Welkom op Revka.nl, op deze site schreef ik tientallen korte verhalen. Neem gerust een kijkje!
13-07-2022
13-07-2022
13-07-2022
25-08-2020
25-08-2020
Veel kan weer doorgaan, veel kan ook nog niet doorgaan. Je vrienden knuffelen zonder schuld- dat niet. Een vreemde penetreren tegen betaling- dat wel. Handen schudden? Dat niet. Buik aan rug in de rij staan voor je vlucht naar Benidorm? Dat wel.
Wat er ook doorging, was het verjaardagsfeestje voor de 6-jarige Timo. Het feest vond plaats in het park want hoewel kinderen in principe veilig zouden zijn, wist je maar nooit. En better safe than sorry, beter het zekere voor het onzekere nemen, als het kalf verdronken is, wat een gekke tijden, het nieuwe normaal, viruswaanzin, Bill Gates, vaccinatiemaffia, gezond verstand, zelfgemaakte mondkapjes, gezellig. En wat zijn de aardbeien lekker dit jaar.
De groep kinderen stormde het park in alsof ze stieren in een arena waren. Ze joelden, duwden en trokken aan elkaars kleding. Het waren er niet meer dan 8, maar het geluid was indrukwekkend te noemen. De jarige droeg een tooi waarop een grote 6 geplakt was. Zijn ouders sjokten met hangende schouders achter de groep aan. Ze zagen eruit alsof ze zojuist iets verschrikkelijks hadden meegemaakt.
‘We gaan eerst iets drinken jongens,’ zei de vader met een dunne stem. Zijn grauwe gezicht stak scherp af bij het vrolijk gebloemde overhemd dat hij aanhad.
‘Julie, Nela, niet weglopen, hier komen, nu!’ schreeuwde de moeder van de jarige. Terwijl haar man op vreugdeloze toon grapjes probeerde te maken: ‘Wie wil er een glaasje Taksi? Toetoet, daar komt ie hoor!’, zwaaide zij driftig met haar multomap om alle kinderen bijeen te houden.
‘Dit is een speurtocht, dit is leuk!’ riep ze naar een groepje van drie kinderen die zich hadden afgezonderd om te oefenen met radslagen.
‘Moeder van Timo, ik kan ook een flikflak,’ riep het meisje met de vlechten terug.
‘Het is een speurtocht,’ zei de moeder, ditmaal sloeg haar stem over.
De vader klapte hard in zijn handen en zei: ‘Iedereen nu als de sodemieter naar Petra. Anders komt die speurtocht nooit af!’
‘Je mag geen sodemieter zeggen,’ zei een jongetje met een groen petje.
‘Dat maak ik zelf wel uit,’ zei de vader, zijn wangen rood van ergernis.
‘Wie is Petra?’ vroeg een meisje.
‘Dat is de moeder van Timo,’ zei de vader wijzend op zijn vrouw.
‘Mijn konijn heette ook Petra, maar die is nu dood, zei een jongetje. Het meisje met de vlechten begon te huilen.
‘Waarom huil je?’ vroeg Petra zonder haar ergernis te onderdrukken.
‘Gewoon, omdat we allemaal doodgaan,’ hikte het meisje.
‘Maar toch niet vandaag…’ probeerde Petra te sussen
‘Je weet nooit,’ zei het jongetje van het konijn.
‘Michiel, zeg jij eens iets,’ siste Petra haar echtgenoot toe.
‘We gaan een speurtocht doen,’ zei hij zonder overtuiging.
‘Papa, is dit het feestje?’ vroeg Timo.
‘En nu allemaal in de kring verdomme!’ riep Petra.
‘Je mag geen verdomme zeggen,’ fluisterde het jongetje met het groene petje.
Beduusd stonden de kinderen in de kring. Ze kregen de opdracht om te zoeken naar de boom met het rode lintje eraan. Daar zou de volgende hint zijn. Ze stoven uiteen zodra Petra de multomap dicht had geklapt.
‘Bij elkaar blijven. Jullie moeten bij elkaar blijven!’ riep Petra hen na.
Michiel wreef in zijn ogen en zei: ‘Laten we de rest overslaan, dit is niet te doen.’
‘Hoe bedoel je de rest?’
‘Die hele tocht… het is niet te doen. Laat ze gewoon op het veld met z’n allen en dan worden ze om half vijf opgehaald.’
‘Ik heb wekenlang bordjes zitten lamineren…’ sputterde Petra tegen.
Maar voor Michiel kon antwoorden klonk er gekrijs.
Het meisje met de twee vlechten kwam huilend aangehold, twee vriendinnetjes naast haar, ‘Timo heeft…Timo heeft…’ riepen ze met hun schelle stemmen.
‘Wat nou weer?’ zei Petra.
‘Jezus,’ zei Michiel. Zijn blik was gericht op het meisje met de twee vlechten. Aan de ene kant hing er nog een lange blonde vlecht. Aan de andere kant was er niets.
‘Timo!’ schreeuwden Petra en Michiel.
Uit de bosjes kwam hun zoon, de andere kinderen in zijn kielzog.
Aarzelend kwam Tino dichterbij. Zijn feestmuts zat scheef, zijn handen droeg hij op zijn rug.
‘Wat heb je daar?’ vroeg Michiel.
‘Niks,’ zei Timo.
‘De vlecht van Anna,’ zei de jongen met het groene petje.
‘Bemoei je er niet mee,’ zei Michiel.
‘Het groeit wel weer aan,’ zei Petra tegen het snikkende meisje.
‘Wie wil er pizza?’ zei Michiel.
‘We hebben een speurtocht…’ probeerde Petra zwakjes.
‘Luister allemaal,’ zei Michiel. ‘Het feestje is afgelopen. Jullie blijven op dit veld. En zometeen komt er pizza.’
‘Ik heb glutenallergie,’ zei de jongen met het groene petje.
‘Des te beter,’ zei Michiel.
‘Ik denk dat jullie even een roseetje moeten drinken,’ zei een van de meisjeskinderen.
‘Ze heeft gelijk,’ zei Petra.
‘Wie wil de vlecht van Anna aanraken?’ schreeuwde Timo.
Toen de ouders hun kroost kwamen halen zaten de kinderen rustig pizza te eten, (behalve die met het groene petje, hij at alleen de topping). De oppas van Anna bleek een kersverse au pair te zijn. Ze sprak geen Nederlands, knikte langzaam en keek met lege ogen naar het droeve kind. Zwijgend stak ze de vlecht in haar jaszak.
De andere ouders babbelden erop los en zeiden dat het zo fijn was dat er ondanks alle ellende toch nog een kinderfeestje kon worden gevierd.
14-05-2020
14-05-2020
Nu de wereld is gekrompen tot een hoekje van de stad waar ik woon, leer ik mijn buurt pas echt kennen. Ik woon in een appartement op de derde en tevens hoogste verdieping van een blok huizen dat in de jaren ’20 werd gebouwd. Het is zo’n woning waar iedereen weleens is geweest, met kleine kamers en een smalle keuken die uitkomt op een balkonnetje.
Vanaf daar zie je hoe vier blokken huizen een rechthoek vormen rond de tuinen van de bewoners op de begane. Groene vingers hebben mijn buren niet, of misschien groeit er gewoon niets op de koude donkere grond. In elk geval bestaan de tuinen uit kale betegelde vlaktes met een schuurtje in de hoek. Vorige week hoorde ik een begane grondbuurvrouw zeggen dat ze al twintig jaar iets aan de tuin wil doen, maar de schutting zo lelijk vindt. Van bovenaf gezien is de schutting een van de kleinere problemen, maar van bovenaf gezien zijn de dingen vaak een stuk duidelijker.
Nu het gros van mijn werk niet langer is toegestaan en de buitenwereld slechts met mate bezocht mag worden, zit ik veel op mijn balkon. Ik drink koffie, kweek sproeten op mijn gezicht, spreek de planten bemoedigend toe en hang de was op. Tot deze maand heb ik me niet afgevraagd wie in welk huis woont, welke buurkatten een vete uit te vechten hebben. Natuurlijk waren er wel een paar buren waarvan ik het bestaan kende. De schreeuwende Spanjaarden met de vrouw met het roze haar, het oudere F-side stel dat de Ajaxvlag laat wapperen met mooi weer. Maar nu leef ik als Pluk van de Petteflet weet ik precies wanneer het Indiase stel koffiedrinkt op de grond, hoe de opstandige peuters heten (Tiaco en Ayla), wanneer mijn overbuurvrouw een sigaretje rookt in haar badjas en welke jonge mensen luid discussiëren over investeren op de woningmarkt.
We delen de wereld en de situatie. Dat is een lezing die populair is. Dat het virus niemand zal overslaan, de saamhorigheid sterker is dan ooit en dat er helden onder ons zijn. Maar vanaf mijn balkon zie ik de wereld zoals hij al was. Een wereld van parallelle werkelijkheden. Voor sommigen is deze binnentuin een tussenstation, voor anderen het laatste. Er zijn bewoners die er al veertig jaar zitten, expats op doorreis en yuppen met grote dromen. Er zijn mensen die de hele buurt willen trakteren op hun muzieksmaak, er is zelfs een dj die op het dak klimt om daar een set te draaien, de stilte onder een vuur van housebeats bedelft. Hij ijsbeert als een alfamannetje, kijkt neer op de balkons en knikt dan met dodelijke ernst. De F-side familie slaat terug met gabbermuziek. De yuppen pakken hun geluidsdempende koptelefoons uit de lader.
Op het balkon tegenover mij steekt een man een stapel hout in brand. Hij kijkt naar de vlammen en gaat dan naar binnen. Ik waarschuw zijn onderburen die bij hem aankloppen. Even later roepen zij naar me dat het maar een barbecue is. Het is niet waar, maar zij kunnen het balkon niet zien. Ik ben hun gekke buurvrouw en het vuur dooft vanzelf uit.
Er zijn geen regels voor de binnentuin, behalve dat de politie niet gebeld wordt. We ondergaan elkaars overlast, negeren elkaar waar mogelijk. We komen niet nader tot elkaar en zijn niet geschikt voor emo-tv waarin een doorgesnoven presentator op reportage komt.
Het is de wereld in een oogopslag. Vanuit deze binnentuin komt geen opstand en geen revolutie. We hopen er maar het beste van en soms gebeuren er kleine wonderen. De schutting van de begane grondbuurvrouw is gisteren grijs geverfd.
03-04-2020
03-04-2020
Zoals het als middelbare scholier geweest was, zo voelde het ontwaken deze weken, maanden. Wazig, op zoek naar welke dag van de week het zou zijn en dan het moment waarop het klikte. Een toets, buitengym in de regen, een spreekbeurt voor Duits. Met de herinnering aan het programma werd het ongemak in haar buik vastgezet, genoeg om de dag vanaf het begin te verzwaren, elke beweging moeilijk te maken.
Soms huilde ze ineens olieachtige, hete, langzame tranen tijdens de meest banale handelingen als het ophangen van de was, het verzamelen van oud papier. Het waren dit soort handelingen die haar dagen nu vulden en hoe meer dagen er volgden, dagen zonder rugnummer, dagen zonder doel, hoe minder ze gedaan kreeg.
Niet eerder werd ze geregeerd door wat onzichtbaar was, door iets wat voor iedereen onbekend was, maar het enige gespreksonderwerp, het enige geluid dat als een lage bromtoon de hele dag een gevoel van ongemak resoneerde. Niet eerder was een bepaalde hoeveelheid leegte van levensbelang, niet eerder werden leefregels in kapitalen op de sociale media aanbevolen. Ze voelde zich verstrikt in een onzichtbaar web van maatregelen, gevaren en grafieken, een onvrije amateur in het leven.
Je kunt nog zoveel, zeiden de optimisten die wezen naar groter leed op andere plekken. Een nogal perverse vorm van troost, een drenkeling vertellen dat het fijn is dat ze niet in brand staat. Dan waren er de optimisten die spraken over campagnes van liefde, gemeenschapszin en berichten van wonderbaarlijke genezingen. Er waren trollen die nergens in geloofden, behalve deze tijd als de start van de totale vernietiging van alles. Er waren stoïcijnen die glad als natgeregende kiezelstenen leken, een binnenwereld verborgen hielden. Waar ze zelf toe behoorde wist ze niet, elke dag heen en weer geslingerd tussen standpunten, haar gevoelsleven nauw verwant aan het laatst gelezen artikel.
Menselijk contact werd voorzichtig aanbevolen tegen somberte, tegen het verdwijnen in de brij van tijd, uiteraard enkel volgens de spelregels. Daarom wandelde ze zo nu en dan op gepaste afstand met bekenden, hoewel die afspraken nu ook langzaam opdroogden. Het voelde ongepast, het was misschien toch niet verstandig. Allemaal woorden niet eerder de kern vormden van haar leven, van welke afspraak dan ook.
De thuiszittende mensen deden intussen flink met grapjes en filmpjes, met spontane virtuele bijeenkomsten, met tekeningen en knuffelberen voor het raam. In de winkels werd er gezwegen en werden de verplichte winkelmandjes na gebruik ontsmet door een jongen die vroeger stelselmatig genegeerd werd als onderknuppel en nu een cruciaal beroep bleek te hebben.
Dit was er van de wereld geworden, een tombola waarvan de spelregels elke dag werden gewijzigd. En nu de mensenlevens zich steeds meer binnenshuis afspeelden, bedacht ze een manier om nabijheid te voelen, een manier zonder overtredingen.
Elke dag fietste ze een stukje, korte stukjes, een minuut of tien hooguit. Ze nam afslagen die ze niet kende, fietste door doodlopende straatjes in uitgestorven woonwijken. Dan zocht ze naar de fietsenrekken met het beste uitzicht op de straat, fietsenrekken waar een plekje vrij was, het liefste naast een goed uitziende fiets. Haar barrel zette ze er netjes neer, verstandig op alle sloten, hoewel ze zich niet kon voorstellen dat een fietsendief nu nog een afnemer zou vinden. Ze gaf haar zadel een bemoedigend tikje, en liep dan rustig terug naar huis.
