrouw nu met een zucht. ‘Kunt u haar even naar buiten begeleiden? Ik kan geen junkies in mijn zaak hebben, dat begrijpt u.’

‘Maar dit is toch geen junkie?’ zegt de man. ‘Ze is duidelijk in de war, maar ze lijkt me goed verzorgd..’

De jonge vrouw staat op, alle spullen die ze uit haar tas en jas op haar schoot had liggen, vallen op de grond. ‘Sorry,’ stamelt ze terwijl ze op haar knieën alles weer verzamelt en in de tas stopt.

De man kijkt op zijn horloge. ‘Het spijt me echt, maar ik heb zo een afspraak…’

De jonge vrouw knikt en loopt richting de uitgang. De man en apothekersvouw kijken haar na.

‘Volgens mij komt dat wel goed,’ zegt de apothekersvrouw.

‘Ik denk het ook,’ zegt de man terwijl hij zijn schreeuwende geweten wurgt.

De vrouw met de handtas staat op de stoep en voelt de eerste zonnestralen van de lente op haar gezicht. Ze denkt aan de sleutels in haar tas, ze vraagt zich af welke sloten ze ermee zou kunnen openen. Dan begint ze in de richting van de zon te lopen.

Advies

04-03-2015

Overzichtelijke problematiek.

Overzichtelijke problematiek.

/

04-03-2015

Eigenlijk was Fia tamelijk gezond. Ze rookte niet, gebruikte geen drugs, dronk meestal met mate, at geen rare dingen en aan bewegen deed ze ook nog. Toch zat ze hier in de wachtkamer met allerlei anderen.

Bij de meesten kon je niet meteen zien wat er scheelde. Misschien hadden ze wel grote pussende zweren onder hun t-shirts, of vetbulten zo groot als een tennisbal op hun schouder zitten. Of vreselijke aambeien, of schaamluis, hoewel dat laatste tamelijk zeldzaam scheen te zijn geworden met de weinig harige ondermode van de laatste jaren.

De jongen in de hoek leed in elk geval aan vreselijke hoest met slijm en geblaf, het meisje naast haar droeg haar arm in een mitella. Overzichtelijke problematiek. Er kwamen nog meer mensen binnen. Het was een grote praktijk waar ze zat, met ruim twintig artsen. Welke je kreeg leek meer een loterij dan dat er een systeem werd gehanteerd. Het maakte Fia niet uit, ze hechtte niet aan huisartsen of aan wat dan ook, eigenlijk.

Een keer had ze wel overwogen om van praktijk te wisselen. Dat was toen ze met zware keelpijn naar het spreekuur was gekomen. ‘Uw keelamandelen zijn niet erg opgezwollen’ zei de huisarts van die dag. ‘Ik heb geen keelamandelen meer,’ had ze geantwoord. De arts kreeg rode konen maar zei enkel: ‘vandaar’. Daarna gaf de arts het advies veel thee te drinken en rust te houden. Het hielp nog ook.

Na vierentwintig minuten wachten was ze aan de beurt.

‘Wat kan ik voor je doen?’ Vroeg de huisarts die ze nog nooit eerder had gezien. Fia keek om zich heen. Lichtgele wanden, een groot bureau, een plantje, een wastafel en een behandeltafel. Aan haar kant van de tafel twee met leer beklede stoelen. Op het bureau een doos met tissues, een pennenbakje en een grote monitor die zorgvuldig was weggedraaid van de patiëntenkant. Bovenop de monitor twee oranje wuppies, hoelang geleden werden die ook alweer weggegeven? Was het bij een EK of WK?

‘Wat kan ik voor je doen?’ Vroeg de huisarts nogmaals. Pas nu realiseerde Fia zich dat er echt een mens aan de andere kant van het bureau zat. De huisarts, een vrouw, gewoon een vrouw. Ze droeg een lichtpaarse blouse, een gouden horloge en haar blonde haren waren kortgeknipt. Ze zou de deftige zus van Yvonne Jaspers kunnen zijn. Maar ze heette niet Jaspers, en of ze getrouwd was of niet, dat waren gesprekken die niet in deze kamer gevoerd werden. Het was tijd om het woord te nemen, de huisarts keek nogal onderzoekend.

Met een zucht begon Fia haar verhaal.

