14-01-2015
Het gebeurde bij een kruispunt midden in de stad. Ineens klonk er een harde knal over het verkeersplein. In een schok stond ik stil met mijn fiets. Verdwaasd keek ik om me heen. Mijn voorband was geklapt.
Gelukkig was ik op weg naar een rood stoplicht en stond ik dus ineens stil op een plek waar iedereen stil stond. Ik was geschrokken, nog nooit eerder had ik een klapband gehad, daarbij was ik zo diep in gedachten geweest dat het was alsof ik door een grijparm zo uit een speelmachine in de wereld was neergezet. Ik keek om me heen, naast me stond een jongen met een grote koptelefoon op zijn hoofd. Hij had niks gemerkt, keek vluchtig naar het verkeer en besloot toen door rood te fietsen.
Naast me stond een oudere vrouw in een beige regenjas.
‘Kind, wat laat je me schrikken,’ zei ze, terwijl ze liet zien hoe haar handen beefden.
‘Nou, inderdaad!’ Klonk het nu van achter me, waar een jonge vrouw met haar fiets stond.
Ik verplaatste me naar de stoep, en bekeek mijn voorband. Ik bedacht me welke fietsenmaker het dichtste in de buurt zou zijn. De oudere vrouw legde haar hand op mijn stuur en keek onrustig om zich heen. Ze leunde naar mij toe en zei:
‘Bent u ook zo bang?’
‘Bang? Ach, ik schrok wel een beetje, maar ik heb geluk dat ik toch net bij het stoplicht was.’
‘Nee, ik heb het niet over je fiets.’
‘Waar heeft u het dan over?’
‘Nou, toen ik die klap hoorde… Ik wist het gelijk: ze zijn hier.’
‘Wie bedoelt u?’
Ze keek schichtig om zich heen voordat ze weer sprak.
‘Nou, de terroristen natuurlijk.’
De jonge vrouw viel haar nu bij.
‘Het is slechts een kwestie van tijd eigenlijk.’
‘Ze zijn overal.’
Het meisje wees naar een paar mensen aan de overkant van de straat die op de tram aan het wachten waren. ‘Zie je dat?’
Ik volgde haar blik en zag mensen. Allerlei mensen uit deze stad. Mensen met verschillende buitenkanten, meningen, sofinummers en plannen. Mensen die met de tram wilden reizen.
‘Daarom neem ik geen openbaar vervoer meer,’ zei de jonge vrouw, ‘je weet nooit wie er naast je zit, of instapt.’
‘Precies. Ik bestel al mijn boodschappen op het internet,’ zei de oude vrouw.
‘Verstandig,’zei de jonge vrouw.
Ik probeerde te doen alsof ik er niet was. Maar ik was er wel en ik zei niks. Later zou ik mezelf haten om mijn zwijgen. Dat wist ik nu nog niet. Nu zweeg ik enkel terwijl ik naar mijn fiets keek. Ik had een fietsenmaker nodig.
‘Weet u misschien een fietsenmaker in de buurt?’
‘Ja, achter de markt zit er wel eentje. Maar ja,’ zei de vrouw, ‘dan moet je wel die buurt in…’
‘Wat is er met die buurt?’
‘Gewaden,’ zei de jonge vrouw, ‘ze dragen daar allemaal gewaden.’
‘En de kinderen spelen tot tien uur ‘s avonds buiten,’ vulde de oude vrouw aan.
‘Ik denk dat ik het risico maar neem,’ zei ik, ‘dankjewel’.
‘Zeg niet dat ik je niet gewaarschuwd heb,’ zei de oude vrouw.
Terwijl ik naar de fietsenmaker wandelde passeerde ik een paar winkels. In de weerspiegeling van de etalageruiten zag ik waar ik het bangste voor was.