’s Nachts droomde ze van gebeurtenissen in de straat waar haar stalen ros logeerde, leefde ze de avonturen van haar fiets. Zo was er het geflirt met de Van Moofs, het opschrikken van een auto die voor het rek parkeerde. Ze droomde over gesprekken en roddels, voelde de aanraking van fietsen die opzij werden geduwd door bewoners, voelde schrik van de botsing met een voetbal van spelende kinderen. Ze rook de sigaretten van hondeneigenaren, ze rook de dauw van de vroege ochtend.
Deze manier van leven maakte haar nachten tot dagen en vulde haar hoofd met een vrijheid die ze eerder verloren was. En wanneer ze zich dan uitrekte, voelde het of haar banden een beetje lucht kregen.
Na het ontbijt wandelde ze naar haar fiets, een hoofd vol verhalen. Bij het weerzien streelde ze zachtjes over de bagagedrager om daarna samen een nieuw plekje uit te zoeken.
17-01-2020
17-01-2020
Ines stapte uit de bus, ogen op haar telefoon gericht. Ze was moe en dacht aan douchen en Netflix, aan automatische afschrijvingen, aan tosti maken of Indiaas bestellen en aan kattenbakgrit en stofzuigen. De dag was al gearchiveerd in haar hoofd. Een dag om in een laatje te stoppen en binnen een maand te vergeten voor altijd.
Ze stak over en graaide in haar tas naar de huissleutels. In haar ooghoek zag ze iets liggen, half op straat, half op de stoep. Even dacht ze dat het gordijnen waren, kussens van een bankstel misschien. De raarste dingen werden bij het grofvuil gezet. Haar onderbuurvrouw had eens een levende hamster in een kooi gevonden, een vriend vond een rode koffer gevuld met linkerschoenen. Ines hield van de verhalen, maar niet van neuzen door oude troep, niet van tweedehands winkels, niet van de geur, niet van vieze handen. Ze keek nog eens naar het donkerblauw, zag toen ook een nest van zilverdraad aan de ene kant. Toen ze een stapje dichterbij deed, zonk haar hart. Het was een vrouw die daar lag. Een oude vrouw in een lange donkerblauwe mantel. Aan haar voeten slangenleren pumps, haar hoofd rustte op een bijpassende handtas. Ze lag op haar zij, alsof ze haar opgestoken haren niet in de war wilde maken. Voorzichtig liep Ines om de dame heen, bang om het gezicht te zien. Misschien was ze wel aangevreten door ratten, waren er al meeuwen geweest om de ogen uit de kassen te pikken.
Het gezicht was niet beschadigd, haar ogen waren open, leken van glas. Ines keek om zich heen, op zoek naar anderen, op zoek naar mensen die van wanten weten.
‘Hallo,’ zei ze onzeker.
De dame bewoog niet, keek nog altijd recht voor zich uit.
‘Mevrouw, gaat het wel goed?’
‘Zal ik u even overeind helpen?’ Een vraag waar ze meteen spijt van had omdat ze ooit leerde dat je niet mocht slepen met mensen waarvan je niet wist hoe ze op de grond terecht gekomen waren. Iets met rugletsel, nekwervels en nog meer informatie die ze ontstellend saai had gevonden maar waar ze nu naar smachtte.
‘Ik bel een ambulance voor u,’ zei ze meer vragend dan de bedoeling was.
De vrouw knipperde met haar ogen en zei toen langzaam met zachte stem:
‘Kind, dat hoeft niet. Alles is in orde hier.’
‘Waarom ligt u daar dan?’
‘Ik wilde even nadenken, dat was alles.’
‘Maar dat hoeft toch niet liggend op straat?’
‘Het was in een opwelling. Maar ik moet zeggen, het is lang niet slecht.’
‘Zal ik u overeind helpen?’
‘Nee hoor, ik zou zeggen: kom erbij. Plek zat.’
‘Weet u waar u bent? Kan ik iemand voor u bellen?’
‘Kind, maak je niet zo druk. We zijn vlakbij de Beukenlaan en ik ben gewoon even gaan liggen om dingen te overdenken.’
Er was nog steeds niemand gekomen om de touwtjes in handen te nemen, niemand om het juiste te doen.
Ines was niet goed in gepast gedrag, was het nooit geweest. Ze kon maar slecht herkennen wat abnormaal was, wanneer iets niet door de beugel kon.
‘Goed, dan laat ik u maar. Trekt u wel uw benen een beetje in, straks rijdt er nog iemand overheen.’
‘Zal ik doen.’
Ines liep naar huis, haar sleutels in de hand. Binnen plofte ze neer op de bank, haar gedachten bij de vrouw op straat. Wat was de juiste manier om met zoiets om te gaan?
Er was zoveel informatie op de wereld, maar nooit vond ze wat ze nodig had. Om haar gedachten te verstommen zette ze de televisie aan, maar er was niets dan reclame en programma’s over wonen, koken en trouwen. Allemaal dingen die ze maar weinig interessant vond.
Met een zucht stond ze weer op, besloot ze toch maar te gaan kijken of de vrouw er nog lag. Hopelijk zou ze weg zijn, of was er een voorbijganger die de verantwoordelijkheid wilde dragen. Ines zou niet graag gered worden door zichzelf. Ze gunde de vrouw een betere redder. Maar eenmaal buiten bleek niets te zijn veranderd.
‘Ben je daar weer?’ zei de vrouw, die geen centimeter bewogen had.
‘U moet opstaan, straks raakt u nog onderkoeld.’
‘Nou, dat zal wel loslopen, het is warm genoeg en deze jas is gemaakt in Engeland. Daar weten ze wel hoe ze jassen moeten maken. Heb je ooit gehoord van een onderkoelde jager?’
‘Nee.’
‘Dat is omdat die jassen zo goed zijn.’
‘Kunt u alstublieft opstaan, u hoeft niet weg, maar zitten zou al beter zijn.’
‘Beter voor wie? Niet voor mij. Voor jou?’
Ines zweeg en zag hoe een man met een leren jasje dichterbij kwam. Hij had vlassig haar en bruine tanden. Zijn stem klonk raspend en er hing een tabakslucht om hem heen. Hoewel zijn huid als oud leer was, waren zijn ogen licht en zacht als die van een kind.
‘Wat is hier aan de hand?’ zei hij alsof de straat zijn woonkamer was.
‘Deze dame wil hier liggen om na te denken. Maar dat lijkt mij niet zo’n goed idee,’ zei Ines.
‘Deze dame wil mij lastigvallen terwijl ik even aan het nadenken ben,’ zei de vrouw op de grond.
De man hurkte en keek eens goed naar de liggende vrouw. Hij aarzelde even en ging toen ook op de grond liggen.
‘Het is niet koud voor de tijd van het jaar,’ zei de man, ‘en u heeft ook een goede jas aan zo te zien.’
‘Een Engelse, zo worden ze niet meer gemaakt,’ zei de vrouw.
Ines keek opnieuw vertwijfeld om zich heen. Weer was er niemand die de weg wist, normaal kwam doen.
‘Nou, dan ga ik maar weer,’ zei ze.
‘Goed, fijne avond nog,’ zei de man.
‘Maar zijn jullie echt in orde?’
‘Tuurlijk, dik in orde. Heel fijn dit zo. Precies wat we wilden.’
‘Ik weet niet…’ begon Ines.
‘Meisje, wat is nou toch je probleem?’ zei de dame, nu scherper van toon.
‘Nou, het is gewoon zo, anders….’
‘Haha, anders, anders!’ lachte de man zijn tanden bloot.
‘Misschien is het toch beter als ik een ambulance bel. Gewoon om even te checken?’
‘Als je een ambulance belt, staan wij meteen op en gaan we ervandoor,’ dreigde de vrouw.
Ines zuchtte. Ze was moe en verdrietig. Ze wilde goed zijn in het leven en weten wat gepast was op ieder moment. Maar in plaats daarvan zag ze geen andere uitweg dan ook maar plaats te nemen op de grond, gewoon om even na te denken. Hopelijk zouden ze gered worden door iemand die er beter in was.
30-10-2019
30-10-2019
Als je van tevoren zou weten wat er allemaal op een dag te gebeuren staat, zou je hem zo nu en dan even overslaan. Gewoon een dagje in bed blijven liggen, dekens over je hoofd, om maar niet te maken te krijgen met al dat gedoe, al die verrassingen, die narigheid. Dat je niet ad hoc hoeft te reageren en ook niet empathisch of stressbestendig.
Maar dat is niet hoe het werkt. Er valt veel te kiezen in dit leven, zeggen ze. Maar even een dagje overslaan, dat is dan weer geen mogelijkheid. Met een beetje geluk blijken die kloterige dagen dan later de meest waardevolle, waren het slijpstenen voor de geest, of vormen ze de kern voor geestige of pijnlijke anekdotes in het café.
Het zijn momenten waarop de gedeelde menselijkheid het voornaamste onderwerp van gesprek is. Dat de groep heeft besloten: wij zijn échte vrienden, want wat wij hier bespreken, is niet mooi, is niet onecht. Dit zijn de verhalen over hoe wij falen, hoe klein, hoe kwetsbaar, hoe lelijk we zijn. Na zo’n avond gaat iedereen rozig en dronken naar huis en voelt men de verbinding, echte verbinding onderling.
Om de volgende ochtend te ontwaken met warrige haren en de smaak van dode bladeren in de mond, een keel van vuur en schuurpapier. Zoekend naar het gevoel van gisteren, waarbij genegeerd wordt dat het gevoel van gisteren precies dat is. Iets van voorheen. Want uiteindelijk is iedereen weer alleen aan het krabbelen, in de regen aan het lopen, aan het denken aan doodgaan, gemiste kansen, liefdes die niet lukten.
Dit zijn de dingen die ik denk wanneer ik door de stad wandel. Het is goed om te bewegen, zeggen ze. Het maakt je hoofd leeg, zeggen ze. Maar dat is niet wat het doet. Want de stad zit vol met zonderlinge zielen, zoals de dame op het bankje daar.
Ze is geen mooie vrouw, maar daar denkt ze niet over na. Net zoals dat mooie vrouwen niet nadenken over wat voor privileges zij kennen – deuren die worden opengehouden, koffers in bagagerekken getild, de tramchauffeur die vriendelijk knikt, kinderen die zomaar van ze houden… Ze weten niet beter. En de vrouw op het bankje weet niet beter. De meeste mensen weten niet wat ze hebben of wat ze missen.
De vrouw op het bankje heet Hanne. Ze is onzichtbaar voor velen en het past haar. Klagen doet ze niet, excuses maken doet ze wel. De hele dag door maakt ze excuses, voor waar ze staat, wat ze doet en wat ze is. Volgens haar moeder was eerste woordje dat ze sprak alsjeblieft, volgens haar vader was het dankjewel. Volgens haarzelf was het sorry.
Hanne schrijft elke dag brieven vanuit het appartement waar ze al 24 jaar woont. Het is niet groot, maar brandschoon en elk meubelstuk past er precies in. Zo precies als een potje Tetris, zo precies dat er eigenlijk alleen maar plek is voor Hanne en haar kater Petrov. Het zou kunnen dat er daarom niet veel mensen in haar leven zijn. Dat geeft niet, want Hanne heeft het druk.
Elke dag schrijft ze brieven om sorry te zeggen. Niet voor iets wat zij gedaan heeft, maar alvast een sorry voor de meest vervelende dagen die niet te vermijden zijn. Ze begon bij de mensen in haar straat, haar wijk, haar woonplaats. Inmiddels is ze halverwege de provincie. Het duurt lang om al die mensen persoonlijk aan te schrijven, maar van computers moet Hanne niks hebben. Daarom schrijft ze elke dag met de hand, terwijl ze aan het bureautje zit dat vroeger van haar zus was.
Haar zus schreef niet, maar tekende elke dag een stukje aan grote bloemstillevens die ze met kleurpotlood maakte. Ze was zo precies dat zelfs de stampers van de lelies kleine haartjes van fluweel kregen. Haar zus zou later een beroemd kunstenaar worden, zoveel was zeker. De plaatselijke bibliotheek had zelfs een expositie georganiseerd van de werken, en toen was ze nog maar twaalf. ‘Het lijkt of je de bloemen kunt ruiken’, zeiden de volwassenen als ze vol bewondering naar de werken keken. ‘Net echt’, zeiden de kinderen uit de buurt die op woensdagmiddag kwamen drentelen in haar slaapkamer, terwijl zij doorwerkte, kalm en geconcentreerd. Later zouden de buurkinderen aan hun kinderen vertellen dat ze vroeger bij een beroemde kunstenaar op de kamer waren geweest. Maar Hanne’s zus bleef voor altijd een belofte. En toen de familie de kist droeg net na haar vijftiende verjaardag, zagen alle aanwezigen dat de bloemen die erop lagen, minder mooi waren dan de tekeningen.
Het was gebeurd op een dag die Hanne had willen overslaan. Een dag die ook het begin was van een reeks van dit soort dagen, die als een ketting aaneengeregen werden en uiteindelijk als een cirkel werden vastgemaakt. Het is niet makkelijk het begin of einde van een cirkel te vinden. Het is niet makkelijk uit cirkels te stappen. Haar ouders waren er nog steeds zoet mee. Niet Hanne. Zij was vlak nadat ze het appartement had gevonden, begonnen aan de brieven met sorry. De tekst wisselde weleens een beetje, maar meestal stond er: Lieve ontvanger. Het spijt me voor de moeilijkste dag die er was of nog komt. Sorry voor hoe moe je bent. Sorry dat je lichaam niet fijn voelt. Sorry voor de teleurstelling. Sorry dat je dacht dat het anders zou zijn. Sorry dat hopen niet geholpen heeft. Alle goeds, Hanne.