‘Ik vind het gewoon niks aan.’

‘Wat precies?’

‘Alles.’

‘Alles?’

‘Nou, de dagen, de mensen, mijn werk, dat soort dingen.’

De huisarts begon driftig te tikken op haar toetsenbord.

‘En hoelang heb je deze klachten al?’

Fia haalde haar schouders op.

‘Ik weet niet. Het zijn ook geen klachten. Het is meer een constatering, eigenlijk.’

De huisarts stopte met typen.

‘Toch ben je naar mij toe gekomen vandaag.’

‘Ja.’

‘Waarom?’

‘Een vriendin van me zei dat ik dat eens moest doen. En ik had toch nog een vrije dag vandaag. Dus dat kwam wel goed uit.’

‘Vertel eens wat meer over die vriendin van je.’

‘Die vriendin? Nou ze heet Sanne en ze werkt bij een boekhoudkantoor.’

‘Zijn jullie close?’

‘We gaan niet met elkaar naar bed, als je dat soms bedoelt.’

De huisarts fronste. ‘Dat was niet wat ik bedoelde.’

‘Het was een grapje.’ Zenuwachtig friemelde Fia aan haar mouw.

Daarna zei ze: ‘Duurt het nog lang, deze afspraak?’

De huisarts trok een empatisch gezicht. ‘Hoe kunnen we zorgen dat jij je beter gaat voelen?’

‘Weet u dat dan niet?’ vroeg Fia aarzelend.

‘Wat wil je precies?’ Vroeg de huisarts.

‘Ehm, wat bedoelt u precies?’

‘Jij bent naar mij toe gekomen, dus ik denk dat je hulp zoekt…’ de huisarts forceerde een nieuwe glimlach op haar gezicht.

Fia keek naar de huisarts, naar het toetsenbord, naar de muren van de kamer. Ze zuchtte diep. ‘Het spijt me. Ik had hier gewoon meer van verwacht, denk ik. Ik stap maar weer eens op.’

‘Waarom kies je daar nu voor?’

‘Het is gewoon te saai.’ Ze keek nog eens rond. ‘Dat u het hier volhoudt zeg, saaaai.’

‘Het is wat het is,’ zei de huisarts toen.

En daarmee had ze het beste advies van die dag verstrekt.

Sales

25-02-2015

Een stilleven van haar leven

Een stilleven van haar leven

/ /

25-02-2015

‘Goed, dank u voor dit gesprek. Wij spreken deze week nog een aantal kandidaten en zullen dan contact met u opnemen.’ De dame van personeelszaken leek haar mond niet te hoeven bewegen terwijl ze dit zei, als een doorgewinterde stewardess die gedachteloos een zwemvest aantrok en de nooduitgangen aanwees.

Ook de kandidaat had al eerder met dit bijltje gehakt en zei met dezelfde routine allerlei gepaste dingen. Ze pakte haar fiets die ze twee straten verderop had geparkeerd. (ze wist niet zeker of er wel plek was voor de deur van het bedrijf en wilde adequaat en zelfverzekerd binnenkomen, dat lukte beter wanneer ze haar fiets in een rekje had weten te stallen) Het was rustig in de stad, op dit tijdstip waren de meeste mensen aan het werk of in elk geval andere dingen aan het doen dan fietsen.

Ze stopte bij de supermarkt op de hoek en kocht alvast avondeten. Ze nam van alles het goedkoopste en ook de boontjes die in de aanbieding waren. Bij de kassa haalde ze de boodschappen uit haar mandje en zette de boel op de band. Een stilleven van haar leven, dacht ze somber. Een leven met wit deeg, goedkope groenten en lelijk vormgegeven verpakkingen. Misschien zou het binnenkort beter worden, het was immers geen slecht gesprek. Ze probeerde het voor de geest te halen, maar kon slechts flarden herinneren en merkte toen dat ze de gesprekken van gister en vandaag door elkaar aan het halen was.

Ze stopte de boodschappen in haar handtas, droeg wat er niet in paste in haar armen naar haar fiets. Achter haar klonk geroep. Een kleine dikke vrouw kwam achter haar aan gesneld, een pinpas in haar hand. ‘U vergeet uw pas’ zei de vrouw buiten adem, ‘ontzettend bedankt’ zei de sollicitante. Ze stapte op haar fiets en reed naar huis.

