27-12-2018
Het deeg was gekneed, alles was volgens plan, volgens recept gegaan. Maar sinds de bakker de prestigieuze prijs voor de beste krentenbol had gewonnen was niets meer hetzelfde.
De eerste dagen was hij van trots vervuld, nam hij met blozende wangen de prijs, de bloemen, de felicitaties in ontvangst. Hij kwam op de radio, werd door de lokale krant geïnterviewd en mocht gastjurylid zijn bij een kookprogramma. De etalageruit van zijn bakkerij kreeg een gouden plakkaat met daarop in sierlijke letters ‘Beste krentenbollen van het jaar’. Voor een bakker de grootste eer, voor een bakker viel er niets meer te wensen.
En misschien was precies dat het probleem geworden, nu prijsuitreiking weken geleden was, nu de aandacht weer naar het alledaagse ging. Vaste klanten begonnen er niet meer over, nieuwe klanten wisten er niet van. Er waren inmiddels zelfs weer onvriendelijke, gehaaste mensen in zijn zaak geweest. Deftige mensen met geld, haast en ongelofelijke behoefte aan zes verse ciabattabroden. Mensen die luid zuchtten wanneer ze het te lang vonden duren. Vroeger had hij zich er niets van aangetrokken, moest hij erom lachen, maar nu voelde het als een aantasting, als een kwade echo uit het verleden.
Zondags ontbeet de bakker altijd samen met zijn vrouw, het was de enige dag waarop hij kon uitslapen. Zijn vrouw perste sinaasappels uit en bakte eieren, die ze op geroosterd casinobrood aten. Ze waren vijfendertig jaar getrouwd en aten dit zondagse ontbijt al net zolang.
De eerste zondag na de prijsuitreiking kwam de bakker naar beneden, in zijn badjas, slippers aan zijn voeten. Normaal gesproken rook hij de geur van de gebakken eieren al halverwege de hal, maar deze dag was het een andere, zoetige lucht die hem tegemoet kwam. Verontrust beende hij de keuken in, waar zijn vrouw met een lach op haar gezicht op de tafel wees. Daar stond een schaal vol exotisch fruit dat in stukjes gesneden was, op het bord neergelegd in de vorm van een grote bloem. Verder was er yoghurt, en stond er een broodmandje met crackers op tafel. Op een glazen bordje had ze kaas en ham gelegd.
Met grote ogen keek de bakker naar het stilleven. ‘Ik dacht- vandaag is natuurlijk niet zomaar een zondag,’ stamelde ze, verlegen haast. Met moeite maakte de bakker een glimlach. ‘Dat is ook zo,’ zei hij, ‘maar volgende week doen we het gewoon weer als altijd.’
Daarna had hij met lange tanden gegeten van het ontbijtje, dat hem met elke hap meer en meer deed denken aan wat het niet was.
Met elke hap verlangde hij meer naar vroeger, naar twee weken geleden, naar alles voor de wedstrijd, voor het plakkaat, voor het gedoe van handenschudden, obligate praatjes, herkend worden in de supermarkt.
Geen enkele krentenbol was meer zo goed geworden als voor die tijd, geen deeg had de perfecte substantie. Maar niemand die het opmerkte, dag in dag uit bleven de klanten maar komen. Een bakkerij in een naburig dorp ging failliet, een deel van hun klandizie had de overstap al gemaakt, en nu stonden ze allemaal in zijn zaak. Hij wist dat hij dankbaar moest zijn, trots en vrolijk- dat deze kans een grote was, dat enige weg vanaf nu verder omhoog zou gaan, mits hij niet al te stomme dingen zou doen.
Op een dag zou er misschien wel zoveel succes zijn dat hij en zijn vrouw hun appartement boven de zaak zouden kunnen opknappen of misschien zelfs verruilen voor iets anders, nieuwers. Iets waarvan mensen dan zouden zeggen: met oog op de toekomst. En daarmee zouden ze dan op vriendelijke wijze laten zien dat ze meedachten, terwijl ze in werkelijkheid aan het fantaseren waren over de dag waarop de bakker en zijn vrouw niet meer fit genoeg waren om zelf een trap op te lopen, in een hoge badkuip te stappen, de tuin te onderhouden.
Het was alsof de wereld hem toefluisterde dat hij nu zijn hoogtepunt aan het beleven was, dat de tijd van klimmen voorbij was, dat hij nu met waardigheid een bakker mocht zijn en blijven- maar wel als publiek eigendom. Want een bakker is van iedereen, kan niemand weigeren, niet zomaar drop gaan verkopen of boekhouder worden. Een man van iedereen, stevig vastgespijkerd in het kooitje dat anderen voor hem hadden gemaakt en waar hij onnozel in was gelopen.
Na dagen van stil gesomber besloot hij zich voortaan te verbergen. Niet langer stond hij zelf in de zaak, niet langer kwam hij buiten voor anderen. Hij bleef thuis en verborgen achter de schermen, tussen de zakken meel en kneedmachines. Om de geluiden uit de winkel te dempen, speelde hij enkel opera’s die hij na verloop van tijd luidkeels meezong.
Zo werd zijn faam werkelijk groot- ‘De onzichtbare bakker met het beste brood’, kopte de meest gelezen krant van het land. Maar over dat soort dingen hoefde hij zich niet langer druk te maken, al knedend achterin zijn bakkerij.