Ze was juist halverwege een brief toen de deurbel ging. Petrov sprong met een mauw van de tafel, zijzelf verstijfde van schrik. Het geluid van de deurbel hoorde ze misschien drie keer per jaar. Soms dacht ze dat haar huis onzichtbaar was, omdat pakketjes nooit op haar adres bezorgd werden maar altijd leken te verdwijnen. Nu haalde ze haar bestellingen op bij de tabakswinkel.
Ze stond op en liep naar de deur, Petrov zat onder de bank. In de deuropening stond een klein vrouwtje in een lichtroze bontjas. Hanne zei niks maar keek met nieuwsgierigheid naar de vrouw die met felgroene pretoogjes terugkeek en in een wolk van patchouli leek te staan. De vrouw droeg haar haren in een soort vogelnest op haar hoofd en aan haar linkerarm bungelde een rieten mand. Daarin lagen wat appels, een banaan, een kiwi, blauwe druiven, een krant, een wollen sjaal en nog wat dingen die Hanne niet meteen herkende.
‘Hallo,’ zei het vrouwtje toen met een schorre stem. ‘Sorry voor mijn stem, ik praat de hele dag al, ziet u. Ik kom u iets brengen.’
‘Het spijt me, maar ik heb niets besteld,’ zei Hanne, ‘en sorry, van uw stem maakt me niet uit hoor, ik ken u niet en weet dus niet wat ik mis nu. Sorry, hoor ik maak vast een vreemde indruk zo. Ik heb niet vaak mensen aan de deur.’
‘Ach nee, ik heb dit misverstand de hele dag…Maar wat ik breng, krijgt u van me, het is ook niet op bestelling.’
‘Maar wat komt u dan brengen?’
‘Toestemming.’
‘Toestemming?’
De vrouw rommelde in het mandje. Ze bleek ook een nijptang, een kam, een rolletje plakband en een bus haarlak bij zich te hebben. Maar toen had ze het te pakken: een klein roze kaartje van karton, met geschulpte randen en gouden letters erop. Met een zwier gaf ze het kaartje aan.
‘Kijkt u eens.’
Voorzichtig bestudeerde Hanne het kaartje.
Toestemming, stond op de voorkant.
Op de achterzijde stond:
Hierbij heeft u officieel toestemming voor luiheid, angst, onredelijkheid, jaloezie, verveling, decadentie, gekte, ongeduld, lawaai, stilte, ongepast gedrag, fouten, gezond eten, ongezond eten, sporten, werken, zuchten, slapen, bijten, schreeuwen, gapen, duwen, trekken, huilen, kwijlen, moedig en laf zijn en alles niet nader gespecificeerd.
‘Zo,’ zei de dame met het mandje. ‘Hier, neemt u ook een appeltje, daar is nog nooit iemand slechter van geworden.’ Met die woorden draaide ze zich om, haast onmiddellijk verdween ze.
Hanne probeerde haar nog iets na te roepen, maar merkte meteen dat ‘sorry’ haar keel niet meer verlaten kon. De excuses waren opgeraakt. ‘Danku,’ zei ze daarom maar.
27-07-2019
27-07-2019
Als ik later oud ben zullen de treinritten die ik in mijn leven heb gemaakt, allemaal versmelten tot een homp van herinnering, tot een enkele rit. Ik zal de hitte, de drukte, de vertraging, het gedoe met bagage, de bril die ik verloor- ik zal het allemaal vergeten. En toch ben ik blij dat ik vandaag mijn trein heb gehaald, dat ik een zitplaats heb.
Tegenover me zit een vrouw in een gebatikte paarse blouse. Ze heeft blond pluizend haar dat in een staartje in haar nek ligt, als een viezig diertje. Aan haar ketting bungelt een grote edelsteen die vast een of andere geneeskrachtige werking zal moeten hebben. De vrouw komt uit Hoorn, vertelde ze net met haar doorrookte stem aan de vermoeide man in pak die naast haar bij het raam zit. Hij heeft inmiddels zijn ogen gesloten, het grote bierblik nog in zijn hand. Ik hoop dat hij van warm bier houdt, want de temperatuur in de trein is niet te harden.
Zelf heb ik een boek bij me wat ik met veel plezier lees, maar waarvoor ik me ook een beetje schaam omdat het een groot succes is. Ik kan me niet herinneren wanneer ik precies in de situatie ben geraakt waarin het gênant is om iets mooi te vinden zonder ironie, maar het is gebeurd. Wat je wel mooi mag vinden zijn obscure dingen, schrijvers en bands waar niemand ooit van hoorde, behalve dan mijn vrienden en ik. Dat mag allemaal zomaar steengoed gevonden worden. Ook als het nogal onbegrijpelijk of pretentieus of allebei is. Als ik er zo over nadenk, begin ik een hekel te krijgen aan de kringen waarin ik verkeer en aan de stad waarin ik woon. De stad waar ik nu weer naartoe op weg ben na een bezoek aan mijn broer.
Hij heeft een huis gekocht met zijn vriendin, een huis in een nieuwbouwwijk net buiten het centrum van de stad waar we opgroeiden. Het is ook een soort huis als waar we in opgroeiden. Zijn vriendin is als de buurvrouw die we hadden, en hij serveerde de lasagne die we in onze studietijd ook vaak aten. Zo werd mijn bezoekje een soort oefening in herhaling, een avond waarin alles wat gepresenteerd werd als nieuw, oud bleek te zijn. Of vertrouwd, dat kan natuurlijk ook.
Welke mensen houden er nou echt van nieuwe dingen, vraag ik me af. Veel mensen beweren van reizen te houden, maar uiteindelijk is dat ook maar een herhaling van zetten. Zelfs avontuurlijk reizen is een gewoonte. De gebaande paden verlaten vereist een routine in improvisatiekunsten.
Ik gun mijn vrienden en mezelf een tripje all-inclusive naar Turkije, en dan een week zonder grappen, ironische foto’s, gêne over wat we aan het doen zijn. Maar zonder schaamte zouden we niemand zijn. Zouden we elkaar niet meer kunnen gijzelen in onze kringen. Zouden we pas echt alleen zijn.
‘Wat een prachtmoment’ zegt de vrouw, alsof ze kan zien dat ik niet echt lees.
‘Sorry?’ zeg ik, om de schijn nog even op te houden. Kennelijk maakt de mening van iedereen op de wereld me ten minste een klein beetje uit.
‘Ik kom net van een spirituele beurs en daar heb ik kaarten laten leggen en daarin stond dat ik snel een ontmoeting zou hebben met een vrouw in het wit, en jij draagt een wit T-shirt.’
‘Nou het is ook wel warm weer,’ zeg ik terwijl ik om me heen kijk in het treinstel. Ik wijs naar twee andere vrouwen die ook witte T-shirts dragen.
‘Zij dragen toch ook wit.’
‘Maar naast hen ben ik niet gaan zitten,’ zegt ze met een zalvende glimlach.
Ik ben onder de indruk van deze logica en nieuwsgierig naar wat deze ontmoeting dan voor haar in petto zou hebben. Ook wil ik weten wat er precies van mij wordt verwacht op dit moment. Dat heb ik altijd al gehad, dat ik graag wil weten wat er van me verwacht wordt. Helaas begint de vrouw er niet uit zichzelf over.
‘En nu?’ vraag ik.
‘Je bent nogal aan het zoeken,’ zegt ze. ‘Dat voel ik. Niet schrikken hoor, maar ik ben nogal begaafd, ik heb contacten met dimensies en energieën, de andere wereld…’
‘Dus dan weet u vast wel waarom u precies naast mij bent komen zitten,’ probeer ik de vaart in het gesprek te houden.
Ze glimlacht op de manier die intercedentes hebben uitgevonden.
‘Nou, ik ben naar je toe gestuurd, zoveel is zeker.’
‘Door wie dan precies?’
‘Dat zijn vragen die niet zo belangrijk zijn.’ Ze streelt de groene steen aan haar ketting.
‘Welke vragen zijn dan wel belangrijk?’ Ik heb het boek inmiddels dichtgeslagen zonder een hoekje om te vouwen, zonder het paginanummer te onthouden.
‘Wat lees je?’ Vraagt ze dan aan mij. Ze negeert mijn vragen met zoveel vanzelfsprekendheid dat ik me dom begin te voelen.
‘Nou, iets van een Canadese schrijver, ze schrijft heel…’ ik heb geen taal voor deze vrouw, denk ik dan. Ik kan alleen praten in vergelijkingen, in referenties, in waar iets me aan doet denken. Ik kan enkel beschrijven door verbindingen te leggen naar dingen die zij vast niet kent. ‘Het is gewoon heel mooi,’ zeg ik dan maar.
‘Ik ben bezig met een boek,’ zegt ze, ‘het wordt een reisgids naar je innerlijke zelf.’
‘Interessant,’ zeg ik.
‘Ja, het zou je goed doen.’
‘Een reis naar mijn innerlijke zelf?’
‘Ja, je bent zo, zo ontzettend verloren,’ als ik deze niet bij me had, wijst ze naar de steen, ‘dan had ik moeten verplaatsen. Zo sterk voel ik het.’
‘Nou, dat is nogal wat,’ zeg ik, terwijl ik me afvraag of ze me nu beledigd heeft of niet.
‘Hoor je dat wel vaker?’
‘Nee, nooit.’
‘Struikelen mensen vaak wanneer ze bij jou in de buurt lopen?’
‘Nee.’
‘Heeft je beste vriendin een naam die met een S begint?’
‘Nee.’
‘Vallen knopen vaak van je kleding?’
‘Nou, nee. En wat heeft dat er nou allemaal mee te maken?’
De vrouw pakt mijn polsen beet en kijkt me recht in de ogen aan. Haar gezicht is op een paar centimeter van mijn gezicht en ik ruik de geur van sigaretten, wasverzachter en natte hond. Ik zie hoe haar huid een gebarsten woestijn is, hoe broos, als crêpepapier. Ik wil niets liever dan dat ze loslaat en geef zachtjes weerstand om de hint over te brengen.
‘Het is erger dan ik dacht,’ fluistert ze dan ineens. Als door een slang gebeten laat ze me los, raapt ze haar tas op, neemt ze haar roze sjaal mee. Al struikelend loopt ze het gangpad in, rent ze haast naar de schuifdeur van het treinstel.
‘Mevrouw!’ roep ik haar na, maar ze kijkt niet om.
Bij het volgende station zie ik haar rennen over het perron, terwijl ze haar gezicht bedekt met de sjaal.
Ik pak een spiegeltje uit mijn tas, bestudeer mijn gezicht. Bekijk mijn handen, ruik mijn adem, voel aan mijn haar. Ik probeer mezelf gerust te stellen, de humor van de situatie in te zien. Ik heb alleen geen idee wat de grap is.
Dan laat de man in pak zijn bier op de grond vallen. We schrikken allebei van de klap en de bende die het geeft. Mijn broek en voeten zijn drijfnat en ik zeg hem dat het niet geeft.
24-05-2019
24-05-2019
Harold keek uit het raam van het kantoor en probeerde zijn weerspiegeling zo goed mogelijk te negeren. Hij was iemand geworden die hij liever niet was geweest, zijn leven voelde als een rijdende trein zonder noodrem, zonder wissels onderweg. Een degelijke trein, niet ultrasnel, niet met extra veel haltes, maar een trein die meestal op tijd reed, een trein zonder bijzonderheden.
In zijn weerspiegeling -want die zag hij natuurlijk wel, ook al was hij tweeënveertig, nog steeds vergat hij vaak dat iets niet willen zien of denken, het omgekeerde oplevert- zag hij een vermoeide man met inhammen en een buikje. Een man in een redelijk zittend pak van een merk uit het hogere segment. Zijn leren schoenen hadden veters in donkerrood, een lekker eigenzinnig en modieus detail, had de verkoopster hem gezegd. Hij kocht meteen twee paar, om af te wisselen en om indruk op haar te maken. Dat laatste was niet gelukt, maar afwisselen was in elk geval goed voor de voeten.
Hij leefde op tapijttegels, onder systeemplafonds. Hij leefde in vierkante ruimtes met grote ramen. Zo was het op kantoor en sinds hij een nieuw appartement had, thuis ook. Hij leefde in het decor dat hij verdiende. Dat dacht hij. Van veel dingen die hij als onprettig ervoer, dacht Harold dat hij ze verdiende. Als straf voor de mislukkingen, als straf voor alle teleurgestelde mensen in zijn leven.
Sinds de scheiding was zijn leven nauwelijks veranderd, dat verbaasde hem nog het meest. Vrienden spraken over hervonden vrijheid, over kansen die hij nu had, over datingapps. Zijn jongste zus had een spirituele zelfontdekkingstocht voorspeld en hijzelf had in elk geval verwacht iemand anders te zijn. Of te worden, ten minste dat.
Maar elke ochtend werd hij wakker in hetzelfde lichaam, met dezelfde geest. Hij woonde in een ander appartement, dat was waar, maar hij had zo weinig oog voor de spullen waarmee hij zich omringde, dat zelfs het andere interieur hem nauwelijks opviel. Zijn ex zei weleens dat ze vermoedde dat hij blind was, met als voorbeeld die dag waarop ze de blauwe bank had vervangen voor een rode. Hij was thuisgekomen, vermoeid, had zijn das losgemaakt, zijn schoenen uitgedaan en was neergeploft.
Zijn ex begreep niet hoe het voelde om moe te zijn na hard te hebben gewerkt, na zes vergaderingen op een dag, na eindeloos veel telefoontjes, na vastgelopen onderhandelingen. Zijn ex wist niet wat het was om kostwinner te zijn, om echt hard te moeten werken. Dat waren de gedachten die Harold had toen hij op die rode bank neerplofte.