Zodra ze haar boodschappen had uitgepakt, ging haar telefoon.

‘Met Mara Hansen.’

‘Dag Mara, met Sandra spreek je, van personeelszaken. Vanmorgen hebben wij een gesprek gehad, en ik wilde je graag nog een aantal aanvullende vragen stellen.’

‘Okee.’

‘Of eigenlijk: ik wilde je even doorverbinden naar mijn collega van PZ, de heer van Gelderland.’

‘Van Gelderland?’

‘Ja, dat is bij ons gebruikelijk- wanneer we een kandidaat potentieel interessant vinden, volgt er nog een korte telefonische screening voordat we verdere besluiten nemen.’

Mara slikte. Ze was potentieel interessant geacht, en nu moest ze zich dan gaan bewijzen aan de telefoon met ene meneer van Geldland of zoiets.

‘Okee.’

‘Dan verbind ik je nu door, het kan even duren dus blijf aan de lijn.’

Een muziekje klonk. Het was waarschijnlijk ooit gecomponeerd met de gedachte van rustgevende muziek voor momenten van wachten, maar het deed alle haren op haar armen recht overeind staan. Ze had gelezen dat de Amerikanen de tune van Sesamstraat gebruikten als martelmethode, misschien konden ze ook contact opnemen met de schepper van dit melodietje. Drie minuten en twintig seconden later kreeg ze iemand aan de lijn.

‘Hallo?’

‘Ja, mevrouw Hansen? U spreekt met Johan van Gelderland, PZ. Ik zal u nog wat vragen stellen, zoals mijn collega u ongetwijfeld heeft verteld.’

Zijn stem klonk scherp, kwaad bijna.

‘Ja.’

‘U heeft bij ons gesolliciteerd, is dat correct?’

‘Ja.’

‘U schrijft dat u ons bedrijf een prachtige inspirerende plek vindt, is dat correct?’

‘Ehm, ja.’

‘Vindt u dat?’

‘Nou zeker op het gebied van..’

‘Ja of nee mevrouw Hansen.’

‘Ja.’

‘Momentje alstublieft,’ zei de man. Op de achtergrond klonk gerommel.

Ze slikte en masseerde haar slapen. Ze probeerde haar brief voor de geest te halen, maar de afgelopen weken had ze haast dagelijks een brief gestuurd, en elke werkplek de hemel ingeprezen. Sommige brieven waren zo goed gelukt dat ze haast ging geloven wat ze schreef.

‘Mevrouw Hansen, bent u daar nog?’

‘Ja.’

‘Ik wil meer waarheid.’

Verward herhaalde ze de vraag in haar hoofd, wat was dat nou, meer waarheid?

‘Kunt u uitleggen wat u precies bedoelt?’

‘Meer waarheid. Ik hoor het wanneer iemand mij bedondert. Dus ik herhaal de vraag maar even, vindt u deze werkplek inspirerend?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Okee!’

‘TOE DAN!’

‘Nee!’

‘Bent u werkelijk gedreven met een hands-on mentaliteit?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Nee.’

‘Heeft u werkelijk geleerd snel te schakelen tussen verschillende projecten en afdelingen?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ja, het is waar!’

‘MEER WAARHEID!’

‘…maar het waren misschien maar twee afdelingen van elk drie personen…’

‘MEER WAARHEID!’

‘…die parttime werkten..’

‘Heeft u werkelijk een passie voor Sales?’

‘Ja.’

‘MEER WAARHEID!’

‘Nou ja, passie, passie. Ik ben er goed in, dus dan…’

‘MEER WAARHEID!’

‘Soms kom je er pas na een tijdje achter waar je talenten nu werkelijk liggen en voor mij is Sales gewoon een stukje….’

‘MEER WAARHEID!’

‘Ik haat het maar ik kan niks anders!’

Ze zwegen aan beide kanten van de lijn.

‘Mevrouw Hansen?’ Meneer van Gelderland klonk heel kalm nu.

‘Ja?’

‘Graag zie ik u donderdag om half vier bij personeelszaken. Dan nemen we het contract door en laten we uw nieuwe werkplek zien.’

‘Okee.’

‘Nou, proficiat en een fijne dag nog,’ zei meneer van Gelderland opgeruimd.