De gedachten van zijn ex hoorde hij niet, maar waren te raden geweest als hij haar had aangekeken. ‘Zie die luiaard zitten, komt om kwart over zeven nog eens binnen, ploft meteen neer. Toont geen interesse- niet in mijn, niet in onze zoon.’ Dat was wat zij dacht, terwijl ze met vermoeide ogen naar de grauwe man op de rode bank keek. Alsof zij niet gewerkt had vandaag. Ze runde een webwinkel in gepersonaliseerde broodtrommeltjes en had de halve middag aan de lijn gehangen met de leverancier over dekseltjes die niet goed sloten. Eerder verkocht ze babyslofjes, nachtcrème met mineralen, etherische olie voor in de auto, teenslippers met een extra bandje en klemmetjes om snoeren uit elkaar te houden.
Harold hield zijn handen in zijn zij en masseerde zijn rug met zijn duimen. Het was niet goed om de hele dag te zitten, maar het nieuwe stabureau gaf hem zere voeten.
Dit weekend zou hij Milan weer hebben. Hij voelde een steek in zijn maag wanneer aan zijn zoon dacht. Acht was hij nu, en waar andere ouders telkens verzuchtten dat de tijd vloog, voelden de 8 jaar ouderschap voor Harold als een eeuwigheid. Aan het kind lag het niet. Het was een energiek, slim kind met een grote bos blonde krullen, die had hij van zijn moeder. Ze waren een hecht team geworden, Milan en zijn moeder. Geen wonder, want wat voor band kun je in twee weekenden per maand opbouwen? Harold probeerde te vergeten dat zijn ex ook doordeweeks had willen delen, maar dat hij had geweigerd. Het leek hem zo’n gedoe, met eerst het kind naar school brengen, zwemles, naschoolse opvang, avondvierdaagse. Hij koos voor twee weekenden per maand.
‘Mannenweekend’ had hij tegen zijn ex gezegd.
‘Papaweekend’, had ze geantwoord.
‘Heb ik dan in jouw huis ook een Minecraftdekbed?’ had Milan gevraagd.
Er werd op de deur geklopt, Fred, een van de managers kwam binnen. Harold draaide zich langzaam om van het raam. Hij had er minuten gestaan en niks van het uitzicht gezien.
‘Aan het dromen?’ vroeg Fred zonder op antwoord te wachten.
‘Nou, ehm,’ probeerde Harold toch nog iets te zeggen.
‘We krijgen deze net terug uit Londen, kun jij kijken of we dit vandaag nog kunnen aftikken?’ Fred legde een stapeltje papier op het bureau.
Harold knikte.
‘Kom je vanavond ook mee naar de borrel?’ vroeg Fred toen.
‘Oh, ik heb eigenlijk al een afspraak,’ begon Harold.
‘De dames van ondersteuning gaan ook mee. Je weet wel, die blonde en die kleine. Volgens mij verstaan zij hun vak wel, als je begrijpt wat ik bedoel,’ grijnsde Fred.
‘Ik, ik heb al een afspraak-’
‘Luister, ik pik je om zes op uit deze kamer, gaan we even goed aan de zuip. Knap je van op.’
Fred liep de kamer uit. Harold pakte de documenten en bladerde er doorheen. Zijn werk was als het handmatig verplaatsen van mieren. Eindeloos veel gedoe en bijzonder zinloos.
Op het stabureau stond ook de schoolfoto van Milan. ‘Nog twee nachtjes slapen, dan zien we elkaar weer,’ zei Harold tegen de foto.
17-02-2019
17-02-2019
De verveling was er langzaam ingeslopen, ongemerkt – de lijn tussen comfort en saaiheid was dun. Ze had alles waar ze ooit op had gehoopt, naar had verlangd, gestreefd. En nu verveelde ze zich te pletter.
Het huisje in het vakantiepark, de stationwagen, de kwispelende hond, de kinderen die zeurden of ze naar het zwembad mochten, haar man die een boek zat te lezen op de bank. Met alles in haar lichaam probeerde ze zich vervuld te voelen, gelukkig en trots. Ze had niets te klagen, niets te wensen. Toch lag ze al dagenlang in een joggingpak op de bank te staren naar de witte muren, naar de fletse kunstwerken aan de muur.
‘Mama heeft een beetje te hard gewerkt, ze moet uitrusten,’ hoorde ze haar man tegen de kinderen zeggen. Het was lief en het was onjuist. Ze had hard gewerkt, maar niet te hard. Misschien had ze wel te zacht gewerkt. Zelfs in haar werk was de verveling geslopen, was het plezier haast ongemerkt weggelopen, gemorst.
Man en kinderen verlieten met veel gedoe het huisje om nog eens naar het tropisch zwemparadijs te gaan. Daarna zouden ze patat gaan eten en boodschappen gaan doen, wat haar zeker vier uur rust zou geven.
Maar rust waarvan precies? Ze sloot haar ogen en probeerde in slaap te vallen. De afgelopen dagen had ze steeds in een soort sluimerstand doorgebracht, halfwakker, halfslapend. Soms droomde ze met open ogen, soms was ze wakker met ogen dicht.
Het was niet dat ze spijt had van haar keuzes. Ze had geen spijt van haar kinderen, haar man, haar baan. Zelfs van deze vakantie kon ze geen spijt hebben.
Er was niks mis.
Niet met het huisje, het park, zelfs niet met het weer.
Dat ze hier lag, kwam enkel doordat ze niet meer kon voelen, al maanden niet. Geen spijt, geen blijdschap, geen boosheid, geen verdriet, geen honger, geen energie. De laatste weken was ze als een zombie opgestaan, aangekleed, naar haar werk gegaan. Ze had leuke dingen gedaan, had geborreld met vrienden, verjaardagen gevierd, was met de kinderen naar de dierentuin geweest.
Ook had ze zich al verdiept in wat er mogelijk mis zou kunnen zijn. Overspannen, burn-out, oververmoeid, een tekort in vitamine b12, of toch een mysterieus virus of syndroom… Google was onuitputtelijk gebleken, maar geen enkele diagnose wist haar echt te overtuigen.
Ze stond op van de bank om koffie te gaan zetten. Van koffie was nog nooit iemand slechter geworden. Terwijl het apparaat begon te pruttelen en druppelen keek ze uit het keukenraampje dat uitzicht bood op het kronkelende schelpenpad richting het strand.
Vanuit de verte zag ze een man in een gele regenjas naar beneden lopen. Hij droeg kaplaarzen en had een grote grijze baard die in de wind wapperde. In zijn rechterhand een houten stok, een staf haast. Het geheel was indrukwekkend en vreemd, maar belangrijker nog: het haalde haar voor een moment weg van de staat waarin ze tot dat punt in had verkeerd.
Ze schonk een kop koffie in en en slofte terug naar de bank. Ze zette de tv aan en keek zonder met haar ogen te knipperen naar het thuiswinkelkanaal dat een serie van obscure uitvindingen presenteerde. Ze overwoog de chopstar waarmee je komkommers kon doorknippen, het ergonomische hoofdkussen en de trilplaat waar je alleen maar op hoefde te staan voor een complete workout.
Langzaam dommelde ze weer een beetje in, de afstandsbediening gleed uit haar hand, viel op de grond waar het klepje aan de achterkant losliet en de batterijen wegrolden onder de bank.
‘Dat is niet handig’, hoorde ze een zware stem zeggen. Verschrikt keek ze op. In de kamer stond de man met de regenjas. ‘Hoe, hoe komt u hier binnen?’ vroeg ze hem. ‘De deur was open en ik heb zin in koffie,’ zei hij met een kalme vanzelfsprekendheid die haar nog verder verwarde.
‘Wij kennen elkaar niet, dus sorry, nee. En ik moet alleen zijn,’ zei ze.
‘Geen zorgen, ik kom alleen voor een bak koffie en ga dan weer. Ik zie dat je nog hebt staan.’
Hoofdschuddend liep ze naar het keukentje en schonk ze de man een kop koffie in.
‘Melk, suiker?’
‘Zwart .’
De man was aan de eettafel gaan zitten, de houten stok leunde tegen de muur. Het leek alsof de man op een andere schaal gebouwd was dan zij, dan alles in de ruimte. Hij was reusachtig. Zwijgend zette ze de koffie op tafel. Het koffiekopje verdween haast in zijn handpalm.
‘Fijne vakantie?’ zei hij toen.
Ze haalde haar schouders op. ‘Het is leuk voor de kinderen.’ Ze krabde even aan haar hoofd en ging toen weer op de bank liggen. Met haar ene oog keek ze naar de thuiswinkelzender, met het andere naar de man in de regenjas.
‘En wat is er met jou aan de hand?’ zei de man.
‘Ik kijk tv,’ zei ze zonder hem aan te kijken.
‘Het lukt je niet hè?’ zei de man. ‘Ik zie het wel hoor. Het lukt je niet.’
Ze zei niks. Langzaam stond de man op van tafel. ‘Het gaat wel weer over. Vergeet niet dat alles altijd over gaat.’
Met zware passen liep hij naar de voordeur. Hij keek niet om, maar zij keek hem wel na.
Ze verzamelde de batterijen van onder de bank, zette de afstandsbediening weer in elkaar en de tv uit. Toen ze opstond, voelde ze zich lichter.
Onder de douche neuriede ze een liedje uit haar jeugd en toen haar gezin weer binnenkwam, zei ze: ‘Wat fijn dat jullie er weer zijn,’ en ze meende elk woord omdat ze wist dat het over zou gaan.
27-12-2018
27-12-2018
Het deeg was gekneed, alles was volgens plan, volgens recept gegaan. Maar sinds de bakker de prestigieuze prijs voor de beste krentenbol had gewonnen was niets meer hetzelfde.
De eerste dagen was hij van trots vervuld, nam hij met blozende wangen de prijs, de bloemen, de felicitaties in ontvangst. Hij kwam op de radio, werd door de lokale krant geïnterviewd en mocht gastjurylid zijn bij een kookprogramma. De etalageruit van zijn bakkerij kreeg een gouden plakkaat met daarop in sierlijke letters ‘Beste krentenbollen van het jaar’. Voor een bakker de grootste eer, voor een bakker viel er niets meer te wensen.
En misschien was precies dat het probleem geworden, nu prijsuitreiking weken geleden was, nu de aandacht weer naar het alledaagse ging. Vaste klanten begonnen er niet meer over, nieuwe klanten wisten er niet van. Er waren inmiddels zelfs weer onvriendelijke, gehaaste mensen in zijn zaak geweest. Deftige mensen met geld, haast en ongelofelijke behoefte aan zes verse ciabattabroden. Mensen die luid zuchtten wanneer ze het te lang vonden duren. Vroeger had hij zich er niets van aangetrokken, moest hij erom lachen, maar nu voelde het als een aantasting, als een kwade echo uit het verleden.
Zondags ontbeet de bakker altijd samen met zijn vrouw, het was de enige dag waarop hij kon uitslapen. Zijn vrouw perste sinaasappels uit en bakte eieren, die ze op geroosterd casinobrood aten. Ze waren vijfendertig jaar getrouwd en aten dit zondagse ontbijt al net zolang.
De eerste zondag na de prijsuitreiking kwam de bakker naar beneden, in zijn badjas, slippers aan zijn voeten. Normaal gesproken rook hij de geur van de gebakken eieren al halverwege de hal, maar deze dag was het een andere, zoetige lucht die hem tegemoet kwam. Verontrust beende hij de keuken in, waar zijn vrouw met een lach op haar gezicht op de tafel wees. Daar stond een schaal vol exotisch fruit dat in stukjes gesneden was, op het bord neergelegd in de vorm van een grote bloem. Verder was er yoghurt, en stond er een broodmandje met crackers op tafel. Op een glazen bordje had ze kaas en ham gelegd.
Met grote ogen keek de bakker naar het stilleven. ‘Ik dacht- vandaag is natuurlijk niet zomaar een zondag,’ stamelde ze, verlegen haast. Met moeite maakte de bakker een glimlach. ‘Dat is ook zo,’ zei hij, ‘maar volgende week doen we het gewoon weer als altijd.’
Daarna had hij met lange tanden gegeten van het ontbijtje, dat hem met elke hap meer en meer deed denken aan wat het niet was.
Met elke hap verlangde hij meer naar vroeger, naar twee weken geleden, naar alles voor de wedstrijd, voor het plakkaat, voor het gedoe van handenschudden, obligate praatjes, herkend worden in de supermarkt.
Geen enkele krentenbol was meer zo goed geworden als voor die tijd, geen deeg had de perfecte substantie. Maar niemand die het opmerkte, dag in dag uit bleven de klanten maar komen. Een bakkerij in een naburig dorp ging failliet, een deel van hun klandizie had de overstap al gemaakt, en nu stonden ze allemaal in zijn zaak. Hij wist dat hij dankbaar moest zijn, trots en vrolijk- dat deze kans een grote was, dat enige weg vanaf nu verder omhoog zou gaan, mits hij niet al te stomme dingen zou doen.
Op een dag zou er misschien wel zoveel succes zijn dat hij en zijn vrouw hun appartement boven de zaak zouden kunnen opknappen of misschien zelfs verruilen voor iets anders, nieuwers. Iets waarvan mensen dan zouden zeggen: met oog op de toekomst. En daarmee zouden ze dan op vriendelijke wijze laten zien dat ze meedachten, terwijl ze in werkelijkheid aan het fantaseren waren over de dag waarop de bakker en zijn vrouw niet meer fit genoeg waren om zelf een trap op te lopen, in een hoge badkuip te stappen, de tuin te onderhouden.
Het was alsof de wereld hem toefluisterde dat hij nu zijn hoogtepunt aan het beleven was, dat de tijd van klimmen voorbij was, dat hij nu met waardigheid een bakker mocht zijn en blijven- maar wel als publiek eigendom. Want een bakker is van iedereen, kan niemand weigeren, niet zomaar drop gaan verkopen of boekhouder worden. Een man van iedereen, stevig vastgespijkerd in het kooitje dat anderen voor hem hadden gemaakt en waar hij onnozel in was gelopen.
Na dagen van stil gesomber besloot hij zich voortaan te verbergen. Niet langer stond hij zelf in de zaak, niet langer kwam hij buiten voor anderen. Hij bleef thuis en verborgen achter de schermen, tussen de zakken meel en kneedmachines. Om de geluiden uit de winkel te dempen, speelde hij enkel opera’s die hij na verloop van tijd luidkeels meezong.
Zo werd zijn faam werkelijk groot- ‘De onzichtbare bakker met het beste brood’, kopte de meest gelezen krant van het land. Maar over dat soort dingen hoefde hij zich niet langer druk te maken, al knedend achterin zijn bakkerij.
31-08-2018
31-08-2018
Het was een ludiek ideetje geweest, maar nu werkten ze met z’n tienen, fulltime. De mannen hadden inmiddels elk drie kostuums, twee paar nette schoenen, en twee lange regenjassen in hun bezit. De vrouwen hadden zedelijke jurken voor elk seizoen, drie paar schoenen met verschillende hakhoogtes, twee mantels en een broekpak als dat gewenst was. Op aanvraag was meer mogelijk, hoeden bijvoorbeeld, of juist een kleurrijker kostuum.
In de kroeg waren ze tot de bedrijfsnaam ‘Het afscheidscomité’ gekomen. Het comité was in te huren voor crematies en begrafenissen, als zaalvulling. Meestal werden ze ingeschakeld door families die vreesden voor gezichtsverlies, die een goed gevulde zaal wilden hebben bij het afscheid van hun naasten. Een keer was het zelfs zo dat ze een boeking hadden voor een afscheidscomité van vijftig man. Gelukkig deden veel van hen aan teamsporten en konden ze zo aan genoeg rouwenden komen. Soms werd het comité geboekt door stervenden die bang waren voor een lege zaal.
Deze donderdag sprak Stijn, de vertegenwoordiger van het afscheidscomité met een man die spoedig zou sterven. Hoewel de gesprekken nooit makkelijk zouden worden voor Stijn, merkte hij wel dat ervaring het geheel een stuk eenvoudiger maakte.
In een klein huisje in het centrum werd hij ontvangen door huishoudster van de man die nu halverwege de 80 was. De huishoudster gebaarde dat Stijn de woonkamer mocht betreden en ging discreet koffie zetten in het keukentje dat achter de woonkamer zat.
De kamer was tot de nok gevuld met boeken, schilderijen, kattenbeelden en vetplanten in roestbruine potten. Voor de ramen hing vergeelde vitrage, op de grond lagen meerdere Perzische tapijten, die elkaar overlapten. In het midden van de kamer stond een bed waarin een oude man in een gestreepte pyjama half rechtop zat, gesteund door kussens in zijn rug. Op het tafeltje naast zijn bed stond een glazen asbak waar een pijp in lag.
Stijn stak zijn hand uit en was verrast door de fermheid van de handdruk van de man die zich met raspende stem als Rudolf voorstelde.
De koffie was klaar, na het eerste kopje zou Stijn de vragenlijst pakken om de praktische zaken door te spreken. Meestal duurden de gesprekken zo’n anderhalf uur, niet door de grote hoeveelheid conversatie maar door de traagheid die de mensen al langzaam aan het ondertrekken was.
‘Ik weet precies wat ik wil,’ begon de oude man toen. ‘Het gaat me niet om zaalvulling, er komen genoeg mensen. Vroeger kende ik iedereen, had ik de mooiste vrouwen, beste feestjes. De beste mensen zijn al dood, want zo gaat dat. De beste gaan eerst. Maar er zijn nog genoeg anderen, twee ex-vrouwen, vier kinderen, een handvol kleinkinderen. Oud-medewerkers, buren…Ik wil ze graag een onvergetelijk afscheid geven.’
‘Wat bedoelt u precies?’ vroeg Stijn terwijl hij probeerde in te schatten hoeveel mensen er voor deze klus zouden worden geboekt.
‘Ze doen allemaal hun best, maar weet je wat het is: Hun saaiheid is niet te verdragen. Ze hebben normale banen, als adviseur, makelaar, analist, weet ik hoe het allemaal heet. Maar de saaiheid, de middelmatigheid- ik kan niet wachten dood te zijn.’
‘Maar hoe ziet u de rol van het afscheidscomité precies?’ vroeg Stijn die lastig van zijn stuk te krijgen was en met zijn hoofd al bij de Tinderdate van die avond was.
‘Ik wil dat jullie gedurende de ceremonie verschillende dingen doen. Ik heb het volgende bedacht: een stel moet vreselijke ruzie krijgen en de zaal oververhit verlaten. Ik wil vier mensen met een beestachtige kater. Zij moeten op de tweede rij, net achter mijn schoondochters. Ik wil dat ze nog ruiken naar de avond ervoor, een avond die ik uiteraard ook zal bekostigen. Ik wil een kleine dikke man in pak die zijn sigaar niet dooft, onder geen enkele omstandigheid. Ik wil twee vrouwen in obsceen korte jurken en een vrouw die zwanger is.’
‘Een vrouw die zwanger is?’
‘Het maakt me niet uit of het echt is of niet, maar halverwege het religieuze gedeelte moet ze naar voren stommelen, naar mij in de kist. Ik wil dat ze roept dat het kind van mij is.’
‘Maar…’
‘En tot slot wil ik dat er wordt gezongen bij de koffie achteraf. Oude zeemanslieden. Dat moeten vier heren doen. Het liefst zwarte heren in maatpakken.’
Het was stil in de kamer en Stijn keek vertwijfeld naar zijn aantekeningen.
‘Waarom wilt u dit precies?’
‘Het is het allerlaatste wat ik voor ze kan betekenen. Ze zijn al dood- maar weten het niet. Mijn begrafenis gaat een onvergetelijke dag zijn in hun grauwe bestaan. Ik zou ook willen dat het anders was, maar dit is het grootste geschenk dat ik ze kan geven.’
Zes weken later was het zover. Het afscheidscomité speelde een onvergetelijke show, de gasten waren overrompeld, boos, verdrietig en gelaten. De oude man had gelijk, zoiets hadden ze nog nooit gezien. Wat hij niet had voorzien, was het razende tempo waarmee zij terug gleden in hun eigen leventjes, normale bestaan. Ze waren niet meer te redden, kortom.
Voor de medewerkers van het afscheidscomité lag het anders. Vanaf nu dachten ze bij elke normale plechtigheid aan die ene klus waar ze de boel op stelten hadden mogen zetten. Met elke gefabriceerde traan die ze in een bedompt crematorium lieten vloeien, dachten ze aan de excentrieke oude man. Dachten ze aan wat hij wilde achterlaten.
En voor ze het wisten, huilden ze echte tranen, want zij hadden geleerd was missen was.
06-07-2018
06-07-2018
De man zat met zijn handen in zijn schoot in de wachtkamer van de huisarts. Hij was geheel in het zwart gekleed, veel te donker, veel te warm voor de tijd van het jaar. Maar dingen als jaargetijden, zonneschijn of regen vielen hem allang niet meer op. Het grootste deel van zijn dag speelde zich af in zijn hoofd.
Hij was slank, slanker dan ooit. Zijn hoekige schouders staken uit als scherpe punten onder de zachte kasjmieren trui die hij in beter tijden had gekocht. Veel tijden die hij had gekend vielen in die categorie. Langzaam was hij weggegleden, kopje onder geraakt. Zijn ogen die ooit zo helderblauw waren dat hij alles voor elkaar wist te krijgen bij docenten, vrouwen, onderhandelingen, die ogen waren troebel geworden.
Tegenover hem zat een oudere dame de longen uit haar lijf te hoesten, naast hem een vrouw met een jong kind dat hem met grote ogen aanstaarde. Een jongen van een jaar of 16 hing onderuit op een stoel in de hoek van de wachtkamer, terwijl het gebons uit zijn koptelefoon de wachtkamer vulde. De man merkte niks van dit alles.
De huisarts kwam de wachtkamer in en vroeg hem om mee te komen. Ze zagen elkaar steeds vaker, de huisarts en hij. Qua leeftijd scheelden ze een jaar of drie, maar waar de huisarts een uiterlijk van riant leven, tweede huizen, wijnkelders en zon op het terras had, leek de man met de dag een beetje meer te verdwijnen.
‘Zo Maurice, wat brengt je hier vandaag?’ zei de huisarts terwijl hij bezorgd zijn patiënt opnam. De man keek naar zijn handen, draaide ze langzaam om, bestudeerde zijn vingers alsof hij ze vandaag voor het eerst zag. Daarna zuchtte hij diep, schraapte zijn keel en sprak hij vermoeid tegen de huisarts.
‘Wat mij hier brengt vandaag? Wat brengt jou hier vandaag? Dat is wat ik me afvraag.’
‘Heb je nog nagedacht over medicatie?’ zei de huisarts met zijn ogen op het computerscherm waarop het patiëntendossier maar niet wilde openen.
‘Over alles heb ik nagedacht. Nadenken is het probleem niet. Nouja, niet bij mij in elk geval. Verder is het wel een probleem, overal, bij iedereen. Daarom kom ik vragen of je mij ook dommer kunt maken.’
‘Pardon?’
‘Ik kan het niet meer aan, de onzin, de prietpraat. Maar ik begrijp heus wel dat het niet veranderen zal. Alles, iedereen wordt dommer. Ik wil leren praten over ehm, over, over, over dingen waar men zo over praat. Ik weet niet waarover maar daarover dus. Ze hebben het er maar druk mee en ik, ik kan er niet aan meedoen.’
‘Heb je vrienden waar je mee kunt praten?’ zei de huisarts terwijl hij de computer herstartte. Hij moest niet vergeten een restaurant te reserveren voor vanavond.
‘Ik smeek je, maak me dommer,’ zei de man, die ineens een wanhopige indruk maakte.
‘Zoiets is onmogelijk, bovendien is dat niet wat u nodig heeft. U heeft duidelijk behoefte aan sociale contacten, structuur, afleiding…’
‘Je laat me in de steek,’ zei de man. ‘Ook jij laat me in de steek.’
Hij stond op en liep de spreekkamer uit, eerst met wankele passen, daarna met ferme tred, alsof zijn zelfvertrouwen met elke stap groeide. Maar eenmaal buiten voelde hij zich weer leeglopen.
Hij keek op zijn telefoon waarop geen berichten, geen telefoontjes waren binnengekomen. Tegenwoordig hoefde hij het ding slechts eens in de paar dagen te laden. Net als vroeger. Toch was het niet als vroeger, niks niet.
Daarna liep hij naar huis terwijl hij dacht aan zijn ex-vriendin die nu in een rijtjeshuis was gaan wonen met een man die consultant was. Hij was te moe haar iets toe te wensen.
07-06-2018
07-06-2018
De schrijver zit op een bankje aan het plein met de mooie bomen. Hij draagt zijn rode sjaal, een colbert, schoenen waarmee hij met gemak de hele stad kan doorkruisen.
Hij kijkt naar de kinderen die achter een bal aanrennen, naar de gehaaste moeders die op wiebelige schoenen voort proberen te maken achter grote kinderwagens. Hij kijkt naar mannen in pakken die telefonerend voorbij snellen. Hij kijkt naar de oude bewoners van de buurt die met afhangende schouders plastic tassen van de goedkope supermarkt meezeulen naar hun huisjes waar projectontwikkelaars als gieren op azen.
Het meeste van zijn leven speelt zich af in zijn hoofd, zo weet hij. In interviews legt hij het ontelbaar vaak opnieuw uit. Dat hij een geboren toeschouwer is, niet gemaakt om werkelijk deel te nemen, niet gemaakt om haantje de voorste te zijn- niet gemaakt om zijn vader op te volgen.
Acute situaties zijn niet aan hem besteed, goddank rolt de bal van de kinderen geen moment in zijn richting. Het zou verraden dat hij niet geschikt is voor enige vorm van publieksinteractie, dat hij zou schrikken, houterig en onhandig de bal zou terugschieten. En wanneer hij dan weer zou plaatsnemen, zou hij moeten zoeken naar waar hij was gebleven in zijn hoofd.
De bladeren aan de bomen ruisen zachtjes en het het feit dat hij het opmerkt, bevestigt voor hem maar weer eens dat hij een echte schrijver is. Een kunstenaar, een artiest.
Maar in de nacht kijkt hij met open ogen naar het plafond terwijl zijn vrouw met langzame diepe teugen ademhaalt, met een vanzelfsprekendheid die hem ontzag inboezemt.
Hij denkt na over het personage dat hij geworden is. Hij denkt na over eigenschappen, vormen en eigenaardigheden die hij zou kunnen toevoegen aan zichzelf. Een uitgewerkt personage te zijn in het verhaal waar hij maar geen vat op kan krijgen. Hij voelt zich een bedrieger, een leugenaar soms. Te leven zonder plot, te weten dat de informatie altijd in de verkeerde volgorde komt, het maakt hem moe en somber. Zelfs in zijn eigen verhaal lukt het niet de held te zijn, enkel de rol van gedistingeerde heer is hem gaan passen als een kostuum waar hij zich buiten zijn eigen kringen voor schaamt.
Op weg naar huis raast de wereld langs hem heen. Scooters met lauwe pizza’s in de bagagebox scheuren voorbij, groepen dronken Britten vernederen hun vriend die gaat trouwen, een oude hond loopt leeg op de rand van de stoep.