‘U ook,’ zei Mara terwijl ze vertwijfeld om zich heen keek.

Muiltjes

17-02-2015

Zijn tijd is niet nu.

Zijn tijd is niet nu.

/ / /

17-02-2015

Het is druk in de tram, er moet een of ander studentenfeest zijn afgelopen, want het staat vol met jonge jongens in iets te ruime pakken en meisjes in goedkope galajurken met daarover hun normale winterjassen. Buiten regent het steeds harder, in de tram klinkt het drukke gekwetter van de studenten. Bij het treinstation stappen de meeste uit.

Niet het meisje in de lange auberginekleurige jurk die ze draagt met een korte zwarte trenchcoat en zilverkleurige schoenen met hoge hakken en heel veel bandjes. Ze heeft een elfachtig gezicht en is in het gezelschap van een lange bleke jongen met wilde bruine krullen en felblauwe ogen.

‘Wil je even zitten?’ Vraagt hij.

‘Heel graag!’ Ze lopen naar het einde van de tram en gaan daar op het achterste bankje zitten.

‘Mijn god, wat doen mijn voeten pijn.’ Driftig wrijft het meisje over de bovenkant van haar voeten.

Tegenover haar zit een oudere man in een lange donkerblauwe jas. Hij heeft een een hoge hoed op en zijn rechterhand rust op een wandelstok. De man lijkt uit een andere tijd te zijn gekomen, alsof hij is geteleporteerd en zo in deze tram is beland. In zijn tijd, want die tijd is niet nu, droegen de dames geen praktische jassen over hun jurken. Ze noemden jurken vast ook geen jurken, maar japon of avondtoilet of zoiets.

‘Hoeveel haltes is het nog?’ Vraagt het meisje aan de jongen terwijl ze haar benen over zijn schoot uitstrekt.

‘Nog wel veel, Osdorp is ver en we zitten nu nog in het centrum.’

‘Fijn, dan doe ik ze even uit.’ Snel maakt ze de schoentjes los, de afdruk van de bandjes staat diep in haar voet. Haar kleine tenen zijn ook in de verdrukking gekomen deze avond, als puntige radijsjes zitten ze tegen de rest van de tenen aangedrukt. Met een zucht van verlichting begint ze haar voeten te masseren.

‘Vrouwen,’ zegt de jongen hoofdschuddend terwijl hij op zijn mobieltje kijkt.

De man met de hoed kijkt geamuseerd naar het schouwspel. Het meisje glimlacht naar hem, waarop hij zegt: ‘Was het een fijne avond?’

‘Jawel, alleen denken mijn voeten daar anders over.’

De tram staat ongewoon lang stil op een kruispunt, vier politiewagens en een ambulance razen voorbij met loeiende sirenes. Langzaam komt de tram weer in beweging.

‘Mag ik u wat vragen?’ Zegt de man dan, terwijl hij zijn voorhoofd dept met een katoenen zakdoek die hij uit zijn binnenzak heeft gehaald.

‘Ja hoor.’

‘Hoeveel wilt u voor die schoenen hebben?’

‘Die schoenen? U bedoelt mijn schoenen? Ik moet nog naar huis, ik doe ze zo weer aan. Helaas.’

De man rommelt in zijn jaszak en haalt een stapeltje bankbiljetten tevoorschijn.

‘Is zoiets voldoende?’

‘Ik moet zo nog naar huis,’ begint het meisje, maar nu valt de jongen haar in de rede. ‘Jezus Kyra, doe niet zo stom. Desnoods nemen we een taxi, moet je zien wat een geld.’

De oudere heer glimlacht en zegt: ‘De volgende halte moet ik eruit.’

‘Je moet me dan wel naar huis dragen hoor,’ sist het meisje naar de jongen.

‘Prima,’ zegt hij schouderophalend.

De tram stopt en de man staat op. Hij drukt het meisje de bankbiljetten in haar hand en neemt de schoenen aan. Tevreden wandelt hij de straat met statige herenhuizen in.

Het meisje staart naar de bankbiljetten in haar hand.

‘Hoe chill,’ zegt de jongen waarna hij uitgebreid gaapt.

Het meisje knikt terwijl de tram weer in beweging komt. Zwijgend kijkt ze naar de regen in het schijnsel van de straatlantaarns. Nog maar zes haltes te gaan.