Hij gaat zijn woning in. De sleutels, de deur die langzaam opent, de plek waar hij zijn sjaal hangt, het zijn stappen van een vaste choreografie. De schoenen gaan uit, de pantoffels aan. Het huis ruikt zoals de bedoeling, ruikt zoals altijd.
Zijn vrouw staat in de keuken, ze leest de krant op het aanrecht, een gewoonte die ze heeft, een gewoonte die hij niet had kunnen bedenken. Onbekommerd is ze een mens met eigenaardigheden, een mens met eigen gewoontes. In haar hoofd geen ruimte om dit te bevragen, maar enkel opgestroopte mouwen, boodschappenlijstjes, verjaardagen, verse bloemen op de keukentafel. Ze heeft soep gemaakt, zegt ze. Het moet alleen nog even worden opgewarmd. En of het een fijne wandeling was.
Hij zegt dat het fijn was, maar voor zulk soort antwoorden zijn ze te lang samen. ‘Heb je het weer?’ Vraagt ze.
Hij knikt en kijkt hoe ze de krant sluit, het fornuis aanzet, een glas water voor hem vult. Ze gebaart hem te gaan zitten aan de keukentafel en zet een kom soep voor hem neer.
‘Voorzichtig’, zegt ze, ‘het is heet’.
En met elke hap hete soep die hij eet, terwijl haar ogen op hem gericht zijn, voelt hij zich meer en meer gestalte krijgen. Zelfs al heeft hij geen kennis van het naderende plot, zelfs al is zijn vrouw geen schrijver.
28-04-2018
28-04-2018
Miki stond voor de spiegel in de hotelbadkamer haar haren te borstelen. Ze zag er somber uit, somber voor iemand die op vakantie was met haar lief. Hij lag op het bed en was een of ander spelletje op zijn telefoon te doen. Daar zou je iets van kunnen vinden, maar wie een man onder de veertig wil daten, kan beter kiezen voor glimlachend wegkijken.
Straks zouden ze een dagtripje gaan maken, een tripje naar een pretpark, om precies te zijn. Als kind huilde Miki altijd op de kermis, als puber kwam ze haast om van de stress van de achtbaanparken en als volwassene had ze de parken altijd weten te vermijden. Maar soms doe je iets voor een ander. Dat is wat mensen doen.
Laatst sprak ze erover met haar vriendin Grace, de meest besliste van haar vriendenkring. Het leek altijd of Grace een gebruiksaanwijzing, een uitleg van had gekregen van hoe de dingen gaan, hoe ze werken, hoe succesvol te zijn. Grace had net haar sigaret opgestoken op het terras waar ze als enigen waren neergestreken, onder de luifel, onder een warmtelampje. Het was een zondagmiddag en het miezerde. De tegenzin van de mensen om morgen weer op te moeten staan, werken, was voelbaar.
Grace had gezegd dat zij in haar leven alles zou doen voor de liefde. Het had Miki indrukwekkend in de oren geklonken, maar toen ze ging doorvragen, bleek er op het ‘alles’ van Grace nogal wat af te dingen. Het kwam neer op het volgende: Voor de liefde doe je alles. Alles, op de manier waarop volwassenen het bedoelen. Dus niet met bloedvergieten en akeligheden, maar ‘alles’ op de manier van zo nu en dan rekening houden met de ander, attent zijn, geduldig. Maar vooral op een manier die niet al teveel impact zou hebben op het eigen leven. Want je kunt pas houden van een ander wanneer je van jezelf houdt, volgens Oprah en allerhande thuisstudie-therapeuten. Dus wanneer iemand zegt: voor de liefde doe je alles, is dat meestal op de ketchup in plaats van mayo-manier. Dat klinkt misschien als inzetten op futiliteiten, maar is het dagelijks leven niet vooral zoiets?
Daarna dronken ze nog een portje om het af te leren en twee dagen later vertrok Miki op reis.
‘Ben je klaar? De taxi is er.’ Miki legde haar borstel neer en liep de kamer in, waar haar lief al klaarstond met zijn rugtas op. Zwijgend gingen ze naar beneden. Het busje van het park was precies op tijd, alles was perfect geregeld. Zwijgend keek ze uit het raam, zag de stad voorbij glijden terwijl haar lief zijn hand op haar knie legde.
Ze waren vroeg, de wachttijd voor de ingang duurde kort. Er stonden gewone mensen in de rij. Gezinnen, vriendinnen, kinderen, pubers. Gewone mensen die net als zij, een gewoon stel waren, een stel dat gewoon een dagje uit ging. Want dat is wat mensen doen, ze gaan dagjes uit.
Het park zag eruit als een stad in een tekenfilm. De straten waren schoon, er waren bloembakken vol bloeiende bloemen, er waren perfect symmetrische bomen, er waren restaurants, winkeltjes, bootjes op een meer. En daartussenin waren de achtbanen, treintjes, attracties met wachtrijen tot 240 minuten.
Overal klonk opgewekte muziek en servicemededelingen in een taal die Miki niet verstond. De mensen die er buiten nog zo gewoon uit hadden gezien, waren inmiddels opgeleukt met allerhande accessoires die ze uit het niets tevoorschijn hadden getoverd.
Brillen, gekleurde t-shirts, gekke haarbanden, mutsen, tassen, popcornbekers die je om je nek kon hangen en pluche handschoenen in de vorm van berenklauwen waren onderdeel van het straatbeeld geworden.
Het personeel in het park liet continu zijn tanden zien in een klantvriendelijke lach met dode ogen. Zo leidden zij de boel in goede banen, vormden ze perfecte rijen van het gehoorzame publiek. Rijen voor attracties, rijen voor foto’s met mensen in pluche kostuums, rijen voor de popcornbekers in de vorm van een robot, rijen voor de toiletten.
In deze wereld was alles te koop voor de hoogste prijs, die mensen gedachteloos betaalden. Want wat was 25 euro voor een bak popcorn nou helemaal? Deze wereld hing aan elkaar van kleur, muziek en vrolijkheid. Een fanfareband trok door het park, met een zwerm van danseressen eromheen die ook een krampende lach toonden in hun blauwe glitterpakken.
Miki probeerde contact te maken met haar lief, met andere mensen in het park, met wie er ook maar zou bestaan voor een blik van verstandhouding. Maar iedereen leek te druk te zijn met genieten, met plezier maken, met selfies nemen, ijsjes eten.
Na een uur wachten in de brandende zon, gingen ze dan de eerste attractie in. Ze namen plaats in een soort kolenmijntreintje dat door een magische wereld reed, langs allerlei beelden, vogels, geluiden, een paar schrikelementen en een grote versnelling van het tempo aan het einde maakte de rit compleet.
Toen de stang van hun treinstel omhoog ging, knapte er iets in Miki’s hoofd. Ze begon te schreeuwen tegen haar lief, gooide haar tas uit het treintje en siste naar de kinderen die haar passeerden. Ze werd discreet aan de arm naar buiten gebracht door twee medewerkers die nog steeds bleven lachen.
Het gebeurde wel vaker, vertelde de manager. Dat mensen overweldigd waren door de schoonheid, door de grootsheid van het park. Het is even wennen om in een droomwereld te leven, voegde hij eraan toe. Ze knikte, deed alsof dat precies de lading dekte. Toen kreeg ze een blauw softijsje dat ze voor de helft opat.
‘Ik wist niet dat je het zo erg zou vinden,’ stamelde haar lief. ‘Ik ben gewoon niet geschikt voor zoveel leuks,’ antwoordde ze beteuterd.
De zon was inmiddels gestaakt met schijnen en Miki begon het koud te krijgen. ‘Koop anders even een trui ofzo, dan heb je wat te doen wanneer ik in de Magic Amazing Superride zit,’ zei haar lief, die ook alles voor de liefde deed, maar niet zou stoppen met genieten van deze dag, niet zou vertrekken voor sluit.
Ze knikte en liep verdwaasd door de winkeltjes, waar hele gezinnen in de schappen stonden te graaien, op zoek naar souvenirs om deze dag extra onvergetelijk te maken.
Het enige warme kledingstuk was een pluche vest met berenoren aan de capuchon en een bol staartje aan de achterkant. Ze kocht het vest en nam plaats op een bankje vlakbij de rozentuin waar acrobaten als stukjes elastiek rondschoten.
Anderhalf uur later kwam haar lief terug, zijn ogen schitterden. ‘De beste achtbaan ooit,’ zei hij. En waarschijnlijk had hij gelijk.
18-03-2018
18-03-2018
Een band plakken, zoiets leerden de kinderen tegenwoordig niet meer. Ze leerden computercodes schrijven, ze leerden objecten printen in 3d, ze leerden filmpjes van zichzelf te maken. Ze leerden Chinees vanaf hun tiende, en een bedrijf opzetten op hun veertiende. Maar een band plakken, zoiets leerden ze niet.
Hij kon het gedachteloos, als een kalm ritueel met stappen die elkaar als vanzelfsprekend opvolgden, als in een dans, als op die favoriete cd waarvan je onbewust al weet welk nummer zal volgen. Maar cd’s bestaan ook al bijna niet meer.
Gehurkt zat de man op een krukje met drie poten bij het teiltje, terwijl hij centimeter voor centimeter de binnenband onder water liet glijden om te zien wanneer het ding naar lucht zou happen als een peuter die kroos niet weet te onderscheiden van gras.
De man was op tweederde van de band en nog steeds was er geen belletje ontstaan in het water. Zoiets kon gebeuren. Het was niet gebruikelijk, maar gebeuren kon het. Langzaam verschoof hij de binnenband weer een stukje.
Op driekwart had hij het lek nog steeds niet gevonden. Zijn aandacht werd scherper, het kon nu elk moment gebeuren, het moest wel. Het zou wat zijn als het lek precies in de laatste centimeter van de band zou zitten, bedacht hij hoofdschuddend.
Maar het lek liet zich niet vinden. Beduusd liet de man de binnenband nog eens door zijn handen gaan. Had hij werkelijk elke centimeter gehad? Nooit eerder was dit hem overkomen. Hij krabde op zijn hoofd en besloot toen om eerst maar eens een goede kop koffie te drinken en zich daarna verder te verdiepen in dit mysterie.
Hij zette de koffie zoals hij altijd deed, en was opgelucht te merken dat dit nog wel ging zoals hij gewend was. Want zoiets als met de band, dat was zo vreemd, zo onverwacht, dat het leek dat vanaf nu alles mogelijk was. En niet op de manier die ze in de reclames op tv lieten zien, van stralende mensen die lachend over stranden renden, op feestjes waren, op bergtoppen nadachten over de apps die ze gingen ontwikkelen. Nee, het voelde of de deur naar donkerte, naar ongewenste verrassingen was opengezet. Alsof zijn leven uit los zand leek te bestaan of misschien zelfs enkel uit losse flarden in zijn hoofd.
Het was in elk geval duidelijk dat de informatie die hij had, lang niet toereikend was.
Na de koffie keerde hij terug naar de garage waar de fiets en het teiltje met de bandenplakset waren achtergebleven als een decor van een filmscène waar iemand uit weggevlucht was.
Hij nam opnieuw plaats op het houten krukje, begon opnieuw de binnenband centimeter voor centimeter door te nemen. Het water was kouder, binnen in de garage was het ook donkerder geworden, de avond begon te vallen. Het beetje licht uit de zijramen maakte kennelijk meer verschil dan hij had gedacht en ook deze constatering gaf een gevoel van onrust dat hij niet kende.
Het inspecteren verliep nog langzamer dan de eerste keer. Niet omdat hij onnauwkeurig had gewerkt, maar omdat hij niet kon denken aan een scenario waarin het lek weer niet tevoorschijn zou komen. Zijn gedachten, de omgevingsgeluiden, alles leek te verstommen in de zoektocht die volgde. Als in een tunnel bestudeerde hij de binnenband, alsof het als enige object overgebleven was uit een eerdere beschaving.
De deur van de garage ging open, zijn vrouw stond in de opening. Haar lippen bewogen maar horen deed hij het niet. ‘Kom je eten?’ herhaalde ze terwijl ze over haar bovenarmen wreef. ‘Het is stervenskoud hier, waarom zet je de verwarming niet aan?’
‘Ik kom eraan,’ klonk uit zijn mond, woorden die gepast waren, woorden die hij niet zelf gekozen had, niet bewust. Maar wat viel er nog te zeggen over bewustzijn, over waarheid, over wilskracht. Ook in het laatste deel van de band had hij geen lek gevonden.
Stram bewoog hij zich naar de deur en ging hij naar binnen, waar het licht warm oranje was, er muziek klonk en de geur van gebakken champignons hem tegemoet kwam. De tafel was gedekt, de hond lag te slapen in zijn mandje.
De man schonk twee glazen rode wijn in, zijn vrouw kwam aangelopen met twee borden pasta. Alles was goed, de muziek, het eten, zijn gezelschap. Van niks had hij meer kunnen verlangen, verwachten. Toch knaagde het stilleven in de garage aan hem. Alsof de echte wereld daar stond, hij nu in een parallelle wereld liep, die beter leek, maar minder waarachtig was.
Ze converseerden, aten, maakten een grapje. Hoewel hij dacht dat hij zich natuurlijk gedroeg, merkte zijn vrouw meteen de verandering die in hem gaande was.
‘Wat is het? Wat zit je dwars?’
Het duurde even voor hij het zwijgen kon doorbreken. Ze hadden samen voor hetere vuren gestaan, dingen meegemaakt, avonturen beleefd. Hij was de held in de meeste van haar verhalen en nu zat hij hier te tobben over een fietsband. Hij dacht aan alternatieve antwoorden, verklaringen voor zijn gedrag, maar kwam tot niks.
‘Ik kan het lek niet vinden,’ zei hij daarom maar.
‘Het lek?’
‘In mijn voorwiel. Ik kan het niet vinden. Ben al twee keer helemaal rondgegaan.’
‘Maar je band was toch plat?’
‘Ja, daarom ben ik hem aan het plakken,’ zei kribbiger dan hij bedoelde.
‘Nouja, als je het niet kunt, dan breng je hem toch gewoon naar de fietsenmaker?’ zei zijn vrouw, met zoveel goedheid dat hij de schaal met salade wel tegen de muur kon smijten.
‘Ik denk niet dat je het begrijpt,’ zei hij in plaats daarvan.
‘Dat zou heel goed kunnen,’ zei ze en ze verzamelde de borden. ‘Wil je koffie?’
‘Nee,’ zei hij, ook al had hij de laatste twintig jaar altijd ‘ja’ gezegd op deze vraag.
‘Doe niet zo kinderachtig,’ zei ze en hij wist dat ze gelijk had, maar ook dat hij het nooit zou kunnen toegeven.
Na de koffie stond hij op van tafel.
‘Ik ga nog een keertje kijken,’ zei hij.
Zijn vrouw zat in haar hoekje op de bank, zijn stoel was leeg, leek hem ook vertwijfeld aan te kijken.
‘Een fietsenmaker kost 15 euro,’ zei ze verveeld.
Maar dat het daar niks mee te maken had, kon hij onmogelijk uitleggen.
13-01-2018
13-01-2018
De eerste keer dat het gebeurde, dacht ik dat ik het me verbeeldde. Ik stond in een boekenwinkel, een winkel met vaste klanten, een winkel met literatuur, met obscure vertalingen, een winkel waarvan mensen bang zijn dat ze binnenkort niet meer zullen bestaan. Een winkel die moet blijven bestaan, niet alleen omdat de eigenaar zijn vaste klanten kende, maar omdat status een steeds ingewikkelder concept geworden was. Dure woningen, merkkleding of eten in mooie restaurants… vechtsporters, hiphopartiesten en allerhande geteisem wist de weg naar deze ouderwetse statusmarkeringen te vinden. Deze boekhandel belichaamde het idee van elite, van veiligheid, van een oude wereld die misschien aan het krimpen was, maar zeker niet verdwenen.
Ik bladerde wat door een fotoboek waar ik geen geld voor had, bekeek de nieuwste aanwinsten, liep door richting de tafel met afgeprijsde boeken. Dat waren de boeken die voor mij bedoeld waren. Geen schande op deze plek, want voor arme creatieven hadden ze veel begrip.
Vlak voor ik de armoetafel bereikte, viel het stil. Alsof ik ineens onder water liep, het verdwijnen van geluid als intense herrie. De zachte pianomuziek was weg, het gesprek van twee klanten was weg, het geluid van de verkoper die aan het bellen was, viel weg. Iedereen stond stil, als ware de winkel een wassenbeeldenmuseum. Alleen ik kon nog bewegen, kijken, bladeren. De situatie duurde een seconde of tien, vijftien hooguit. Daarna ging alles verder. Ik probeerde contact te maken met iemand, wilde vragen wat er gebeurde. Maar de wereld leek onaangedaan en ik een eenzame gekkin.
Omdat het verlies van mijn mentale gezondheid altijd op de loer lijkt te liggen, als een vieze kerel in een bar, wachtend op een laveloze vrouw, besloot ik het incident in de boekhandel te vergeten. Het was me bijna gelukt, totdat ik mijn haren liet knippen bij mijn vaste kapper.
Alles verliep volgens plan.
We spraken over vakantieplannen, ik kreeg nekpijn van het haren wassen, ik kreeg een glas thee die te sterk werd doordat ik het zakje er niet op tijd uit kon halen. Op de cape en op de vloer om me heen, lagen natte punten haar die door een mokkende stagiaire werden weggeveegd. Toen pakte de kapper de föhn, om zo een kapsel te maken dat ik nooit meer zo zou hebben, nooit meer na de dag van het knippen. De warme wind waaide in mijn gezicht dat donkerroze aan het worden was van de hitte, en mijn kapper stelde me net een vraag die ik niet kon verstaan door de herrie.
Het geluid viel weg. De föhn was uit, de kranen liepen niet meer, het geklets was voorbij, de radio verdwenen. Ik keek om me heen. Iedereen stond stil, het was precies als in de boekhandel. ‘Hallo?’ zei ik vertwijfeld, te zacht, te bescheiden. Het moment waarop ik mijn telefoon wilde pakken om het te filmen, om aan anderen te laten zien wat ik had meegemaakt, werd alles weer normaal.
Wederom probeerde ik alles te vergeten, het was immers te vreemd om waar te kunnen zijn.
De derde keer dat het gebeurde, had ik er genoeg van. Ik stond bij een stoplicht te wachten om over te steken, en alles viel weer stil. De tram reed niet verder, de afslaande auto’s stonden stil. De meeuwen hielden op met hun geschreeuw. Toen de tien seconden voorbij waren, sprak ik de dame die naast me stond te wachten, aan.
‘Wat was dat nou, die gekke stilte, die pauze van alles?’ vroeg ik haar, verontwaardigd haast, omdat niemand sjoege gaf.
De dame fronste haar wenkbrauwen en zei: ‘Je bedoelt dat alles even stilstaat?’
‘Ja,’ zei ik, opgelucht dat ze wist waar ik het over had.
‘Dan doen we toch elke dag weleens?’ zei ze.
‘Elke dag? Ik heb het maar een paar keer gezien…’
‘Gezien? Je hebt het gezien? Nou, dat is zeldzaam. Dat hoort niet. Het is de bedoeling dat je eraan meedoet. Iedereen doet mee. Dat is de afspraak.’
‘Meedoen? Maar hoe weet je dat dan? Hoe weet je wanneer?’
‘Nouja, dat wéét je. Zoals je weet dat je water moet drinken wanneer je dorst hebt. Of niet te dicht bij vuur moet komen…Je weet het gewoon.’
‘Instinct?’ vroeg ik, haast radeloos nu.
‘Noem het wat je wilt,’ zei de dame verveeld.
Het stoplicht sprong op groen en zwijgend liepen we naar de overkant. Ik had nog wel duizend vragen, maar wist niet waar te beginnen, bij wie. Hierna maakte ik geen pauzes meer mee. Of misschien wel, deed mijn instinct eindelijk zijn werk.
29-12-2017
29-12-2017
Halverwege mijn fietstocht breekt de hemel in twee en besluit ik te schuilen in een café. Drijfnat open ik de deur van de plek waar ik al honderden keren voorbij fietste, maar nooit naar binnen ging.
Het is een café waarvan er zoveel bestaan, dat ik het lijkt of ik er al eerder ben geweest. Een niet al te grote ruimte met een witgeverfde vloer, betonnen details, hangplanten, houten kistjes als tafel. Het is een goedgelukte plek, gemaakt voor mensen zoals ik. Mensen die veel zwarte kleren dragen en een beetje tobberig uit de ogen kijken. Mensen die drie euro vijftig betalen voor een kopje water met drie schrijven gember erin. Niet omdat ze zo rijk zijn, maar omdat de situatie nu eenmaal zo is.
Het verveelde meisje achter de bar geeft me de thee en ik ga in de hoek van de ruimte zitten op het rotan stoeltje, naast de grote plant. Op het gammele tafeltje liggen fotografietijdschriften, waar ik doorheen blader, op zoek naar iets waarvan ik niet weet wat het zal zijn. Ik kijk om me heen.
Aan de leestafel komen steeds meer mensen zitten. Ze lijken elkaar niet te kennen, maar lijken wel een kledingkast te delen. Een kast vol grote jassen, hoogwaterbroeken, mannenschoenen, rugtassen, geen make-up.
De tafel wordt aangevoerd door een vrouw van een jaar of dertig in een tuinbroek. Haar haren zijn in een scherpe bob geknipt en ze heeft een meisjesachtig gezicht met grote ogen.
Wanneer de tafel bijna bezet is, loopt ze een rondje langs de andere tafeltjes, vertelt ze vol enthousiasme over wat ze gaan doen. Ik kan het allemaal net niet verstaan, doe dan maar alsof ik het blad aan het lezen ben, zodat ze me kan storen en ik verbaasd op kan kijken.
Sneller dan ik verwachtte, staat ze naast me. ‘Hoi, ik ben Anisae, en bezig met een project. We schrijven goede voornemens voor het volgende jaar. Maar in plaats van alleen, doen we dat met een groepje mensen, zodat we elkaar ook kunnen inspireren.’
Ik probeer adequaat te reageren, maar zoals dat wel vaker gaat met dingen die ik voor het eerst meemaak, lukt het slecht. ‘Doe je mee?’ zegt ze met wat ongeduld in haar stem. Ik knik en loop achter haar aan naar de grote tafel.
‘Hoi,’ zeg ik tegen de andere mensen. Sommige knikken, de meesten zijn bezig met hun telefoon. We krijgen allemaal een velletje papier en een potlood. ‘Zo,’ zegt de leider, ‘schrijf nu je eerste ingevingen op, dan geef ik daarna wat tips om de boel aan te scherpen.’
Iedereen buigt zich vol ijver over het papier. Ik maak een lijstje met doelen zoals ik ze altijd stel. Meer bewegen, beter koken, meer sparen, foto-albums maken van de foto’s op mijn computer. De leider loopt rond de tafel en leest zo nu en dan mee, maar zegt niks.
Dan klapt ze in haar handen en zegt ze: ‘Heel goed allemaal, dan is het nu tijd om je principekwestie te kiezen. Dus iets waar jij voor wilt staan. En maak het concreet, ik kom weleens mensen tegen die beter voor de planeet willen zorgen, maar dat is natuurlijk niet onderscheidend. We wonen allemaal op deze planeet, en er beter voor willen zorgen klinkt gewoon heel abstract. Bedenk waar jij voor op de poster zou willen staan. Welk soort protest jouw unieke imago kan versterken.’
We gaan weer aan de slag.
Ik bekijk mijn goede voornemens nog eens en nog eens. Er komen geen gedachten in mijn hoofd. De leider vangt mijn blik en komt naar me toe. Ze pakt een stoel en gaat naast me zitten.
‘Ik zie dat je het moeilijk hebt,’ zegt ze droogjes. ‘Ik weet niet zo goed,’ begin ik. ‘Wat vind jij belangrijk? Wie wil jij zijn? Wie ben je nu?’ onderbreekt ze me.
Ik begin te stamelen. ‘Ik? Nou, gewoon iemand die aardig is voor de mensen. Niet lullig, maar altijd aardig. En voor de aarde zorgen, ja ook belangrijk… en de dieren…Gewoon, een vredig…’
De leider doet alsof ze moet gapen. ‘Saai, saai, saai! Aan jou hebben we niks. Je zei iets met dieren? Nou, laat dat dan zien! Campagne, opiniestukken, tweets en insta! Meningen, meningen, meningen. Dáár is de wereld op gebouwd en op niks anders! Begrijp je wat ik zeg?’
‘Maar het gaat toch niet over mij persoonlijk…’ ‘Tuurlijk wel! Als jij dat vindt, dan is die mening helemaal van jou, dan stroomt die door je aderen, dan ben jij het boegbeeld, de inspiratie…’
Dan gaat haar telefoon en neemt ze op.
Stilletjes trek ik mijn jas aan en wandel ik naar buiten.
29-10-2017
29-10-2017
Didi was een gewone vrouw met een gewoon leven. Ze had een goede kantoorbaan, een prettige woning en een lieve vriend. Ze woonde in een net huisje niet ver van het centrum van een grote stad.
Op donderdagavond ging ze naar de sportschool, op maandag rende ze een rondje door het park. Op woensdagavond in de oneven weken sprak ze af met een clubje vriendinnen van haar studie. Dat werd nooit laat, want ook haar vriendinnen moesten de volgende dag weer op tijd op. Bovendien wilden ze allemaal acht uur slaap halen. Dan functioneerde je het beste, zo vonden ze.
Er waren meer dingen waar ze het over eens waren. Hoe een leuk ingericht huis eruit zag, bijvoorbeeld. Welke restaurants het bezoeken waard waren, welke boeken het lezen. Wat een leuke grap was, wat lekker gek was en wat ongepast. Soms vroegen mensen of Didi en haar vriendinnen zussen waren, of nichtjes ten minste. Die vraag amuseerde hen. Tegelijkertijd dachten ze allemaal hetzelfde: dat zijzelf dan wel de knapste zou zijn van het stel.
Didi droeg graag kleding van merken uit het middensegment, want dat bleef langer mooi. Ze dronk kruidenthee met een wijze spreuk op het theezakje en in het weekend een glaasje witte wijn. Soms las ze een boek, elke avond keek ze tv.
Soms waren er tegenslagen, soms meevallers. Soms kibbelde ze met haar vriend, meestal was het gezellig. Ze was attent naar vrienden en familie. Elke zes maanden ging ze naar de tandarts, elke zes weken naar de kapper. Afval werd gescheiden en ze stond op voor oude mensen in de bus. Didi leefde kortom, een leven zoals de bedoeling was.
Toch was er recentelijk een bepaalde onrust in haar leven gekomen, en wel in de gedaante van een man die ze nog nooit in het echt had ontmoet. De man was acteur, maar eigenlijk was hij vooral bekend als de mayoman uit een serie reclames voor mayonaise. Ze had de reclames tientallen keren gezien zonder in de war te raken, zelfs zonder de mayo te willen kopen.
Het was begonnen met een interview in een damesblad waarvan ze de inhoud niet meer zou kunnen herhalen en ook de foto’s was ze al praktisch vergeten. Toch was er iets gebeurd, want vanaf dat moment was hij overal waar zij was. Wanneer ze haar boodschappen op de band legde in de supermarkt, keek ze om zich heen om te zien of hij er toevallig ook was. Wanneer ze zich aankleedde, probeerde ze zich voor te stellen wat het mooiste zou passen terwijl ze naast hem zou staan. Wanneer ze in een van haar kookboeken bladerde stelde ze zich voor wat hij lekker zou vinden.
Want dat van die mayoreclame, dat was alleen voor het geld natuurlijk. Het was een man met klasse, een eindeloos diepe ziel, een poëtische geest, een man die geen banale dingen zou zeggen.
In haar hoofd zaten ze lange avonden aan het haardvuur in zijn huis, terwijl ze gesprekken voerden waaruit bleek dat ze zielsverwanten waren. In haar hoofd dronk ze rode wijn in plaats van witte, in haar hoofd was ze een vrouw die hoofden deed omdraaien op straat, een bijzondere verschijning.
De parallelle wereld breidde zich elke dag een beetje verder uit. In haar hoofd waren ze al naar Parijs verhuisd, teruggekomen, hadden ze een zoon gekregen en kwam er nu een geweldige kans in New York op hun pad.
Haar drukke innerlijk bestaan maakte dat ze zowel vrolijker als somberder werd.
Wanneer ze foto’s zag van zichzelf met haar vriend, op een huwelijk ergens op een middelmatige locatie, met eten dat te zout was, dan kon ze haar computer wel uit het raam gooien. Het kon niet zijn dat dit het was, dit leventje, dit gedoetje. Op andere momenten werd ze juist vrolijk wakker na een nacht vol dromen over de mayoman, en bekeek ze kleding voor haar toekomstige leven. Stiekem bereidde ze zich steeds meer voor op het bestaan met de mayoman, ook al wist ze dat het belachelijk was.
Ze durfde aan niemand te vertellen wat er gaande was in haar hoofd. Vriendinnen hadden gezegd dat haar ogen sprankelden, haar haren glanzender leken. Haar vriend had gezegd dat ze emotioneler was dan anders, maar was ook blij met haar verhoogde libido, niet wetend dat zij de mayoman zag wanneer ze haar ogen sloot.
Het was op een regenachtige avond in november dat ze de mayoman in levende lijve zag. Het toeval was een handje geholpen, Didi had uitgebreid onderzocht waar hij woonde, waar hij boodschappen zou doen. Het was flink om, maar niemand hoefde ervan te weten.
Ze baalde van haar outfit die dag, maar het gure weer had haar gedwongen tot het aantrekken van een groot vest en stevige laarzen. De mayoman zelf zag er ook niet al te florissant uit, in een groene parka en met beslagen brillenglazen (een bril die ze nog niet eerder had gezien maar uiteraard meteen charmant vond).
Subtiel achtervolgde ze hem van schap naar schap en uiteindelijk zorgde ze ervoor dat ze precies achter hem in de rij kwam te staan.
Halsreikend keek naar de boodschappen die hij op de band legde. Het begon anders dan ze dacht, met een halfje casino wit. Daarna volgden een fles aanmaaklimonade, de goedkoopste leverworst die er maar bestond, een pak pasta, een potje kant-en-klare carbonarasaus, twee pakken chocoprinskoeken, een zak wokkels en een fles felgroene Fernandes.
Misschien had hij een kind te logeren, probeerde ze zichzelf gerust te stellen. Een neefje ofzoiets. Maar er was geen kind te bekennen. Met lede ogen keek ze hoe de mayoman alles in een versleten Aldi-tasje stopte.
Daarna zag ze haar toekomst langs de scanner gaan. Goede wijn, ambachtelijk brood, verse kaas, zalm gerookt op eikenhout.
Ze dacht aan haar goedzakkige vriend die nu op de bank zou zitten. Ze dacht nog eens aan de mayoman, aan haar gedroomde toekomst.
En toen barstte ze in tranen uit.
09-09-2017
09-09-2017
‘Het is tijd dat je volwassen wordt’, zei de zus vermoeid tegen haar broer, met een verveling in haar stem die verried dat ook zij moe geworden was het eeuwig herhalende gesprek. Ze sprak zonder op te kijken vanuit het vrouwenblad dat ze aan het lezen was. Een blad vol aanwijzingen hoe te leven, maar verstoken van waardevolle adviezen. Toen reikte ze naar de theekop die op het houten kistje naast de grijze hoekbank stond, waarmee haar interieur precies overeenkwam met de adviezen uit het blad.
De broer zat in de vensterbank en opende het raam nog wat verder om een sigaret op te steken. Voordat hij zou antwoorden, inhaleerde hij diep. Een gewoonte die hij zich jaren geleden eigen had gemaakt, toen elke conversatie met zijn zus uitliep op slaande ruzie.
‘Denk je niet dat het genoeg is, dat ik gewoon mijn eigen leven leef zoals ik wil? Ik doe er niemand kwaad mee ofzo.’ Hij keek naar zijn afgetrapte allstars, naar de versleten broek die eigenlijk te groot was, naar zijn eeltige handen en wachtte op het onvermijdelijke.
Met een zucht sloot ze het magazine en legde het naast zich neer op de bank. ‘Dat is toch wel heel minimaal, wat je daar zegt. Dat het maar goed is, zolang je er niemand kwaad mee doet? Hoe kom je daar eigenlijk bij?’ Hoofdschuddend liep ze naar de brandschone keuken terwijl ze vervolgde: ‘Hoe kun je nou zo leven? Je lijkt wel een student van veertig… je, jij hebt toch ook dromen? Wil je geen huis kopen, een auto, gewoon, de dingen voorelkaar hebben? En dan echt voor elkaar? Begrijp me niet verkeerd, het is heel knap hoor, die zandsculpturen enzo,..’ Nijdig gaf ze een asbak aan die ze uit een keukenkastje had opgevist.
‘Maar dat is toch geen baan.’
Het woord baan rekte ze dusdanig uit dat het begon te klinken als een soort hele lange gaap, of voorzichtige aanzet tot braken. ‘Waarom maakt het jou zoveel uit?’ vroeg de broer terwijl hij zijn sigaret uitdrukte in de asbak.
‘Waarom maakt het mij uit?’ herhaalde de zus, ‘Waarom maakt het jou niet uit? Heb je daar weleens over nagedacht?’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Ik ben wel tevreden zoals het is,’ zei hij toen.
‘Dat is helemaal erg, wat je nu zegt,’ zei de zus die haar geduld steeds meer begon te verliezen. Ze kreeg rode konen, en haar lichtblauwe blouse leek met de seconde meer gekreukt te raken, iets waar ze een ontzettende hekel aan had. Haar grijze ogen vuur spuwden vuur. Toen zuchtte ze heel diep en zei ze: ‘Je bent gewoon heel erg verwend, dat is alles.’
‘Jij hebt dezelfde ouders als ik,’ sputterde de broer tegen. ‘Ja, maar ik ben de oudste en jij de jongste en dat maakt alles anders,’ zei ze op de autoritaire toon die oudste kinderen kunnen aanslaan, zelfs op hun vijftigste.
‘Ik begrijp niet waarom jij je nou zo druk maakt om mijn leven,’ zei de broer nu ook hard. ‘Je hebt toch zelf een leven, een baan, kinderen, gedoe, dingen te doen? Waarom schenk je me niet gewoon een kop koffie in zonder een preek? Daar zou ik pas gelukkig van worden. Jezus Mina.’
Het viel stil.
De broer pakte snel een nieuwe sigaret en rookte zwijgend. De zus was teruggelopen naar de keuken waar ze met een doekje het aanrecht afnam, voor de tachtigste keer die dag.
‘Sorry,’ zei de broer, want hij wist dat ze bij zo’n uitval niks zeggen zou, maar later huilend aan de lijn zou hangen met hun moeder. Die hem dan weer op zou bellen met een uitbrander. Weer zo’n voorbeeld dat volwassen worden en ouder worden niet per se met elkaar te maken hadden, dacht hij bij zichzelf.
‘Je wilde koffie?’ zei de zus met dunne stem. De broer schudde zijn hoofd van niet, maar zei ‘ja graag’ omdat je soms nu eenmaal koffie moet drinken om de vrede te bewaren.
‘Ik ga even mijn handen wassen,’ zei hij. De zus zette koffie terwijl ze in haar warme hoofd een kloppende pijn voelde opkomen. Ze wist niet waarom, maar iets in haar was zo dwingend, zo overtuigend, dat ze elke keer het gesprek hierheen moest sturen. Ze wist dat de sfeer er nooit beter van werd, ze wist dat het haar broer geen goed deed, dat het haarzelf geen goed deed.
Toch kon ze niet stoppen met het zien van wat hij allemaal had kunnen doen, kunnen kiezen, voor elkaar had kunnen krijgen. Zijn chaos, zijn opgewekte nonchalance, zijn belachelijke bezigheid, baan kon ze het niet noemen, als zandbeeldhouder… Elk besluit dat hij nam, voelde als een persoonlijke afwijzing. Elke keer dat hij op een donderdagmiddag nog in bed lag omdat hij te lang had doorgezakt, elke keer dat hij op haar bank kwam slapen omdat hij zijn huis verhuurde voor de hoognodige knaken…het maakte haar kwaad.
Kwaad, omdat zij wist dat er geen onttrekken aan de maatschappij is, dat het hard werken is, ploeteren, zwoegen, lijden soms. En als je geluk had, dan nog wat leuks, lieve vrienden, mooie avonden. Maar zoals hij leefde….hij speelde vals. Dat was het probleem.
De broer kwam terug uit de badkamer. Ze zette de koffie voor hem neer. ‘Dankje,’ zei hij. ‘Alsjeblieft,’ zei zij. En terwijl ze daar aan tafel zaten, scheen de zon het huis in, en voelde ze zich weer zoals op die dag, veertig jaar geleden toen ze met papa naar het ziekenhuis ging en haar broertje voor het eerst had gezien.
21-08-2017
21-08-2017
Het was begonnen als een ongeluk, maar nu kon hij zich niet meer herinneren hoe het leven was voordat het gebeurde. In het begin verbaasde het hem dat hij zomaar zijn gang kon gaan, dat niemand hem leek op te merken. Niemand, behalve kinderen, die hem nawezen terwijl ze aan hun andere arm werden meegesleept door hun gestresste ouders of doodvermoeide au pair.
Nu rekende hij juist op de mensen die hem negeerden, om zo de kleine groep volwassenen met nog een sprankje kind in zich, te verwonderen, zachtjes te herinneren aan het gevoel van spelen. Hij wilde hen laten voelen wat hij die dag voor het eerst weer meemaakte. Dat iets eenvoudigs, een kleine scene, opgebouwd uit de meest alledaagse objecten, dat zoiets een herinnering kon zijn. Een herinnering dat niks vanzelfsprekend is, dat gewenning geen einde hoeft te zijn van verwondering. Dat de mogelijkheden er zijn, de structuren, figuren, kleuren, geuren…dat de mens maar zo weinig van zijn capaciteiten benut.
Zo probeerde hij zijn nieuw gevonden missie, want dat was het, aan zijn vriendin uit te leggen. Ze hield veel van hem, maar niet van hem alleen. Ze hield van zijn status, van zijn mooie baan, van zijn sociaal wenselijk gedrag, van zijn kennis, manieren, van welke rol hij had.
De nieuwe missie geneerde haar. Ze was bang dat bekenden hem zouden treffen in de stad, het lange spoor achter zich aan makend. Ze was bang dat er publiciteit zou komen. Dat zij de vrouw van de gekke melkman zou worden.
Dat was hoe hij genoemd werd, ‘de gekke melkman.’ Die naam ontstond al in de eerste week toen hij voor het eerst door de stad was gefietst met de melk. Daarna experimenteerde hij nog met frisdrank, sap en water, maar niets gaf het effect als de hagelwitte halfvolle melk, bovendien trok zoetigheid nogal veel insecten aan.
Het ritueel was eenvoudig. Na zijn gerespecteerde baan met kantoortijden vertrok de man naar de supermarkt, waar hij zoveel melk kocht als hij maar in zijn twee boodschappentassen passen kon.
Eenmaal buiten hing hij de tassen aan weerszijden van zijn stuur en dan pakte hij de schroevendraaier uit de binnenzak van zijn colbert. Soms voelde hij overdag stiekem even aan de schroevendraaier, tijdens een zakelijk overleg, tijdens de lunchpauze, tijdens telefoongesprekken. Het was of hij elke dag bijna jarig was.
De volgende stap was de meest cruciale. Hij moest nu een gat steken in de bodem van de twee tassen, en wel zo dat ze niet zouden scheuren, maar slechts zouden lekken. Daarna was het tijd om in de melkpakken te prikken. En dan was het zaak om zo hard mogelijk te fietsen, een witte rivier achterlatend.
Mensen waarschuwden hem soms, oudere dames kwamen achter hem aan met zakdoekjes, hondeneigenaren schreeuwden hem na dat hun gulzige hond nu wel spoedig dood zou gaan door de melk.
Maar dat alles gleed van hem af, terwijl hij door de stad reed, van supermarkt naar supermarkt. Steeds opnieuw kocht hij nieuwe pakken om ze buiten weer lek te steken. Urenlang herhaalde hij het ritueel.
De witte rivier stroomde dagelijks door de stad, en hoewel milieu-activisten schande spraken van de verspilling, de grote meerderheid van de mensen er zwijgend omheen manoeuvreerde, was er ook nog een groep medestanders. Ze volgden zijn route, doneerden pakken melk, probeerden de stroming vrij te houden van lege blikjes of ander zwerfafval, hielden zijn fiets vast wanneer nodig. Ze spraken niet met elkaar, en ook niet met de man die rustig het spoor naar de horizon bleef verlengen.
En als ze dan zwijgend naast elkaar stonden, de stille medestanders met hun glanzende ogen op de witte stroom gericht, dan wisten zij zeker dat ze op de juiste plek waren.